In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 juli 2024, staat de verzoekster centraal die een beroep heeft ingediend op 16 mei 2024. Dit beroep was gericht tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Op 5 juni 2024 heeft de verweerder alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank heeft besloten om deze zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar had eerder wel een verweerschrift ingediend waarin werd erkend dat verzoekster in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op de waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast is de verweerder ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 51,- aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.