In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, en de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. Eiser had bezwaar gemaakt tegen zes naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan [bedrijf] B.V. waren opgelegd. De heffingsambtenaar had op 9 maart 2023 uitspraak gedaan op de bezwaren van eiser, maar eiser stelde dat deze uitspraken niet geldig waren omdat ze aan de kentekenhouder waren gericht en niet aan hemzelf. Eiser had ook beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar wel degelijk op de bezwaren had beslist. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen het niet tijdig beslissen en de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de naheffingsaanslagen al waren vernietigd met de uitspraken op bezwaar. Eiser had geen procesbelang meer bij de beroepen, aangezien hij niet in een betere positie kon komen door de behandeling van zijn beroep. De rechtbank wees erop dat eiser geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten, en dat de uitspraak openbaar is gedaan. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.