ECLI:NL:RBMNE:2024:440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
16/047717-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging; bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep

Op 30 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging, alsook van het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen van wederechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging, omdat de verklaringen van de aangevers niet voldoende steun vonden in het buurtonderzoek en te veel uiteenliepen om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers niet consistent waren en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Wel werd bewezen dat de verdachte op 15 januari 2022 in Almere opzettelijk 2877,34 gram hennep aanwezig had. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 114 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/047717-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. S. Mirshahi en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair
in de periode van 14 januari 2022 t/m 15 januari 2022 in Almere samen met anderen [aangever 3] , [aangever 2] en [aangever 1] wederechtelijk van de vrijheid heeft beroofd;
subsidiair
in de periode van 14 januari 2022 t/m 15 januari 2022 in Almere samen met anderen [aangever 3] , [aangever 2] en [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling en/of enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2
op 15 januari 2022 in Almere opzettelijk 2.877,34 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, primair, ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaringen van [aangever 3] en [aangever 1] zijn betrouwbaar. De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer en vinden ook steun in de deels bekennende verklaring van verdachte. Verdachte is ’s avonds laat samen met drie, voor de aangevers onbekende, mannen naar de woning gegaan, die zij zonder toestemming en vooraankondiging hebben betreden. Vervolgens is voor aangevers en hun dochter een zeer bedreigende situatie ontstaan, waarbij geschreeuwd en gedreigd werd met het gebruik van geweld. De aangevers konden hun woning niet verlaten, omdat de deuren door de onbekende mannen werden bewaakt. De officier van justitie heeft verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het dwingen van [aangever 1] om haar kleding uit te trekken en van het geweld tegen [aangever 3] , omdat het steunbewijs hiervoor ontbreekt.
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat de overtuiging ontbreekt dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1, primair en subsidiair
Vaststaat dat verdachte op 14 januari 2022 samen met drie vrienden naar de woning van aangevers is gegaan. Over wat er vervolgens in deze woning is gebeurd, lopen de verklaringen van aangevers en verdachte uiteen.
Aangevers, [aangever 3] en [aangever 1] (hierna: [aangever 3] en [aangever 1] ), verklaren ruim twee uur van hun vrijheid beroofd te zijn geweest, waarbij tegen hen en hun dochter werd geschreeuwd en werd gedreigd met het gebruik van geweld. Ook zou [aangever 3] meerdere malen in zijn gezicht zijn geslagen. Aangevers verklaren dat zij de woning niet konden verlaten, omdat de deuren werden bewaakt.
Volgens verdachte is er geen sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving of een bedreiging. Verdachte ging naar de woning waar [aangever 1] en [aangever 3] verbleven om in gesprek te gaan over geld dat [aangever 3] hem nog verschuldigd was. Verdachte werkte voor [aangever 3] en had al meerdere maanden geen geld gekregen. Daarnaast verhuurde verdachte zijn woning op verzoek van [aangever 3] door aan [aangever 1] . Omdat [aangever 1] niet de gehele huursom kon betalen, was afgesproken dat [aangever 3] (die destijds een relatie had met [aangever 1] ) het restant van de huur met de inkomsten uit hennephandel zou betalen. Verdachte had zijn vrienden ter bescherming meegenomen, maar zij hebben alleen in de gang van de woning gestaan. Volgens verdachte konden de aangevers te allen tijde de woning verlaten.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat het in de avond/nacht van 14 op 15 januari 2022 is gegaan zoals aangevers hebben verklaard. Tegenover de stellige ontkenning van de verdachte staan de verklaringen van aangevers die naar het oordeel van de rechtbank niet worden ondersteund door het buurtonderzoek en op punten teveel uiteenlopen om daar een bewezenverklaring op te kunnen baseren. Bovendien heeft de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting sterk de indruk gekregen dat verdachte en (in elk geval) [aangever 3] zich bezig hielden met strafbare gedragingen die te maken hebben met hennepteelt en dat met name aangevers in hun verklaringen bepaalde informatie lijken achter te houden.
De rechtbank acht in de eerste plaats van belang dat het buurtonderzoek geen steun biedt voor de verklaring van aangevers over wat er in de avond/nacht van 14 op 15 januari 2022 in de betreffende woning zou zijn gebeurd. Aangevers bevonden zich die avond/nacht in een appartement op de benedenverdieping van een appartementencomplex. De bewoner van het naastgelegen appartement verklaart die avond rond middernacht een ruzie te hebben gehoord vanuit de woning van aangevers, met de kanttekening dat deze ruzie niet uitzonderlijk was, omdat er met grote regelmaat in de late uren ruzie werd gemaakt in de woning van aangevers. De bewoners van de andere omliggende woningen verklaren, voor zover zij thuis waren tijdens het buurtonderzoek, niets opvallends te hebben gezien of gehoord in de nacht van 14 op 15 januari 2022. De resultaten van het buurtonderzoek passen naar het oordeel van de rechtbank niet bij de verklaring van aangevers dat hun dochter zo’n twee uur lang de longen uit haar lijf heeft geschreeuwd en dat ook aangevers, verdachte en de onbekende mannen hebben geschreeuwd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [aangever 3] en [aangever 1] , hoewel ze elkaar op punten ondersteunen, ook een heel aantal opmerkelijkheden en tegenstrijdigheden bevatten. Zo vindt de rechtbank het opmerkelijk dat [aangever 3] en [aangever 1] niet consistent (niet in elke verklaring die ze hebben afgelegd) hebben verklaard dat de mannen zouden hebben gedreigd de vingers van [aangever 3] af te knippen als ze niet zouden doen wat de mannen zeiden. [aangever 1] verklaart pas in haar laatste verhoor dat er werd gedreigd dat als zij zouden gaan schreeuwen, dat zij dan zouden worden doodgeslagen. Daarvoor verklaarde ze alleen over dreigementen in de richting van [aangever 3] . Volgens aangevers is verdachte samen met de drie andere mannen gedurende een tijdsbestek van circa twee uur in de woning geweest. Gelet op dat tijdsbestek acht de rechtbank het opmerkelijk dat [aangever 1] beschrijft dat drie van de vier mannen lichtblauwe medische handschoenen droegen, terwijl [aangever 3] alleen benoemt dat één van de mannen zwarte handschoenen droeg. Alleen [aangever 1] verklaart dat zij de opdracht kreeg om haar kleren uit te trekken; [aangever 3] verklaart daar niet over. Over in hoeverre ze haar kleding uit moest trekken, lijkt [aangever 1] wisselend te verklaren. Ook over wat er met de telefoons is gebeurd, verklaart [aangever 1] wisselend en verklaart zij ook weer anders dan [aangever 3] . Alleen [aangever 3] verklaart dat hij naar de slaapkamer is gegaan om in het geheugen van zijn telefoon te kunnen kijken. Ook verklaart alleen [aangever 3] dat hij door de mannen naar de slaapkamer werd gestuurd elke keer als [aangever 1] of zijn dochter begon te schreeuwen, om tegen hen te zeggen dat ze niet zo moesten schreeuwen. [aangever 1] verklaart daar niet over. Zij verklaart juist dat verdachte haar slaapkamer in- en uitliep en dat haar slaapkamer continue werd bewaakt afwisselend door verdachte en een van de andere mannen. [aangever 3] verklaart aanvankelijk dat hij het allemaal niet zo heftig heeft gevonden, maar dat hij het wel vervelend vindt voor [aangever 1] en zijn kind. Later verklaart hij dat hij het wel heel heftig heeft gevonden en dat hij tegen de mannen zou hebben gezegd: “Neem mij mee. Vermoord mij, sla me in elkaar. Maar ga weg hier.” [aangever 3] verklaart aanvankelijk dat hij geen letsel heeft overgehouden aan de klappen die hij zou hebben gekregen. Later verklaart hij dat hij daarvoor naar de huisarts is gegaan. Zoals hiervoor al werd overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van aangevers teveel uiteenlopen om daar een bewezenverklaring op te kunnen baseren.
Daarbij komt dat aangevers ontkennen iets af te weten van de hennep die die dag in de woning had gelegen, terwijl de verbalisanten die nog diezelfde nacht in de woning komen, een sterke hennepgeur ruiken en verschillende goederen aantreffen die met de handel in hennep in verband kunnen worden gebracht.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat het in de woning is gegaan zoals aangevers verklaren. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat in de woning een intimiderende sfeer heeft geheerst, is dit onvoldoende om de conclusie te dragen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederechtelijke vrijheidsberoving en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1, primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 2
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De advocaat heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 januari 2024;
  • het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het aantreffen van de hennep in de kluis van 18 januari 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende het wegen en testen van de hennep van 27 februari 2022. [3]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2
op 15 januari 2022 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad 2877,34 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor beide feiten te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 138 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 2877,34 gram hennep. Hierdoor heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale teelt en de bijbehorende handel in drugs, die niet zelden gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek.
8.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 5 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat deze veroordelingen van langer dan vijf jaar geleden zijn. De rechtbank zal dit daarom niet in strafverzwarende zin meewegen.
De GZ-psycholoog, E.I.J. Peeters, heeft op 10 mei 2022 een Pro Justitia rapportage over verdachte opgesteld. De psycholoog concludeert dat bij verdachte geen sprake is van een persoonlijkheids- of psychische stoornis. Ook benoemt de psycholoog dat verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en gevoelens ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kan de psycholoog geen uitspraken doen over de eventuele doorwerking van de ten laste gelegde feiten. De psycholoog onthoudt zich daarom van een advies over de noodzaak en vorm van een al dan niet strafrechtelijk kader.
De reclassering heeft op 11 januari 2024 een advies over verdachte uitgebracht, opgesteld door M. Vogelpoel. De reclassering heeft vanwege de proceshouding van verdachte geen zicht gekregen op de risicogebieden en eventuele beschermende factoren. Ook is het voor de reclassering niet mogelijk om verbanden te leggen tussen de persoon van de verdachte en de ten laste gelegde feiten, waardoor het recidiverisico niet kan worden ingeschat. Dit maakt dat de reclassering niet kan adviseren over de vraag of interventies en/of toezicht nodig zijn.
8.3.3.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank is echter van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht, om te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank was de doorzoeking van de woning van verdachte en de inbeslagname van de hennep op 15 januari 2022 een handeling waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De redelijke termijn is daarmee op die dag aangevangen en wordt met een uitspraak op 30 januari 2024 met ongeveer twee weken overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden of minder is het uitgangspunt dat de straf met vijf procent wordt gekort. In de onderhavige zaak acht de rechtbank in beginsel een taakstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijk termijn zal daarop een strafkorting van 6 uren worden toegepast, en acht de rechtbank een taakstraf van 114 uren passend.
8.3.4.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslaggenomen:
  • EUR 7,- (goednummer: G2952745A);
  • EUR 185,- (goednummer: G2952745);
  • EUR 17.630,- (goednummer: G2952703).
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen geldbedragen terug te geven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de inbeslaggenomen geldbedragen terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen gelasten.

10.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een schadevergoeding gevorderd, bestaande uit zowel materiële als immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal [aangever 1] , als benadeelde partij, daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een schadevergoeding gevorderd, geheel bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal [aangever 2] , als benadeelde partij, daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 57 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht op basis van 2 (twee) uur vermindering voor iedere dag dat de verdachte in voorarrest heeft gezeten;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende goederen:
  • EUR 7,- (goednummer: G2952745A);
  • EUR 185,- (goednummer: G2952745);
  • EUR 17.630,- (goednummer: G2952703);
Benadeelde partij [aangever 1]
  • verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 2]
  • verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Terstegge, voorzitter, mr. G. Schnitzler en
mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 15 januari 2022, te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 3] en/of [aangever 2] en/of [aangever 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de woning aan de [adres 2] te [plaats] , alwaar voornoemde personen verbleven, te betreden en/of
- dreigend tegen voornoemde personen te zeggen/schreeuwen: "Heb je nog een (reserve)sleutel?" en/of "Ik sla je dood" en/of "Ja je hebt wel een telefoon? Geef me die telefoon" en/of "Kleed je uit" en/of "Laat dat kankerwijf haar bek houden anders
slaan we haar kapot" en/of "Anders vermoorden wij hen ook", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [aangever 1] te dwingen haar broek naar beneden te trekken en/of haar shirt omhoog te trekken en/of
- de mobiele telefoon(s) van voornoemde personen af te pakken (en vervolgens bij zich/hun te houden) en/of
- die [aangever 3] meermalen, althans eenmaal, te duwen en/of te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of
- tegen die [aangever 3] te zeggen dat ze zijn vingers afknippen als hij niet zou luisteren en/of
- de voordeur van de woning en/of de deur van de slaapkamer te blokkeren en/of te bewaken (ten gevolge waarvan voornoemde personen de kamer en/of woning niet konden verlaten);
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 januari 2022 tot en met 15 januari 2022, te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 3] en/of [aangever 2] en/of [aangever 1] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend de woorden toe te voegen: "Ik sla je dood" en/of "Laat dat kankerwijf haar bek houden anders slaan we haar kapot" en/of "Anders vermoorden wij hen ook" en/of "Doe wat ik zeg anders knip ik je vingers eraf", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2hij op of omstreeks 15 januari 2022 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2877,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 februari 2022, genummerd PL0900-2022054309, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 154. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 95 en 96.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , pagina 97.