In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 14 juni 2024, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 oktober 2023, waarin het bezwaar tegen het primaire besluit van 20 oktober 2022 ongegrond werd verklaard. Dit primaire besluit meldde dat verzoekster per 4 februari 2019 geen recht had op een Wajong-uitkering. Echter, met een besluit van 12 maart 2024 heeft het Uwv alsnog een Wajong-uitkering toegekend met ingang van 3 maart 2022.
Na deze toekenning heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten voor de rechtsbijstand die zij had ingeschakeld. Het Uwv heeft niet gereageerd op dit verzoek. De rechtbank overweegt dat, op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de veroordeling van een partij in de proceskosten mogelijk is wanneer het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het Uwv gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan verzoekster door de Wajong-uitkering alsnog toe te kennen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.750,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en veroordeelt het Uwv tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. Daarnaast wordt vermeld dat verzoekster zich voor de vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv moet wenden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.