ECLI:NL:RBMNE:2024:4462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/16/574752 / KG ZA 24-221
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op gebruik van de productnaam ROOMBETER voor plantaardig alternatief voor roomboter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Nederlandse Zuivelorganisatie (NZO) en Upfield Nederland B.V. De NZO vorderde een verbod op het gebruik van de productnaam 'ROOMBETER' door Upfield, die een plantaardig alternatief voor roomboter op de markt brengt onder de merknaam 'BLUE BAND'. De NZO stelt dat het gebruik van de benaming 'ROOMBETER' in strijd is met Europese regelgeving, die voorschrijft dat de voorbehouden zuivelbenaming 'room' alleen mag worden gebruikt voor zuivelproducten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Upfield met de productnaam 'ROOMBETER' de voorbehouden zuivelbenaming 'room' gebruikt ter aanduiding van een plantaardig product, wat in strijd is met het verbod van de GMO-verordening. De rechtbank wees de vordering van de NZO toe en verbood Upfield om de productnaam 'ROOMBETER' te gebruiken. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor elke dag dat Upfield in strijd handelt met deze veroordeling. De rechtbank oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de NZO, aangezien het gebruik van de benaming 'ROOMBETER' een voortdurende inbreuk op de rechten van de zuivelindustrie met zich meebrengt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bodemrechter waarschijnlijk ook tot de conclusie zal komen dat het gebruik van de naam 'ROOMBETER' moet worden gestaakt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/574752 / KG ZA 24-221
Vonnis in kort geding van 23 juli 2024
in de zaak van
de stichting
1. STICHTING NEDERLANDS VOORLICHTINGSBUREAU VOOR MELK EN ZUIVELPRODUCTEN,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. E.H. Hoogenraad en mr. M.F.J. Haak,
en
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid

2. NEDERLANDSE ZUIVELORGANISATIE,

gevestigd te ’s-Gravenhage,
voegende partij,
hierna te noemen: de Vereniging,
advocaat: mr. E.H. Hoogenraad en mr. M.F.J. Haak,
tegen
UPFIELD NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Upfield,
advocaten: mr. M. van Tuijl en mr. W.J.H. Leppink

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding met 15 producties en de aanvullende producties 16 t/m 20,
- de conclusie van antwoord met 18 producties en aanvullende productie 3a,
- de pleitnota van de Stichting en de Vereniging,
- de pleitnota van Upfield.
1.2.
Op 28 juni 2024 heeft mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij waren namens de Stichting en de Vereniging aanwezig de heer [A] , […] , en mevrouw [B] , […] , bijgestaan door mr. E.H. Hoogenraad en mr. M.F.J. Haak. Namens Upfield was aanwezig de heer [C] , […] , bijgestaan door mr. M. van Tuijl en mr. W.J.H. Leppink. Partijen hebben pleitnota’s voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Upfield heeft begin 2023 een nieuw product op de markt gebracht dat een zuiver plantaardig alternatief voor roomboter vormt. Zij doet dat onder de merknaam BLUE BAND en de productnaam ROOMBETER. De Nederlandse Zuivelorganisatie maakt bezwaar tegen die productnaam en krijgt gelijk.
2.2.
Volgens Europese regelgeving mogen bepaalde benamingen, zoals ‘room’ en ‘boter’, alleen worden gebruikt voor zuivelproducten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is strikt in de uitleg van die regelgeving. Uit die strikte uitleg volgt dat met de productnaam ROOMBETER gebruik wordt gemaakt van – in elk geval – de aan zuivelproducten voorbehouden benaming ‘room’ voor een niet-zuivelproduct. Dat mag niet.
Het maakt niet uit of voor consumenten wel of niet duidelijk is dat het gaat om een plantaardig alternatief voor roomboter.
2.3.
Upfield mag met haar nieuwe product zo fel als zij wil concurreren met roomboter. Zij mag op de verpakking vermelden dat het product een 100% plantaardig alternatief voor roomboter is. Zij mag haar nieuwe product promoten als beter dan roomboter omdat het beter is voor het klimaat. Zij mag alleen niet de benaming ‘room’ gebruiken in de naam van het product, want dat is in strijd met de Europese regelgeving.

3.De beoordeling van het incident tot voeging

De vordering tot voeging is toewijsbaar
3.1.
Naar aanleiding van het verweer van Upfield in de conclusie van antwoord, heeft de Vereniging drie dagen voor de mondelinge behandeling een incidentele conclusie tot voeging ingediend. Upfield heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering tot voeging en heeft - kort gezegd - aangevoerd dat er sprake is van een verboden hoedanigheidswissel en strijd met de goede procesorde.
3.2.
Voor een vordering tot voeging moet een partij een belang hebben bij die vordering (art. 217 Rv). Dat is het geval als de voegende partij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitspraak in het geding waarin zij zich wil voegen.
3.3.
De Stichting heeft volgens haar statuten als doel om het gebruik van melk en zuivelproducten in binnen- en buitenland te bevorderen en de Vereniging behartigt volgens haar statuten de gemeenschappelijke belangen van de Nederlandse zuivelindustrie. Dat zijn gelijksoortige belangen. Duidelijk is dat het voor de Vereniging nadelig zou zijn als de vorderingen van de Stichting in dit kort geding worden afgewezen. Verder is de incidentele conclusie tot voeging ingediend in overeenstemming met de in het procesreglement genoemde termijn en heeft Upfield zich daar voldoende tegen kunnen verweren. Er is dan ook geen sprake van strijd met de goede procesorde.
3.4.
Ook het argument dat er sprake is van een verboden hoedanigheidswissel geeft geen aanleiding om de vordering tot voeging af te wijzen. De Stichting heeft in de dagvaarding haar vorderingen ingesteld in naam van de Stichting en dat is zij blijven doen. Zij heeft daar vervolgens aan toegevoegd dat ze ook mede in opdracht van de Vereniging handelt. Dat is geen hoedanigheidswissel. Dat de Stichting in de dagvaarding de verkorte naam NZO (eigenlijk de afkorting van de naam van de Vereniging) heeft gebruikt is verder niet vreemd nu de Stichting en de Vereniging samen een website hebben (www. [website] .nl) waar geen onderscheid wordt gemaakt tussen de Stichting en de Vereniging en zij zich dus naar buiten als één organisatie presenteren onder de naam NZO. Het gebruik van die naam betekent in ieder geval niet dat er sprake is van een hoedanigheidswissel en vormt geen reden om de vordering tot voeging af te wijzen.
3.5.
De vordering tot voeging wordt dus toegewezen.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de Stichting en de Vereniging (hierna gezamenlijk aangeduid als: NZO) op dit moment bij die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Spoedeisend belang
4.2.
Uitgangspunt is dat het spoedeisend belang in beginsel is gegeven zolang een gestelde inbreuk of onrechtmatig handelen voortduurt. Als de stellingen van NZO juist zijn is sprake van een voortdurend onrechtmatig handelen en heeft zij een spoedeisend belang bij het verkrijgen van een bevel tot het staken daarvan. Het is aannemelijk dat de zuivelindustrie, voor wiens belangen NZO opkomt, nadeel ondervindt als Upfield ten onrechte gebruik maakt van een aan zuivelproducten voorbehouden benaming, ook al heeft NZO geen enkele poging gedaan die schade te begroten. Dat NZO niet enorm voortvarend heeft gehandeld door eerst de uitspraak van de Reclame Code Commissie af te wachten, maakt niet dat zij er geen belang meer bij heeft om het nadeel dat zij van het volgens haar onrechtmatige handelen ondervindt zo spoedig mogelijk te doen stoppen. De voorzieningenrechter acht daarom voldoende aannemelijk dat NZO spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Juridisch kader
4.3.
NZO baseert haar primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen (petitum I tot en met III) op de Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (hierna: GMO-verordening).
4.4.
Artikel 78, lid 2 GMO-verordening bepaalt dat de in bijlage VII opgenomen definitie, aanduiding of verkoopbenaming in de Unie uitsluitend mag worden gebruikt voor het afzetten van een product dat voldoet aan de overeenkomstige in die bijlage gestelde eisen. Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt onder ‘verkoopbenaming’ verstaan: de naam waaronder een levensmiddel wordt verkocht, in de zin van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2000/13/EG of de naam van het levensmiddel, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1169/2011. Blijkens die bepalingen gaat het kort gezegd om de wettelijke, gebruikelijke, of beschrijvende benaming van het levensmiddel.
4.5.
Deel III van bijlage VII heeft betrekking op melk en zuivelproducten.
Punt 1 van dit deel III (alle hierna genoemde punten komen uit dit deel III) bepaalt dat onder ‘melk’ uitsluitend wordt verstaan: het product dat normaal door de melkklieren wordt afgescheiden en bij één of meer melkbeurten wordt verkregen, zonder dat daaraan stoffen worden toegevoegd of onttrokken.
Punt 2 bepaalt dat onder ‘zuivelproducten’ worden verstaan: producten die uitsluitend zijn verkregen uit melk, met dien verstande dat stoffen die voor de bereiding ervan noodzakelijk zijn, mogen worden toegevoegd, mits deze stoffen niet worden gebruikt voor de volledige of gedeeltelijke vervanging van één van de bestanddelen van de melk. Onder punt 2 is verder bepaald dat voor zuivelproducten uitsluitend de daar opgesomde benamingen mogen worden gebruikt. Die benamingen zullen hierna de ‘voorbehouden zuivelbenamingen’ worden genoemd. Twee van de voorbehouden zuivelbenamingen zijn ‘room’ en ‘boter’.
Punt 3 bepaalt dat de benaming ‘melk’ en de voorbehouden zuivelbenamingen mogen worden gebruikt samen met één of meer woorden voor het omschrijven van samengestelde producten waarvan geen enkel element de plaats van een bestanddeel van melk inneemt of met dit doel wordt toegevoegd, en waarvan de melk of een zuivelproduct een essentieel bestanddeel is, hetzij door zijn hoeveelheid, hetzij omdat zijn effect kenmerkend is voor het product.
4.6.
In punt 5 en 6 zijn verboden opgenomen.
Punt 5 bepaalt dat de in de punten 1, 2 en 3 bedoelde benamingen niet mogen worden gebruikt voor andere dan de in die punten bedoelde producten. Het doel van deze verbodsbepaling is dus zuivelbenamingen te beschermen door ze voor te behouden aan zuivelproducten.
Punt 6 bepaalt dat voor andere dan de in de punten 1, 2 en 3 bedoelde producten geen etiketten, handelsdocumenten, reclamemateriaal of enige vorm van reclame of enige vorm van presentatie mogen worden gebruikt waarmee wordt aangegeven, geïmpliceerd of gesuggereerd dat het betrokken product een zuivelproduct is. Het doel van deze verbodsbepaling is in essentie verwarringsgevaar te voorkomen.
4.7.
Het verbod van punt 5 is (dat staat in de tweede linea van punt 5) niet van toepassing op de benaming van producten waarvan de precieze aard op grond van traditioneel gebruik duidelijk is, en/of wanneer duidelijk is dat de benamingen bedoeld zijn om een kenmerkende eigenschap van het product te omschrijven. De producten waarvoor een beroep kan worden gedaan op deze tweede alinea zijn limitatief opgesomd op de lijst in bijlage I bij besluit 2010/791/EU. Op die lijst zijn traditionele samengestelde benamingen opgenomen waarin de benaming ‘melk’ en voorbehouden zuivelbenamingen worden gebruikt, zoals (in het Nederlands) ‘pindakaas’ en ‘kokosmelk’. Deze lijst wordt hierna de ‘lijst van traditionele benamingen’ genoemd.
4.8.
Het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJEU) heeft in het arrest van 14 juni 2017 (TofuTown) [1] een strikte uitleg gegeven aan de in punt 5 opgenomen verbodsbepaling. De Duitse onderneming TofuTown bracht zuiver plantaardige producten op de markt, onder de namen ‘Soyatoo Tofubutter’, ‘Pflanzenkäse’, ‘Veggie-Cheese’ en ‘Rice cream’, waarin voorbehouden zuivelbenamingen werden gebruikt in combinatie met een toevoeging die duidelijk maakte dat het ging om een plantaardig product. De eiser in die procedure betoogde dat dit in strijd met punt 5 was, omdat gebruik werd gemaakt van voorbehouden zuivelbenamingen. Het HvJEU verklaarde voor recht dat voorbehouden zuivelbenamingen
niet mogen worden gebruikt om bij de afzet of in reclame een zuiver plantaardig product aan te duiden, zelfs wanneer deze benamingen worden vervolledigd door verduidelijkende of beschrijvende aanvullingen die wijzen op de plantaardige oorsprong van het betrokken product(onderstreping rechtbank), tenzij het product is vermeld op de lijst met traditionele benamingen.
4.9.
De Hoge Raad heeft op 30 augustus 2019 een arrest gewezen in een andere door NZO aanhangig gemaakte zaak (NZO/Alpro) [2] . Alpro bracht verschillende sojaproducten op de markt, onder andere onder de productnamen SCHEP-YOFU en MILD&CREAMY. Op de verpakkingen van deze producten en op de website van Alpro werd de voorbehouden zuivelbenaming ‘yoghurt’ gebruikt omdat de producten daarop werden omschreven als (onder andere) ‘yoghurtvariatie’ en ‘plantaardige yoghurtvariatie’. Volgens NZO was dat in strijd met punt 5. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch was van oordeel dat Alpro in die context de benaming ‘yoghurt’ niet gebruikte ter aanduiding van haar sojaproducten, en dat dus geen sprake was van gebruik als bedoeld in punt 5. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand en overwoog dat het antwoord op de vraag of in een concreet geval sprake is van gebruik van een voorbehouden zuivelbenaming ter aanduiding van een niet-zuivelproduct als bedoeld in punt 5 onmiskenbaar afhangt van de omstandigheden van het geval. Als het gebruik van een voorbehouden zuivelbenaming niet in strijd met punt 5 is, kan dat gebruik nog wel onder het verbod van punt 6 vallen, als wordt aangegeven, geïmpliceerd of gesuggereerd dat het een zuivelproduct is.
Toepassing van het juridisch kader op deze zaak
4.10.
Upfield heeft begin 2023 een nieuw product op de markt gebracht. Het gaat om een zuiver plantaardig alternatief voor roomboter, dat op de markt wordt gebracht onder de merknaam BLUE BAND en de productnaam ROOMBETER. Er worden op dit moment drie verschillende verpakkingen gebruikt, waarvan één hierboven wordt afgebeeld. Op de voorzijde van de verpakkingen worden behalve de merknaam en de productnaam vermeld ‘ongezouten’, ‘100% plantaardig alternatief voor roomboter’ en ‘81% [3] minder klimaatimpact dan roomboter’.
4.11.
NZO stelt in dit kort geding meerdere vorderingen in, allemaal met dezelfde strekking (te weten: een verbod op het gebruik van de productnaam ROOMBETER), maar met andere grondslagen.
4.12.
Primair betoogt NZO dat Upfield met de productnaam ROOMBETER de voorbehouden zuivelbenaming ‘room’ gebruikt ter aanduiding van een plantaardig product en daardoor in strijd handelt met het verbod van punt 5.
4.13.
Upfield stelt dat zij de voorbehouden zuivelbenaming ‘room’ niet gebruikt ter aanduiding van haar product. Zij stelt dat haar product niet ROOMBETER heet, maar BLUE BAND ROOMBETER. Met deze naam, in combinatie met de overige vermeldingen op het product (100% plantaardig alternatief voor roomboter in duidelijk leesbaar lettertype onder de woord ROOMBETER) wordt volgens Upfield niet aangegeven, geïmpliceerd of gesuggereerd dat het een zuivelproduct betreft. Integendeel, zo stelt zij, BLUE BAND is al 100 jaar bekend als margarinemerk waardoor voor de consument duidelijk is dat het om een plantaardig product gaat. Bovendien wordt door de samenstelling van de zuivelbenaming ‘room’ en het woord ‘beter’ benadrukt dat het geen roomboter is, maar een beter product, en wel in die zin dat het plantaardig is en minder CO2 uitstoot veroorzaakt.
4.14.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van NZO. BLUE BAND is een merknaam. ROOMBETER is de productnaam, de naam die Upfield gebruikt om haar nieuwe product bij de afzet en in reclame aan te duiden. Uit het TofuTown-arrest van het HvJEU volgt dat het gebruik van een voorbehouden zuivelbenaming (in dit geval: ‘room’) in de productnaam van een plantaardig product gebruik van die voorbehouden zuivelbenaming ter aanduiding van dat plantaardige product oplevert. En dat is in strijd met het verbod van punt 5.
4.15.
Anders gezegd: als het (zo volgt uit het TofuTown-arrest) in strijd met punt 5 en dus verboden is om:
(i) een zuiver plantaardig product op de markt te brengen onder de productnaam ‘tofuboter’ omdat dit gebruik van de voorbehouden zuivelbenaming ‘boter’ ter aanduiding van een zuiver plantaardig product oplevert,
en
(ii) dit niet anders wordt door de verduidelijkende en beschrijvende aanvulling ‘tofu’-’, die duidelijk wijst op de plantaardige herkomst van het product,
is het ook verboden om:
(iii) een zuiver plantaardig product op de markt te brengen onder de productnaam ‘ROOMBETER’, omdat dit gebruik van de voorbehouden zuivelbenaming ‘room’ ter aanduiding van een zuiver plantaardig product oplevert,
en
(iv) wordt dit niet anders door de aanvulling ‘-beter’ of doordat de productnaam ROOMBETER in combinatie wordt gebruikt met de merknaam BLUE BAND.
4.16.
Ten overvloede – want het maakt volgens het HvJEU niet uit of er verduidelijkende en beschrijvende aanvullingen worden gebruikt die duiden op de plantaardige herkomst – merkt de voorzieningenrechter bij (iv) op dat:
  • de aanvulling ‘-beter’ – anders dan de aanvulling ‘tofu-’ in ‘tofuboter’ – maar in beperkte mate kan worden gezien als een verduidelijkende of beschrijvende aanvulling die wijst op de plantaardige herkomst van het product. De consument kan de strekking van ‘beter’ pas begrijpen als een verwijzing naar de plantaardige herkomst van het product als hij de ‘skip the cow’ reclame kent of als hij de verpakking heeft bestudeerd, waarop wordt vermeld dat dit product minder klimaatimpact heeft dan roomboter.
  • als het gebruik in combinatie met de merknaam BLUE BAND gezien kan worden als een verduidelijkende of beschrijvende aanvulling die wijst op de plantaardige herkomst van het product (omdat een deel van het publiek weet dat onder het merk BLUE BAND alleen plantaardige producten worden aangeboden), is ook die verduidelijking of aanvulling een stuk zwakker dan de verduidelijkende en beschrijvende aanvulling ‘tofu-’ in ‘tofuboter’.
4.17.
Upfield stelt ook dat zij met het gebruik van de naam ROOMBETER haar product niet als ‘room’ aanduidt omdat room volgens het Warenwetbesluit Zuivel een uit koemelk door verhoging van het vetgehalte verkregen vloeibare of dikvloeibaar zuivelproduct is en haar product dat evident niet is. Voor zover Upfield daarmee bedoelt te betogen dat ze een bepaalde voorbehouden zuivelbenaming mag gebruiken ter aanduiding van een plantaardig product dat niet lijkt op het zuivelproduct met de voorbehouden zuivelbenaming, miskent zij dat punt 5 een categorisch verbod inhoudt om beschermde zuivelbenamingen te gebruiken ter aanduiding van niet-zuivelproducten. Het gaat niet om een verbod om voorbehouden zuivelbenamingen te gebruiken ter aanduiding van niet-zuivelproducten die lijken op het zuivelproduct met de voorbehouden zuivelbenaming. Als dat zo was, zou de lijst met traditionele benamingen niet benamingen als ‘pindakaas’ en ‘boterbonen’ omvatten. De benaming ‘pindakaas’ wordt niet gebruikt voor een product dat op het zuivelproduct kaas lijkt en de benaming ‘boterbonen’ wordt niet gebruikt voor een product dat op het zuivelproduct boter lijkt.
4.18.
Het betoog van Upfield over het niet aangeven, impliceren of suggereren dat het een zuivelproduct is miskent dat NZO zich beroept op punt 5. Het gebruik van een voorbehouden zuivelbenaming ter aanduiding van een plantaardig product levert een overtreding op van dit verbod. Het doet niet ter zake of dat gebruik verwarringsgevaar oplevert. Die discussie speelt pas als de vraag aan de orde is of punt 6 wordt overtreden.
4.19.
Upfield voert verder nog aan dat op grond van artikel 78, lid 1 aanhef en onder f van de GMO-verordening voor smeerbare vetten (zoals het nieuwe product van Upfield) een wettelijk voorgeschreven verkoopbenaming gebruikt moet worden. Die voorgeschreven verkoopbenaming staat vermeld in aanhangsel II. Volgens aanhangsel II valt het nieuwe product van Upfield in vetgroep B en geldt, gelet op het vetgehalte, dat dit product onder verkoopbenaming 4 moet worden verkocht en geleverd en dat is ‘product met 79 % vet’. Dat dit de officiële verkoopbenaming is, doet er niets aan af dat de productnaam die Upfield voor haar nieuwe product gebruikt ROOMBETER is, en dat ze daarmee gebruik maakt van de zuivelbenaming ‘room’ ter aanduiding van haar niet-zuivelproduct. Het begrip ‘verkoopbenamingen’ uit bijlage VII bij de GMO-verordening is ruimer dan alleen voorgeschreven benamingen. [4] Het verbod van punt 5 ziet op de benaming waaronder het product in het handelsverkeer wordt gebracht. [5] Dat is hier ROOMBETER: deze benaming staat in grote letters op de voorkant van de verpakking en wordt in reclamecampagnes gebruikt, niet
‘product met 79% vet’(zie productie 7 bij de CvA).
Conclusie
4.20.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat Upfield met het gebruik van de productnaam ROOMBETER het verbod van punt 5 overtreedt. De voorzieningenrechter acht het waarschijnlijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Upfield het gebruik van deze naam voor haar plantaardige product zal moeten staken. De primaire vordering wordt dan ook toegewezen, zij het in aangepaste vorm.
4.21.
Omdat de verbodsvordering van NZO op de primaire grondslag wordt toegewezen, hoeven de subsidiaire, meer subsidiaire en meest subsidiaire door NZO aangevoerde grondslagen niet meer besproken te worden. De rechtbank hoeft niet in te gaan op de vraag of Upfield door het gebruik van de productnaam ROOMBETER ook gebruik maakt van de voorbehouden zuivelbenaming ’boter’ en de vraag of Upfield in strijd met punt 6 handelt.
4.22.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat (zoals NZO ook op de zitting heeft erkend) er niets mis is met de vermeldingen op de verpakking ‘100% plantaardig alternatief voor roomboter’ en ‘ (…) % minder klimaatimpact dan roomboter’. De voorbehouden zuivelbenamingen ‘room’ en ‘boter’ worden daar niet gebruikt ter aanduiding van het plantaardige product, maar in een omschrijvende toelichting, zoals de vermelding ‘plantaardige yoghurtvariatie’ in de zaak van het Alpro-arrest.
Reikwijdte van het gevraagde verbod
4.23.
Upfield voert terecht aan dat de vordering onder I. te vaag is geformuleerd en dat het daardoor lijkt alsof er veel meer producten onder de gevorderde staking vallen dan het product waar dit kort geding over gaat. NZO heeft tijdens de zitting toegegeven dat de vordering in de dagvaarding wellicht anders gelezen kan worden dan is bedoeld. Zij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de bedoeling van haar petitum niet is om te laten verbieden dat gebruik gemaakt wordt van bewoordingen als ‘alternatief voor roomboter’ en dat het haar alleen gaat om het gebruik van de productnaam ROOMBETER. De voorzieningenrechter zal hier bij de formulering van de beslissing rekening mee houden en sluit daarbij aan bij het laatste deel van het door NZO geformuleerde petitum onder I.
Termijn waarbinnen Upfield aan de veroordeling moet voldoen
4.24.
Upfield heeft tijdens de zitting desgevraagd aangevoerd dat de gevorderde termijn van één maand te kort is om aan een eventuele veroordeling te kunnen voldoen. Welke termijn naar haar mening dan wel voldoende is, heeft zij niet kenbaar gemaakt. Mede gelet op het feit dat NZO voortvarender had kunnen optreden tegen Upfield, zal aan de veroordeling een langere termijn worden verbonden dan door NZO is gevorderd. Omdat Upfield geen concrete termijn heeft genoemd moet de voorzieningenrechter zelf een inschatting maken van wat in dit geval een redelijke termijn is. De voorzieningenrechter schat in dat een termijn van drie maanden voldoende recht zal doen aan de belangen van beide partijen.
Dwangsommen
4.25.
NZO vordert om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling. Omdat Upfield daar geen verweer tegen heeft gevoerd en de hoogte van de gevorderde dwangsom de voorzieningenrechter niet onredelijk voorkomt, wordt de vordering om een dwangsom op te leggen toegewezen als gevorderd.
De proceskosten
4.26.
NZO krijgt grotendeels gelijk. Upfield moet daarom de proceskosten van NZO betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.661,00 (tarief complexe zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus, eventueel, de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.639,37
4.27.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.28.
Nu de voorzieningenrechter tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van een overtreding van punt 5, weegt het belang van NZO om tegen deze onrechtmatige inbreuk op te komen zwaarder dan het belang van Upfield om daarmee door te kunnen gaan in afwachting van een uitspraak van een bodemrechter of een uitspraak in hoger beroep.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot voeging toe,
in de hoofdzaak
5.2.
beveelt Upfield binnen drie maanden te staken en gestaakt te houden het op de markt (doen) brengen van verpakkingen van een plantaardig product die voorzien zijn van de productnaam ROOMBETER;
5.3.
beveelt Upfield een dwangsom te voldoen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij in strijd handelt met de veroordeling onder 5.2 met een maximum van € 250.000,-,
5.4.
veroordeelt Upfield in de proceskosten van € 2.639,37, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als Upfield niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Upfield € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
veroordeelt Upfield wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten te betalen als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

Voetnoten

1.
2.
3.Op de andere verpakkingen worden andere percentages vermeld.
4.Conclusie A-G in de NZO/Alpro-zaak,
5.Conclusie A-G in de NZO/Alpro-zaak,