ECLI:NL:RBMNE:2024:4491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake terugvordering Bbz zonder spoedeisend belang

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had tegen het dagelijks bestuur van Ferm Werk een verzoek ingediend, omdat het dagelijks bestuur op 21 september 2023 de aan verzoeker toegekende Bbz-uitkering had teruggevorderd over de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 december 2022. Dit gebeurde omdat het recht op de uitkering niet kon worden vastgesteld. Verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur handhaafde zijn besluit in een daaropvolgend besluit van 11 juni 2024. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Dit oordeel is gebaseerd op de overgelegde stukken, waaruit blijkt dat verzoeker geen acute financiële of medische noodsituatie heeft aangetoond. Verzoeker stelde dat zijn gezondheid lijdt onder de situatie en dat hij noodzakelijke medische zorg niet kan betalen, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen bewijs is van schulden of achterstanden bij betalingen. Ook blijkt uit de bankafschriften dat verzoeker regelmatige inkomsten heeft en een maandelijkse uitkering ontvangt. De medische verklaring die verzoeker overlegt, toont aan dat er geen acute medische noodsituatie is.

Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de gevraagde voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter concludeert dat dit niet het geval is, en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4746

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

Het dagelijks bestuur van Ferm Werk.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het dagelijks bestuur. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft met het besluit van 21 september 2023 de aan verzoeker toegekende Bbz-uitkering teruggevorderd over de periode 1 februari 2022 tot en met 31 december 2022 omdat het recht op een uitkering niet kon worden vastgesteld. Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van verzoeker is het dagelijks bestuur bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers hangende het beroep gericht tegen het bestreden besluit.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoeker voert aan dat er spoedeisend belang is. Hij stelt dat zijn gezondheid zwaar heeft te lijden onder de situatie en dat hij noodzakelijke medische zorg niet kan betalen. Bij brief van 16 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoeker gevraagd om het gestelde spoedeisend belang te onderbouwen en onder meer gevraagd om stukken waaruit kan blijken dat verzoeker geen toegang heeft tot noodzakelijke medische zorg.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van schulden of achterstanden bij de betaling van huur, energie en/of zorgpremie. Van een dreigende uithuiszetting of een dreigende afsluiting van energie is nu dus geen sprake. Uit de op verzoek van de voorzieningenrechter door verzoeker overgelegde bankafschriften blijkt verder dat er sprake is van regelmatige inkomsten uit het verrichten van werkzaamheden en een maandelijkse uitkering van de Sociale Verzekeringsbank. Uit de door verzoeker overgelegde medische verklaring van 27 februari 2024 volgt dat geen sprake is van een acute of levensbedreigende medische noodsituatie of van medisch noodzakelijke behandelingen waarvan het uitblijven, zal leiden tot een schrijnende medische situatie. Al met al concludeert de voorzieningenrechter dat de financiële en medische positie van verzoeker mogelijk niet rooskleurig is, maar dat deze op dit moment niet dusdanig is dat sprake is van een acute financiële of medische noodsituatie of dat een onomkeerbare situatie dreigt.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het dagelijks bestuur ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.