ECLI:NL:RBMNE:2024:4503

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke zaak betreffende bijzondere bijstand voor verhuiskosten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bijzondere bijstand voor verhuiskosten had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten had de aanvraag op 11 juni 2024 buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster niet alle benodigde gegevens had verstrekt. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening vereist is dat er sprake is van een spoedeisend belang. In dit geval was er geen acute financiële noodsituatie of dreiging van een onomkeerbare situatie, zoals uithuiszetting of faillissement. Verzoekster had weliswaar een Wajong-uitkering en had geld geleend van de kerk, maar er was geen huurachterstand of andere schulden aangetoond. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster met de positieve saldi op haar bankrekeningen in staat zou moeten zijn om de benodigde vloerbedekking aan te schaffen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het primaire besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig was. Dit betekent dat er geen ernstige twijfels bestonden over de rechtmatigheid van het besluit zonder diepgaand onderzoek naar de feiten. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4163

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten

(gemachtigde: mr. M. Riemersma).

Procesverloop

Met het besluit van 11 juni 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuizing buiten behandeling gesteld.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster heeft op 24 april 2024 bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten en dubbele huurpenningen. Verweerder heeft met de brief van 8 mei 2024 nadere informatie opgevraagd. Op 29 mei 2024 heeft verweerder een brief verzonden met de mededeling dat verzoekster tot uiterlijk 5 juni 2024 de tijd krijgt om de gevraagde informatie te overleggen. Verzoekster stelt al op 9 mei 2024 een enveloppe met stukken te hebben afgegeven aan de balie van verweerder. Zij stelt dat nog geen huurovereenkomst kon worden verstrekt, omdat de woningbouwcorporatie deze pas zou opmaken bij het opleveren van de woning. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster niet alle gegevens zou hebben verstrekt die noodzakelijk zijn om een beslissing te kunnen nemen.
4. Verzoekster heeft in de kern aangevoerd dat zij eerder met diverse problemen kampte en inmiddels een nieuwe huurwoning aangeboden heeft gekregen. Zij stelt dat hierop een eerder opgestelde ‘gedragsaanwijzing’ (destijds voor een andere woning) van toepassing is. [1] In de gedragsaanwijzing is onder meer opgenomen dat verzoekster zich aan aanvullende afspraken moet houden, waaronder het tijdig betalen van de huur en het voorkomen van overlast. Als verzoekster zich hier niet aan houdt kunnen volgens de aanwijzing (juridische) stappen worden genomen die kunnen leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. In de brief van 15 juli 2024 schrijft de gemachtigde van verzoekster dat zij inmiddels geld van de kerk heeft kunnen lenen voor één maand om de extra huurtermijn te betalen. De woning moet echter nog worden ingericht. Het niet hebben van een vloer is een gebrek richting de verhuurder en Jeugdzorg kan besluiten de kinderen om deze reden uit huis te plaatsen. Ook is de kale woning een “klankkast”, dit kan gelet op de drukke kinderen op den duur voor overlast zorgen.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, uithuiszetting en/of afsluiting van energie, of er geen acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. Verzoekster schrijft in de brief van 15 juli 2024 dat zij geld van de kerk heeft kunnen lenen om de extra huurtermijn te kunnen betalen. Verder heeft zij inkomen in de vorm van een Wajong-uitkering. Uit de overgelegde betaalspecificatie van 13 mei 2024 volgt dat rond 23 mei 2024 een netto bedrag is bijgeschreven van in totaal € 2.121,19 (uitkering en vakantietoeslag). Verder blijkt uit de verstrekte bankafschriften dat verzoekster meerdere bankrekeningen heeft met een positief saldo. Op de bankrekening met eindcijfers 29 stond op 1 juli 2024 nog een positief eindsaldo van € 1.039,77. Daarnaast stond op de bankrekening met eindcijfers 23 op 1 juli 2024 nog een positief saldo van € 1.555,36. Ook stond op de bankrekening met eindcijfers 69 op 1 juli 2024 nog een positief saldo van € 192,71.
Verder zijn bankafschriften (eindcijfers 74, 71, 34 en 85, 71) overgelegd met positieve saldi (op 1 juli 2024) van respectievelijk € 1.194,20 en € 50,- en € 1.520,11 en € 50,97 en € 6,71.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang. Het is niet gebleken dat sprake is van een huurachterstand of andere schulden. Verzoekster schrijft in de brief van 15 juli 2024 dat de kale woning vanwege de drukke kinderen “op den duur” voor overlast kan zorgen. Hieruit volgt dat geen sprake is van een acute situatie. Bovendien valt niet in te zien waarom verzoekster met de positieve bedragen op de bankrekeningen geen vloerbedekking of vloerkleden kan aanschaffen. Van belang is verder dat verweerder in de reactie van 16 juli 2024 heeft laten weten dat geen aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten is gedaan en dat het primaire besluit hier niet op ziet. De huur is inmiddels voldaan, middels een geleend bedrag van de kerk. Al met al blijkt uit de aanwezige gegevens niet dat sprake is van een acute financiële noodsituatie of dat een onomkeerbare situatie dreigt.
Evident onrechtmatig besluit
8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat zonder nader onderzoek naar de relevante feiten niet nu al ernstig kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Er kan dus niet van de evidente onrechtmatigheid van dit besluit uitgegaan worden.
Belangenafweging
10. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoekster verwijst naar een op 18 april 2024 getroffen schikking, waarin dit als afspraak is opgenomen.