ECLI:NL:RBMNE:2024:452

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor varkenshouderij in Flevoland

Op 8 oktober 2020 heeft de rechtsvoorganger van verzoekster sub 1 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen en veranderen van een varkenshouderij aan het [adres] in [vestigingsplaats]. De aanvraag omvatte onder andere het bouwen van een mestzak en het houden van meer biggen en (kraam)zeugen. Op 8 maart 2023 heeft het college de gevraagde revisievergunning geweigerd en de eerder verleende omgevingsvergunningen ingetrokken op basis van de Wabo en de Wet bibob. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 behandeld, maar de uitspraak is vertraagd. Op 1 februari 2024 doet de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat het bestreden besluit inmiddels door de meervoudige kamer is vernietigd. Hierdoor is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan de verzoekers tot een bedrag van € 837,- en bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekers vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1159

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2024 in de zaak tussen

1. [verzoekster sub 1] B.V. gevestigd in [vestigingsplaats]verzoekster sub 1
2. [verzoeker sub 2] , uit [woonplaats] ,verzoeker
3. [verzoekster sub 3] B.V.,gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster sub 3
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij; voor verzoekster sub 3 treedt als gemachtigde tevens op: mr. L. de Vis),
tezamen ook: verzoekers

en

Gedeputeerde Staten van Flevoland, het college

(gemachtigde: mr. J. Keur).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd in Nijmegen (MOB)
Stichting Animal Rights, gevestigd in Den Haag (SAR),
(gemachtigde: mr. D. Delibes-Vermeulen)

Procesverloop

1. Op 8 oktober 2020 is namens de rechtsvoorganger van verzoekster sub 1 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen en veranderen van een inrichting, te weten de varkenshouderij aan het [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de revisievergunning). De varkenshouderij wordt sinds 28 augustus 2020 gedreven door verzoekster sub 1, die daarmee als aanvrager geldt. Verzoeker is sinds deze datum de bestuurder van verzoekster sub 1.
1.1.
De aanvraag van verzoekster sub 1 op grond van de Wabo [1] ziet onder meer op het bouwen en plaatsen van een mestzak, het aanleggen van een grondwal en op een revisievergunning voor het veranderen van een varkenshouderij. Verder ziet de aanvraag op het mogen houden van meer biggen en (kraam)zeugen en minder vleesvarkens en op het in werking hebben van onder meer een brijvoerinstallatie.
1.2.
In het besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de gevraagde revisievergunning geweigerd en de in 2006 voor de varkenshouderij verleende omgevingsvergunningen milieu en de daarop gevolgde gewijzigde vergunningen ingetrokken op grond van artikel 2.20, eerste lid van de Wabo en artikel 5.19, vierde lid, onder b van de Wabo, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob).
1.3.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld [2] en gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend. SAR en MOB hebben hierop een reactie gegeven. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat op 21 december 2023 in het beroep uitspraak zou worden gedaan. Deze datum heeft de rechtbank niet gehaald door omstandigheden die niet met deze zaak te maken hebben.
1.5.
De rechtbank doet vandaag uitspraak in het beroep. De voorzieningenrechter doet daarom vandaag ook uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.6.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden verkregen hangende de bodemprocedure.
3. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst onder veroordeling van het college in de proceskosten en griffierechten.
4. Bij uitspraak van vandaag van de meervoudige kamer van deze rechtbank is het hiervoor vermelde door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Daarbij is het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de intrekking en de weigering van de vergunningen van verzoekers.
5. Gelet hierop is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Gelet op de uitkomst in de bodemzaak is het verzoekschrift terecht ingediend. Verzoekers krijgen daarom een vergoeding van hun proceskosten tot een bedrag van
€ 837,-.
8. Ook moet het college het griffierecht van verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 837,‑;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Nu: de Omgevingswet. Op grond van het overgangsrecht, te weten de artikelen 4.3 en 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet, is op de onderhavige procedure het oude recht van toepassing.
2.Zaaknummer UTR 23/1160.