In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, die eerder een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) opgelegd kreeg na een veroordeling voor rijden onder invloed. Eiser was op 11 november 2022 vrijgesproken door de strafrechter, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bestuurder was. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had het verzoek tot herziening afgewezen, ondanks de vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat het CBR ten onrechte het besluit tot oplegging van de EMA niet had herzien, aangezien de vrijspraak van de strafrechter op dezelfde bewijsmiddelen was gebaseerd als het vermoeden van het CBR. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar van 22 december 2023, herroepte het primaire besluit van 23 augustus 2023 en droeg het CBR op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-. De rechtbank benadrukte dat er nieuwe feiten waren die herziening van het besluit tot oplegging van de EMA rechtvaardigden, en dat het CBR niet kon afwijken van het oordeel van de strafrechter. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.