ECLI:NL:RBMNE:2024:447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/5246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit over vergoeding private schulden in kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak heeft eiseres, een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Financiën. Dit besluit, genomen op 6 april 2022, bepaalde welke private schulden voor vergoeding in aanmerking komen. Eiseres betwistte dat haar bezwaar te laat was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Eiseres had op 23 augustus 2022 bezwaar gemaakt, maar dit was na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken die eindigde op 18 mei 2022. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet met bewijs had aangetoond dat zij eerder bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er geen registratie was van een eerder ingediend bezwaarschrift en dat de wijziging van het postadres pas later had plaatsgevonden. Eiseres had ook geen bewijs geleverd van haar ziekte en medicatie in de periode waarin zij beweerde dat zij het bezwaar tijdig had verzonden. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

De Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. V.N. Giang en mr. M.J. Blom).

Inleiding

Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiseres heeft bij Sociale Banken Nederland (SBN) een verzoek ingediend tot overname van verschillende private schulden.
Met het primaire besluit van 6 april 2022 heeft verweerder bepaald welke bedragen wel en welke bedragen niet op grond van het Besluit betalen private schulden voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder vindt dat de schuld van € 15.638,37 bij Defam en de schuld van € 7.800 bij de overleden vader eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft verweerder een ambtshalve beoordeling gemaakt. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Welk bestuursorgaan is bevoegd?

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestuursorgaan in deze zaak de Minister van Financiën is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het primaire besluit genomen in (onder)mandaat.
Waarom heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard?
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend. Eiseres heeft op 23 augustus 2022 per e-mail bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 6 april 2022. Dit is na het verstrijken van de bezwaartermijn op 18 mei 2022. Er is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres een verschoonbare reden heeft waarom zij te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiseres stelt dat zij eerder en tijdig per post bezwaar heeft gemaakt, maar dit heeft verweerder niet ontvangen en eiseres heeft volgens verweerder niet met stukken aannemelijk gemaakt dat zij eerder een bezwaarschrift heeft verzonden.
Wat voert eiseres aan?
7. Eiseres betwist dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft wel tijdig bezwaar gemaakt en verweerder heeft dit ten onrechte niet doorgezonden. Eiseres heeft haar bezwaar in mei 2022 tijdig gestuurd naar het in het primaire besluit genoemde postadres van de Belastingdienst/Toeslagen in Heerlen. Eiseres is in juni 2022 gebeld door een medewerker van verweerder met de bevestiging dat haar bezwaar ontvangen is, maar dat het adres veranderd is en dat eiseres haar bezwaar naar een postadres van de Belastingdienst/Toeslagen in Utrecht moet sturen. Daarna heeft eiseres het bezwaarschrift via de e-mail in augustus 2022 nogmaals toegestuurd.
Wat oordeelt de rechtbank?
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk mocht verklaren. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend is het bezwaar in principe niet-ontvankelijk. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
10. Uit het dossier blijkt dat verweerder het bezwaar van eiseres op 23 augustus 2022 heeft ontvangen. Dit is na het aflopen van de bezwaartermijn op 18 mei 2022. Eiseres heeft gesteld dat zij op tijd haar bezwaar naar het postadres van de Belastingdienst/Toeslagen in Heerlen heeft gestuurd. Eiseres heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij bij de postkamer in Heerlen en de SBN navraag heeft gedaan of er een registratie is van dat het bezwaarschrift van eiseres daar eerder is ingediend of dat er een registratie is van het telefonische contact dat in juni 2022 zou hebben plaatsgevonden. Dit is beiden niet terug te vinden in de systemen van verweerder. Verder heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat het postadres in november 2022 pas is gewijzigd. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij in de betreffende periode ziek werd en aan de zware medicatie zat. Ook daarvan heeft eiseres geen gegevens overgelegd ter onderbouwing. Uit het voorgaande volgt dus dat niet is gebleken dat eiseres binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt. Er moet daarom van worden uitgegaan dat eiseres pas met haar bezwaarschrift van 23 augustus 2022 voor het eerst tegen het primaire besluit van 6 april 2022 is opgekomen. Ook is verder niet gebleken dat eiseres een goede reden had om het bezwaarschrift na het verstrijken van de termijn in te dienen. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk kon verklaren.
10. Omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de andere beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk mocht verklaren. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.