ECLI:NL:RBMNE:2024:4472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/16/562757 / HA ZA 23-593
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over haakpatronen tussen ontwerpster en handelsnaam

In deze zaak heeft [eiseres] in opdracht van [handelsnaam] haakpatronen ontworpen. De partijen zijn in geschil over de auteursrechten op deze patronen en de vraag of [eiseres] recht heeft op een billijke vergoeding voor de exploitatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] als maker van de haakpatronen moet worden beschouwd en dat de auteursrechten bij haar liggen. De rechtbank heeft het verweer van [handelsnaam] verworpen, dat zij als vennootschap de maker zou zijn op grond van artikel 8 Auteurswet, omdat [eiseres] als (mede)maker in het 'patronenboek' is vermeld.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen overdracht van auteursrechten heeft plaatsgevonden, omdat de vereiste schriftelijke akte ontbreekt. [handelsnaam] heeft de haakpatronen vanaf 2020 opnieuw te koop aangeboden, wat een inbreuk op de auteursrechten van [eiseres] vormt. De rechtbank heeft [handelsnaam] opgedragen om inzicht te geven in de door haar genoten winst als gevolg van het inbreukmakend handelen. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van [eiseres] voor een billijke vergoeding afgewezen, omdat de overeengekomen vergoeding billijk werd geacht in verhouding tot de behaalde winst door [handelsnaam]. De inzagevordering van [eiseres] is afgewezen wegens het ontbreken van een rechtmatig belang.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/562757 / HA ZA 23-593
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. W. Blansjaar,
tegen
[gedaagde],
ook handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. T.T.P. van Tilburg.

1.Samenvatting

1.1.
[eiseres] heeft in opdracht van [handelsnaam] een aantal haakpatronen ontworpen.
Partijen twisten onder meer over de vraag bij wie het auteursrecht voor de haakpatronen ligt en of [eiseres] nog recht heeft op een (aanvullende) billijke vergoeding voor de exploitatie.
1.2.
De rechtbank beslecht alleen de eerste vraag in het voordeel van [eiseres] . [eiseres] heeft geen recht op een billijke vergoeding. De rechtbank zal dit hierna verder toelichten.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding met producties 1 t/m 62, met uitzondering van producties 45 t/m 49
- conclusie van antwoord in conventie, voorwaardelijke eis in reconventie met producties
1. t/m 11
- conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
- akte depot d.d. 25-9-23 van [eiseres]
- akte aanvullende producties 63 en 64 van [eiseres]
- akte depot d.d. 13-12-23 van [handelsnaam]
- akte aanvullende producties 65 t/m 80 van [eiseres]
- akte aanvullende productie 12 van [handelsnaam]
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- akte eiswijziging van [eiseres]
- akte aanvullende productie 81 van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Daarna is vonnis bepaald.

3.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
3.1.
De [handelsnaam] is opgericht in 2014, in eerste instantie als vennootschap onder firma, maar sinds begin 2018 is de onderneming door [gedaagde] voortgezet als eenmanszaak. [handelsnaam] biedt sinds haar start in 2014 via de domeinnaam (en website) www. [handelsnaam] .nl onder andere het concept “ [concept] ” te koop aan. Dit concept houdt in dat een koper gedurende zes maanden iedere maand een patroon en garen krijgt om het patroon te haken of breien. Het eindresultaat blijft voor de koper een verrassing. Daarnaast krijgt de koper/deelnemer via de online community van [handelsnaam] toegang tot onder andere foto’s, uitlegvideo’s en contact met het ondersteuningsteam.
3.2.
[eiseres] heeft voor de [handelsnaam] haakpatronen, inclusief instructies (tekst en foto’s) gemaakt voor de [concept] van 2015 (8 patronen), 2016 (41 patronen) en de twee [concept] van 2022 (38 patronen in totaal). Er zijn ook verschillende (voortgangs)video’s gemaakt, waarbij onder andere [eiseres] is gefilmd. Daarnaast heeft zij zowel de testers als de uiteindelijke deelnemers begeleid bij het haken van de deken. Zij heeft voor al deze werkzaamheden een vergoeding van respectievelijk € 400, € 1.500 en € 2.750 gekregen van de [handelsnaam] .
3.3.
Vanaf 2020 biedt [handelsnaam] de door [eiseres] ontworpen patronen voor de [concept] van 2015 en 2016 ook los te koop aan, dus buiten het concept van de [concept] om. Volgens [eiseres] valt dit buiten de exploitatiebevoegdheid van [handelsnaam] en pleegt zij daarmee inbreuk op [eiseres] auteursrechten. [handelsnaam] is op haar beurt van mening dat zij auteursrechthebbende is op de haakpatronen en er dus geen sprake is van inbreuk. Ten aanzien van de [concept] 2016 en 2022 bestaat tussen partijen daarnaast een verschil van mening of [eiseres] naast de al ontvangen vergoeding ook nog recht heeft op een billijke vergoeding in de zin van artikel 25ca Auteurswet (Aw).
Vorderingen
3.4.
[eiseres] vordert – na eiswijziging – kort gezegd primair een verklaring voor recht dat [handelsnaam] inbreuk maakt op de auteursrechten van [eiseres] op de door [eiseres] voor de [concept] 2015 en 2016 gemaakte haakpatronen en foto’s en de als gevolg daarvan door [eiseres] geleden schade moet vergoeden, zijnde de genoten winst die [handelsnaam] met de auteursrechtinbreuk op de betreffende patronen heeft gemaakt. In dat verband verlangt [eiseres] van [handelsnaam] een schriftelijke gespecificeerde en met stukken onderbouwde opgave van de verkopen en de daarmee gegenereerde inkomsten en winsten op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag(deel) dat [handelsnaam] daar niet aan voldoet.
3.5.
Zoals gezegd maakt [eiseres] daarnaast aanspraak op een billijke vergoeding voor de [concept] 2016 en 2022 en zij vordert in dat verband primair op grond van artikel 25ca Aw van [handelsnaam] een rapportage met daarin het aantal verkopen, de verkoopprijs en de met die verkopen gegenereerde inkomsten en winst en subsidiair op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) uittreksels waaruit een en ander blijkt. Ook dit op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag(deel) dat [handelsnaam] daar niet aan voldoet. Tot slot vordert [eiseres] een volledige proceskostenvergoeding ex. artikel 1019h Rv.
3.6.
[handelsnaam] heeft op haar beurt een tegenvordering ingesteld in het geval wordt geoordeeld dat de auteursrechten op de betreffende haakpatronen bij [eiseres] liggen. In dat geval vordert zij de overdracht van de auteursrechten aan haar waarbij dit vonnis in de plaatst treedt van de benodigde akte in de zin van artikel 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). En ook [handelsnaam] vordert een volledige proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv.
Wie heeft de auteursrechten op de haakpatronen?
3.7.
Een werk is auteursrechtelijk beschermd als het een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijke stempel van de maker draagt (HR 4 januari 1991, [.] / [..] ). Of zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie het verwoordt: als het oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de maker, en de auteursrechtelijk te beschermen bestanddelen een uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping vormen (HvJ EU 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465, Infopaq I).
3.8.
Vast staat dat [eiseres] de haakpatronen voor de gehele [concept] (s) 2016 en 2022 en acht patronen voor de [concept] 2015 heeft bedacht/gemaakt in opdracht van [handelsnaam] . Zo’n patroon bestaat feitelijk uit een stuk tekst waarin wordt beschreven welke handelingen de haakster dient te verrichten, vaak voorzien van foto’s van ofwel de daarbij specifiek beschreven handeling ofwel van het eindresultaat. Tussen partijen is niet in geschil dat de patronen oorspronkelijk zijn en dat [eiseres] bij het bedenken daarvan creatieve keuzes heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat aan het auteursrechtelijke werkbegrip is voldaan en dat daaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.
3.9.
Vast staat dat de ontwerpwerkzaamheden in opdracht van [handelsnaam] zijn verricht. [handelsnaam] heeft de betreffende patronen vervolgens onder meer via haar online kanalen, waaronder haar eigen website openbaar gemaakt. Artikel 8 Aw zegt dat wanneer bijvoorbeeld een vennootschap een werk als van haar afkomstig openbaar maakt zonder daarbij een natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden, de vennootschap – tenzij blijkt van het tegendeel – als maker wordt beschouwd. [handelsnaam] stelt zich daarom op het standpunt dat zij ten aanzien van de [concept] 2015 en 2016 (toen zij nog een vennootschap was) op grond van artikel 8 Aw als maker moet worden beschouwd. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat uit het overgelegde ‘patronenboek’ (producties 9 en 11, [eiseres] ) blijkt dat [eiseres] als (mede)maker daarvan is vermeld. Artikel 8 Aw mist in deze zaak dan ook toepassing.
3.10.
[handelsnaam] heeft daarnaast een beroep gedaan op artikel 3.8 jo 3.29 BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom op merken en tekeningen of modellen), waarin kort gezegd wordt bepaald dat wanneer een model op bestelling is ontworpen het auteursrecht toekomt aan de opdrachtgever. Ook dit beroep slaagt niet. De haakpatronen die onderwerp zijn van dit geschil bestaan zoals gezegd uit tekst en niet uit een tekening of model in de zin van het BVIE. [handelsnaam] kan zich dan ook niet beroepen op het BVIE.
3.11.
Conclusie is dan ook dat [eiseres] als maker moet worden beschouwd en uit dien hoofde (in beginsel) auteursrechthebbende is op de hier in geschil zijnde patronen.
Heeft [eiseres] de auteursrechten overgedragen aan [handelsnaam] ?
3.12.
De volgende te beantwoorden vraag is of [eiseres] haar auteursrechten op de patronen (al dan niet via een licentie) heeft overgedragen aan [handelsnaam] .
3.13.
Op grond van artikel 2 Aw kan het auteursrecht geheel of gedeeltelijk worden overgedragen of in licentie worden gegeven aan een derde. Voor de overdracht van het auteursrecht en het geven van een exclusieve licentie is een akte vereist. De rechtbank zal hierna bespreken of er al dan niet sprake is van het overdragen of in licentie geven van de auteursrechten van [eiseres] aan [handelsnaam] .
3.14.
Voor wat betreft de [concept] 2015 geldt dat de opdrachtverlening mondeling is verlopen. Hoewel er volgens [handelsnaam] wel schriftelijke afspraken zouden zijn gemaakt met betrekking tot het overdragen van de rechten aan [handelsnaam] heeft zij dat niet aangetoond. De door haar in dat verband overgelegde e-mailwisseling (productie 1, cva) ziet op het ontwerpen van een omslagdoek en niet op de deken. Andere stukken waaruit blijkt van een overdracht van auteursrechten zijn niet overgelegd. Nu een ondertekende akte ontbreekt is er van overdracht van auteursrechten in de zin van artikel 2 Aw in ieder geval geen sprake. Volgens [eiseres] heeft zij aan [handelsnaam] een licentie verstrekt om de door haar ontworpen patronen binnen het [concept] -project te exploiteren. Een dergelijke afspraak lijkt ook logischerwijs te volgen uit de wijze waarop er met elkaar werd gewerkt. Zoals hiervoor al is beschreven betrof de [concept] een concept, feitelijk een project, waarvan elke jaargang een nieuwe versie werd ontwikkeld. Uit niets blijkt dat partijen onderling afspraken hebben gemaakt buiten het kader van het project. Het is aan [handelsnaam] om daartoe het nodige te stellen en zo nodig te bewijzen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan, zodat de rechtbank haar ook niet tot bewijslevering zal toelaten. Het buiten het project [concept] 2015 om (los) te koop aanbieden van de door [eiseres] voor deze [concept] ontworpen patronen vormt dan ook een inbreuk op de auteursrechten van [eiseres] .
3.15.
Voor wat betreft de [concept] 2016 geldt dat er wel afspraken op papier zijn gezet (productie 16, dagvaarding). Hoewel er volgens [eiseres] feitelijk geen sprake was van afspraken, maar van eenzijdig opgelegde voorwaarden van [handelsnaam] is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] deze ‘voorwaarden’ kennelijk stilzwijgend heeft geaccepteerd nu zij zonder kanttekeningen te maken over is gegaan tot het ontwerpen van de deken. Daarmee is echter nog niet sprake van een overdracht van auteursrechten op de haakpatronen, omdat in ieder geval vast staat dat de voor overdracht noodzakelijke (door [eiseres] ondertekende) akte ontbreekt. In de betreffende e-mail van [handelsnaam] aan de twee ontwerpers, waaronder [eiseres] , staan enerzijds de werkzaamheden voor de [concept] 2016 opgesomd en anderzijds de projectvergoeding die de ontwerpers voor deze werkzaamheden van [handelsnaam] krijgen. In de laatste zin van de alinea over de vergoeding staat tot slot vermeld dat de rechten van de deken, de small deken en het kussen bij [handelsnaam] liggen. De inhoud van deze e-mail ziet puur op het project [concept] 2016. Daaruit concludeert de rechtbank dat het ook hier gaat om de afspraak dat [handelsnaam] het recht heeft de door [eiseres] ontworpen patronen binnen dat project te exploiteren. Dat [eiseres] daarmee ook (impliciet) toestemming zou hebben gegeven voor de verkoop van de door haar ontworpen patronen buiten dit project om blijkt nergens uit. [handelsnaam] heeft in dat verband nog gewezen op een e-mail van [eiseres] uit maart 2017 (productie 12, [handelsnaam] ), waarin [eiseres] schrijft dat zij niets kan doen aan het kopiëren van (een paar van) haar blokken uit de [concept] 2016 voor de [concept] 2017, omdat de patronen nu van [handelsnaam] zouden zijn. Dit baat [handelsnaam] echter niet, omdat daaruit niet blijkt dat [eiseres] destijds haar rechten op de patronen in zijn geheel prijs heeft willen geven. Dat wordt bevestigd door een later in dat jaar verstuurde e-mail aan [handelsnaam] (productie 17, dagvaarding), waarin [eiseres] bijvoorbeeld klaagt over het voornemen van [handelsnaam] om de patronen voor de [concept] 2015 en 2016 in boekvorm te verkopen, terwijl zij daarover geen afspraken hadden gemaakt.
3.16.
Ook voor de [concept] 2022 staat iets op papier. Het betreft een eenzijdig door [handelsnaam] opgesteld document in de vorm van vragen en antwoorden. Daarin staat onder meer vermeld dat voor de voorgestelde vergoeding van € 2.750 [handelsnaam] voor de ontwerpwerkzaamheden ook de rechten op de patronen wil hebben. Ook hier geldt, gelijk aan hiervoor met betrekking tot de [concept] 2016 dat [eiseres] dit voorstel kennelijk stilzwijgend heeft geaccepteerd doordat zij over is gegaan tot het ontwerpen van de deken. Maar van een daadwerkelijke overdracht van auteursrechten is geen sprake. Ook niet van een overeengekomen overdracht van auteursrechten nu schriftelijke instemming van [eiseres] ontbreekt. Er is hooguit sprake van het geven van een licentie aan [handelsnaam] , die in dit geval niet beperkt lijkt tot alleen het [concept] 2022-project, omdat de exploitatiemogelijkheden buiten het project om nog worden opengelaten. De in reconventie ingestelde (voorwaardelijke) vordering tot het meewerken aan de overdracht van de auteursrechten is om die reden niet toewijsbaar.
[handelsnaam] maak inbreuk op de auteursrechten van [eiseres]
3.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat [handelsnaam] vanaf 2020 tot en met in ieder geval 2023 de door [eiseres] ontworpen patronen voor de [concept] 2015 en 2016 opnieuw te koop heeft aangeboden op haar website. De patronen waren zowel los te koop voor een prijs van € 39,95 (of de kortingsprijs van € 27,-) per patroon als wel als onderdeel van een patronenpakket voor een prijs van € 199,75 (of de kortingsprijs van € 49,-). Deze vorm van exploitatie door [handelsnaam] valt buiten de reikwijdte van de respectievelijke [concept] projecten. Daarvan startte de verkoop namelijk rond het najaar van het betreffende jaartal en eindigde het project een half jaar later, in het voorjaar van het jaar daarop. Het buiten de projecten [concept] 2015 en 2016 om (los) te koop aanbieden van de door [eiseres] voor deze specifieke [concept] ontworpen patronen vormt dan ook een inbreuk op de auteursrechten van [eiseres] .
3.18.
Dit betekent dat de door [eiseres] onder 1. gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Begroting van schade
3.19.
Onder 2. en 3. vordert [eiseres] – kort gezegd – van [handelsnaam] een schriftelijke gespecificeerde en met stukken onderbouwde opgave van de verkopen en de daarmee gegenereerde inkomsten en winsten op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag(deel) dat [handelsnaam] daar niet aan voldoet om daarmee de hoogte van haar schade te kunnen bepalen. Omdat de feitelijk uitvoering van een vordering tot het verstrekken van een opgave doorgaans vaak executieproblemen oplevert, zal de rechtbank om potentiële executieproblemen te voorkomen de schade zelf begroten.
3.20.
Op grond van artikel 6:104 BW kan de rechter de schade begroten op het bedrag van (een gedeelte van) de winst, die iemand heeft genoten door het plegen van de onrechtmatige daad waarvoor zij jegens die ander aansprakelijk is. Om het bedrag te kunnen begroten, draagt de rechtbank [handelsnaam] op om bij akte inzicht te geven in de door haar genoten winst als gevolg van het inbreukmakend handelen tegenover [eiseres] . Het gaat daarbij om de verkoop van de patronen voor de [concept] van 2015 en 2016, die respectievelijk na die jaren (buiten de looptijd van het specifieke project) te koop zijn aangeboden door [handelsnaam] . [handelsnaam] dient daarbij per [concept] een duidelijk onderscheid te maken tussen enerzijds de verkochte patroonpakketten en anderzijds de via de losse verkoop verkochte afzonderlijke patronen, de prijzen waarvoor de respectievelijke producten zijn verkocht en de (eventuele) gemaakte kosten.
Heeft [eiseres] recht op een (aanvullende) billijke vergoeding?
3.21.
[eiseres] maakt tenslotte aanspraak op een billijke vergoeding voor de [concept] 2016 en 2022 op grond van artikel 25c lid 1 Aw. Zij is van mening dat zij van [handelsnaam] alleen een makersvergoeding heeft ontvangen voor de door haar ontworpen haakpatronen en zij niet wist dat zij daarnaast ook nog recht had op een vergoeding voor de exploitatie van de betreffende haakpatronen.
3.22.
De regeling van artikel 25c Aw is per 1 juli 2015 in werking getreden. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de overeenkomst met betrekking tot de [concept] 2016 na die datum tot stand is gekomen, zodat [eiseres] in beginsel ook recht heeft op een billijke vergoeding voor het verlenen van de exploitatiebevoegdheid aan [handelsnaam] . Zoals hiervoor al is geschreven onder 3.15, hebben partijen een vergoeding afgesproken en de exploitatiebevoegdheid van [handelsnaam] binnen het project [concept] 2016 was daarvan onderdeel. Wanneer [eiseres] van mening is dat de overeengekomen vergoeding onder de gegeven omstandigheden niet billijk is, zal zij voldoende onderbouwd moeten stellen welke omstandigheden maken dat de vergoeding onbillijk is. Dat heeft zij niet, althans onvoldoende, gedaan. De enige stelling van [eiseres] op dit punt is dat zij niet wist dat zij recht had op een dergelijke vergoeding en dat het wat haar betreft dus bij de onderhandeling over de prijs ook niet in beeld was. Dit wil echter nog niet automatisch zeggen dat de overeengekomen vergoeding niet billijk is op het moment dat de exploitatiebevoegdheid (alsnog) in aanmerking wordt genomen. Dat hangt van verschillende omstandigheden af, zoals wat bijvoorbeeld gebruikelijk is in de branche.
3.23.
[eiseres] vordert (mede) ter onderbouwing van haar stelling dat de vergoeding niet billijk is op grond van artikel 25ca Aw een rapportage van [handelsnaam] met daarin het aantal verkopen, de verkoopprijs en de met die verkopen gegenereerde inkomsten en winst. [eiseres] komt echter ten aanzien van de [concept] 2016 geen beroep op dat artikel toe, omdat dit artikel pas per 7 juni 2022 in werking is getreden en alleen van toepassing is op overeenkomsten, die op dat moment liepen of daarna zijn afgesloten. De overeenkomst betreffende het [concept] 2016 project was echter al ruim voor dat moment afgerond. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de patronen nog steeds verkocht worden en dat om die reden de overeenkomst dus ook nog steeds doorloopt. Die stelling wordt echter verworpen nu deze innerlijk tegenstrijdig is aan het eerder ingenomen en toegewezen standpunt dat de verkoop van patronen buiten het project om een auteursrechtinbreuk tegenover [eiseres] oplevert.
3.24.
Ook voor wat betreft de [concept] 2022 heeft [eiseres] geen recht op een aanvullende billijke vergoeding. Zoals hiervoor onder 3.16 al is overwogen is voldoende komen vast te staan dat van het overeengekomen bedrag (mede) een licentie voor de exploitatie van de patronen door [handelsnaam] onderdeel uitmaakt. [handelsnaam] heeft als productie 11 een overzicht uit haar administratie overgelegd van [onderneming] waarin de totale omzet en kosten van het project staan vermeld. Weliswaar is het overzicht niet door een accountant opgesteld, maar het geeft wel inzicht in het aantal verkopen van de [concept] en de daarmee behaalde winst zoals op grond van artikel 25ca Aw wordt voorgeschreven. Daaruit blijkt dat [handelsnaam] met het project een totale winst van € 6.517 heeft behaald. De overeengekomen vergoeding van € 2.750,- voor het ontwerpen van in totaal 38 patronen is in verhouding tot de behaalde winst naar het oordeel van de rechtbank billijk.
3.25.
De vorderingen voor zover gegrond op artikel 25ca Aw (vorderingen 4. en 5.) zullen daarom worden afgewezen.
Inzagevordering ex. artikel 843a Rv wordt afgewezen
3.26.
[eiseres] heeft tot slot subsidiair een beroep gedaan op artikel 843a Rv om kort gezegd inzage te verkrijgen in de administratie van [handelsnaam] . Artikel 843a Rv geeft die mogelijkheid wanneer (1) degene die de vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft; (2) het gaat om bepaalde bescheiden, (3) die zien op een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is en (4) de bescherming van vertrouwelijke informatie is gewaarborgd.
3.27.
In het onderhavige geval ontbreekt aan de zijde van [eiseres] een rechtmatig belang. [eiseres] vordert inzage om inzicht te krijgen in de verkregen opbrengst van [handelsnaam] voor de exploitatie van haar haakpatronen voor de [concept] 2016 en 2022. Voor wat betreft de [concept] 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiseres] geen recht heeft op een aanvullende billijke vergoeding, maar wel recht heeft op winstafdracht als gevolg van het inbreukmakend handelen door [handelsnaam] . Om de hoogte van deze winst te kunnen begroten, draagt de rechtbank [handelsnaam] al op om inzicht te verschaffen (zie 3.20) in haar administratie.
3.28.
Ook voor de [concept] 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat [eiseres] (op dit moment) geen recht heeft op een aanvullende billijke vergoeding, mede gelet op de inhoud van de overeenkomst en het door [handelsnaam] al overgelegde afschrift uit haar administratie (productie 11, [handelsnaam] ). Ook hier ontbreekt derhalve voor [eiseres] een rechtmatig belang bij inzage.
Vervolg
3.29.
Om de hoogte van de schadevergoeding te kunnen begroten als gevolg van het inbreukmakend handelen door [handelsnaam] op de auteursrechten van [eiseres] door de (losse) verkoop van de haakpatronen van de [concept] 2015 en 2016, draagt de rechtbank [handelsnaam] op bij akte overzicht uit haar administratie te overleggen waaruit per [concept] een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de verkochte patroonpakketten en anderzijds de via de losse verkoop verkochte afzonderlijke patronen.
[handelsnaam] krijgt hiervoor een termijn van vier weken. Daarna krijgt [eiseres] de gelegenheid om daarop te reageren.
3.30.
De rechtbank houdt voor het overige alle beslissingen aan.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
draagt [handelsnaam] op om bij akte stukken te overleggen conform hetgeen de rechtbank in 3.20 heeft overwogen;
4.2.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 28 augustus 2024voor het nemen van de hiervoor genoemde akte door [handelsnaam] ;
in conventie en in reconventie
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2024.
CR 4529