ECLI:NL:RBMNE:2024:4522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/706
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer na vrijspraak door de strafrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, die eerder een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) opgelegd kreeg na een veroordeling voor rijden onder invloed. Eiser was op 11 november 2022 vrijgesproken door de strafrechter, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder was. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had het verzoek tot herziening afgewezen, ondanks de vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat het CBR ten onrechte het besluit tot oplegging van de EMA niet had herzien, aangezien de vrijspraak van de strafrechter op dezelfde bewijsmiddelen was gebaseerd als het vermoeden van het CBR. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar van 22 december 2023, herroepte het primaire besluit van 23 augustus 2023 en droeg het CBR op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-. De rechtbank benadrukte dat er nieuwe feiten waren die herziening van het besluit tot oplegging van de EMA rechtvaardigden, en dat het CBR niet kon afwijken van het oordeel van de strafrechter. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/706
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.L.A.M. Pluijmakers),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: drs. I. Metaal).

Inleiding

Op 3 mei 2022 is aan eiser een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) opgelegd in verband met rijden onder invloed. Het bezwaar van eiser hiertegen is niet-ontvankelijk verklaard. Eiser verzoekt nu om herziening van de oplegging van de EMA. Hij is namelijk inmiddels door de strafrechter vrijgesproken van het rijden onder invloed omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder was.
Het CBR heeft het herzieningsverzoek afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 december 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij die afwijzing gebleven.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank direct uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar van 22 december 2023;
  • herroept het primaire besluit van 23 augustus 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als er een verzoek om herziening wordt gedaan, dan moet degene die daarom verzoekt, laten zien dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden er zijn, dan beoordeelt het bestuursorgaan of die feiten of omstandigheden tot herziening van het besluit moeten leiden. [1]
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser nieuwe feiten van na het besluit tot oplegging van de EMA naar voren heeft gebracht. Eiser is namelijk op 11 november 2022 vrijgesproken van rijden onder invloed, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder was. Dit blijkt uit de aantekening mondeling vonnis (AMV) en de e-mail van de behandelend strafrechter van 27 juli 2023. Partijen verschillen van mening over de vraag of die nieuwe feiten moeten leiden tot herziening van het besluit tot oplegging van de EMA.
3. De rechtbank is van oordeel dat het CBR ten onrechte het besluit tot oplegging van de EMA niet heeft herzien. Het CBR zegt terecht dat de bestuursrechter in principe niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter omdat er andere bewijsregels gelden in het straf- en bestuursrecht. Hier is echter niet alleen een AMV zonder motivering voor de vrijspraak verstrekt, maar is ook een e-mail van de strafrechter overgelegd, waarin staat dat eiser is vrijgesproken omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder van het voertuig was. Met deze vrijspraak is de grondslag voor het vermoeden van rijden onder invloed komen te vervallen. Anders dan het CBR stelt, is het niet zo dat er nog meer informatie over de beweegredenen van de strafrechter nodig is. In de e-mail zegt de strafrechter immers duidelijk dat eiser is vrijgesproken omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser de bestuurder was. De strafrechter is tot dit oordeel gekomen op basis van dezelfde bewijsmiddelen die het CBR aan het vermoeden ten grondslag heeft gelegd, zo bevestigde het CBR ook op de zitting. De rechtbank vindt dat er daarom geen ruimte voor het CBR is om af te wijken van het oordeel van de strafrechter. Dat betekent dat het CBR zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die moesten leiden tot herziening van het besluit tot oplegging van de EMA.
4. Op de zitting is verder duidelijk geworden dat het standpunt van het CBR dat eiser (op tijd) bezwaar had moeten maken tegen het besluit tot oplegging van de EMA en toen had moeten zeggen dat hij niet de bestuurder was, slechts een reactie op het standpunt van eiser was en geen relevant argument voor de afwijzing van de herziening. Dit behoeft daarom geen verdere bespreking.
5. De conclusie is dan ook dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 22 december 2023. De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 23 augustus 2023 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Er is namelijk sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het CBR het besluit tot oplegging van de EMA moet herzien. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het CBR op de zitting heeft bevestigd dat de herziening enkel afhangt van de in deze zaak voorliggende vraag en er geen andere aspecten spelen.
6. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op een vergoeding van het door hem betaalde griffierecht en op een vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten. Gelet op het besluit Proceskosten bestuursrecht komt dit neer op € 1.750,-, voor de rechtsbijstand door een gemachtigde, die een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Aangezien eiser in bezwaar niet heeft verzocht om een proceskostenvergoeding, bestaat er – gelet op artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht – geen grond voor een dergelijke vergoeding.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:6, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.