ECLI:NL:RBMNE:2024:4526

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/3738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering na succesvol bezwaar van werkgever

Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn WIA-uitkering, die was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts van het Uwv. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek, omdat er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn behandelend specialist over een geplande operatie. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig was, aangezien deze eiser fysiek had onderzocht en geen aanvullende informatie van de behandelend specialist nodig was. Eiser had tijdens het onderzoek aangegeven dat het goed ging met zijn pols en had geen klachten.

Daarnaast voerde eiser aan dat de beslissing in strijd was met artikel 2 van het Schattingsbesluit, omdat hij binnen drie maanden een operatie zou ondergaan en daardoor volledig arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank stelde vast dat er geen concrete plannen waren voor een operatie, aangezien eiser nog steeds niet was geopereerd. Daarom was de verwachting dat eiser binnen drie maanden volledig arbeidsongeschikt zou raken niet realistisch. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv geen griffierecht of proceskosten hoefde te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. R. van Manen, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3738
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V.(de ex-werkgever van eiser), vertegenwoordigd door [gemachtigde] .

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Bij de zitting waren eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv aanwezig. De rechtbank heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;

Motivering van de beslissing

Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser per 13 maart 2023 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35 % arbeidsongeschikt is. Dat heeft het Uwv vastgelegd in het besluit van 20 juli 2023 (het bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift.
3. De WIA-uitkering van eiser is ingetrokken op grond van het rapport van de verzekeringsarts van het Uwv. Volgens eiser is dit rapport tot stand gekomen na een onzorgvuldig onderzoek. Het Uwv heeft namelijk geen informatie opgevraagd bij de behandelend specialist over een geplande operatie.
4. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser fysiek gezien tijdens het spreekuur, waarna zij op 12 mei 2023 een rapport en functionelemogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van eiser heeft vastgesteld nadat hij eiser heeft onderzocht. Tijdens dit onderzoek heeft eiser zelf aangegeven dat het goed ging met zijn pols. Hij had toen geen polsklachten, omdat hij er voorzichtig mee deed. Toch heeft de verzekeringsarts uit preventief oogpunt beperkringen aangenomen. Onder die gegeven omstandigheden vindt de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig was. Informatie van de behandelaar had geen aanvullende informatie opgeleverd.
5. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de beslissing in strijd met artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is. Hij zou namelijk binnen drie maanden een operatie ondergaan en dan volledig arbeidsongeschikt zijn. Een arbeidskundige beoordeling had daarom achterwege moeten blijven.
6. De rechtbank overweegt dat geen zicht was op een operatie, sterker nog: eiser is nog steeds niet geopereerd. De verwachting dat eiser binnen drie maanden volledig arbeidsongeschikt zou raken vanwege de operatie was daarom niet concreet. De beslissing is niet in strijd met het Schattingsbesluit.
7. Het beroep is ongegrond. Het Uwv hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.