Op 8 oktober 2020 heeft de rechtsvoorganger van verzoekster sub 1 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen en veranderen van een varkenshouderij aan het [adres] in [vestigingsplaats]. De aanvraag omvatte onder andere het bouwen van een mestzak en het houden van meer biggen en (kraam)zeugen. Op 8 maart 2023 heeft het college de gevraagde revisievergunning geweigerd en de eerder verleende omgevingsvergunningen ingetrokken op basis van de Wabo en de Wet bibob. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 behandeld, maar de uitspraak is vertraagd. Op 1 februari 2024 doet de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat het bestreden besluit inmiddels door de meervoudige kamer is vernietigd. Hierdoor is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan de verzoekers tot een bedrag van € 837,- en bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekers vergoedt.