ECLI:NL:RBMNE:2024:4524

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4518
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet

Op 19 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Schilder, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn huurwoning door de burgemeester van Utrecht. De burgemeester had op 17 juni 2024 besloten de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van zes maanden, omdat er een handelshoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze sluiting en vroeg de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij ook de gemachtigden van de burgemeester en een derde partij aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting evenredig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van een spoedeisend belang, gezien de inbreuk op het fundamentele woonrecht van verzoeker. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs en drugsgerelateerde voorwerpen in de woning rechtvaardigden de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van drugsbestemming voor handel en dat de burgemeester niet verplicht was om andere scenario's te onderzoeken.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De argumenten van verzoeker over de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting werden verworpen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester artikel 8 van het EVRM niet had geschonden en dat het besluit voldoende gemotiveerd was. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekende dat de burgemeester de woning voor zes maanden mocht sluiten. Tegen deze mondelinge uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4518
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Schilder),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. S.N. Ros),
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [vestigingsplaats] , (gemachtigde: J. Jeuring).

Inleiding

De burgemeester heeft op 17 juni 2024 besloten om de huurwoning van verzoeker aan de [adres] in [woonplaats] per 25 juni 2024 voor een periode van zes maanden te sluiten. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting en heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen in afwachting van de te nemen beslissing op het bezwaar. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker, van de burgemeester en van Woonin.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter vindt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hoewel de burgemeester terecht betwijfelt of verzoeker daadwerkelijk in de woning woonde, blijft het wel een sluiting van verzoekers huurwoning waarmee een inbreuk wordt gemaakt op zijn fundamenteel woonrecht. Deze inbreuk op een fundamenteel woonrecht is op zichzelf voldoende om aan te nemen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Heeft het bezwaar kans van slagen?
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker of de burgemeester bevoegd is om de woning voor zes maanden te sluiten en of die sluiting in dit geval evenredig is.
Bevoegdheid tot sluiting
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Er is een handelshoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen, namelijk 430 gram heroïne. Daarnaast is er ook negen kilo aan versnijdingsmiddelen en andere drugsgerelateerde voorwerpen, zoals onder meer een blokpers, mallen een stempel, een lamineermachine en verpakkingsmateriaal in de woning aangetroffen. Anders dan verzoeker stelt, hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat er sprake is van overlast of loop. Ook is niet relevant voor de bevoegdheid of er al dan niet een ripdeal heeft plaatsgevonden. De burgemeester hoeft dus niet meer scenario’s te onderzoeken. Van een onzorgvuldig onderzoek is geen sprake. Aangezien verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van drugs bestemd voor handel, is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten.
Evenredigheid van de sluiting
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting van de woning in dit geval evenredig is.
7. Er is sprake van een zeer ernstige situatie. Er is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen en alleen dat is al voldoende om aan te nemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van de drugshandel, waarmee het belang van sluiting is gegeven. Er is daarnaast echter ook nog een grote hoeveelheid drugsgerelateerde voorwerpen aangetroffen en de inrichting van de woning – op een matras en bank na was de woning feitelijk leeg – wijst erop dat de woning een rol speelt binnen het drugscircuit. Daarmee is de noodzaak voor sluiting van de woning ter bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde gegeven. Met een minder verstrekkende maatregel heeft de burgemeester niet hoeven te volstaan. Het mogelijke ripdeal scenario heeft de burgemeester als extra argument mogen meewegen, maar niet doorslaggevend mogen vinden voor de noodzaak. Daarbij komt dat de informatie over de mogelijke ripdeal afkomstig is van de politie en is neergelegd in bestuurlijke rapportage dat is opgemaakt op grond van op ambtsbelofte opgemaakt processen-verbaal. De burgemeester mag in principe van die informatie uitgaan en het is aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Dat heeft verzoeker niet gedaan.
8. De argumenten die verzoeker verder naar voren heeft gebracht over (het ontbreken van) de noodzaak voor sluiting, slagen niet. Het tijdsverloop van één maand tussen het onderzoek van de politie en de woning en het besluit tot sluiting is niet dusdanig lang dat de noodzaak om te sluiten niet langer aanwezig is. Ook het standpunt dat de motivering van de burgemeester te kort schiet over de aanwezigheid van indicatoren uit het beleid, doet niet af aan de noodzaak. Daarnaast is van de gestelde ‘détournement de pouvoir’ wegens het ontbreken van de noodzaak tot sluiting geen sprake, alleen al vanwege het feit dat die noodzaak wel aanwezig is.
9. Naast de noodzaak voor sluiting vindt de voorzieningenrechter dat de sluiting ook evenwichtig is. In de eerste plaats is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een verwijt te maken valt. De aangetroffen situatie in de woning, samengenomen met het feit dat verzoeker naar eigen zeggen de woning aan het verbouwen was en daar soms verbleef, wijst erop dat verzoeker wetenschap van de situatie heeft moeten hebben, althans dat hij in ieder geval als huurder daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Als huurder behoort verzoeker te weten wat er in zijn woning gebeurt en moet hij in ieder geval toezicht houden op het gebruik van de woning. Een eventueel scenario waarin de woning is gekraakt, ontslaat verzoeker niet van die verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor het door verzoeker op de zitting genoemde scenario dat er mogelijk een inbraak is geweest, waarbij de inbrekers de drugs en drugsgerelateerde voorwerpen in de woning hebben gelegd, voor zover dit scenario al zou worden gevolgd.
10. Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker niet dusdanig zijn dat van sluiting moet worden afgezien. Dat verzoeker niet terug kan naar de woning is inherent aan de sluiting. Verzoeker lijkt ook niet in de woning te wonen en verklaart hierover wisselend. Daarnaast is niet gebleken dat verzoeker aan deze specifieke woning is gebonden. Dat het fijn zou zijn als hij na een werkdag zou kunnen thuiskomen in zijn eigen woning is begrijpelijk, maar weegt niet op tegen het doel van de sluiting. De mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst is tot slot wel een groot gevolg van de sluiting, maar maakt de sluiting in dit geval, gelet op de ernst van de situatie, niet onevenwichtig. De burgemeester hecht terecht meer waarde aan de bescherming van het woon- en leefklimaat en herstel van de openbare orde.
Artikel 8 van het EVRM
11. Verzoeker stelt nog dat de burgemeester artikel 8 van het EVRM heeft geschonden. Daarvan is geen sprake. De inmenging is in dit geval bij wet voorzien, namelijk in artikel 13b Opiumwet, dient een legitiem doel, namelijk het herstel van de openbare orde, en is zoals gezegd noodzakelijk.
Motiveringsgebrek
12. Tot slot stelt verzoeker in algemene zin nog dat het besluit een motiveringsgebrek kent. Dat ziet de voorzieningenrechter niet. Het besluit is voldoende gemotiveerd.
Tussenconclusie
13. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen.
Hoe pakt de belangenafweging uit?
14. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als al duidelijk is dat het bezwaar niet zal slagen, is er weinig ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat de woning open mag blijven. De belangenafweging van de voorzieningenrechter valt hier gedeeltelijk samen met die van de burgemeester en daarom verwijst zij naar wat hiervoor al is overwogen over het belang van verzoeker en het belang van de burgemeester bij sluiting.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoeker voor zes maanden heeft mogen sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024 door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.