ECLI:NL:RBMNE:2024:4399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/16/573773 / FO RK 24-452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na verzoek om informele rechtsingang

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2024 een beschikking gegeven in een familierechtelijke kwestie betreffende de minderjarige [minderjarige 1]. De minderjarige heeft de wens geuit om bij zijn moeder te wonen in plaats van bij zijn vader. De ouders hebben in het verleden samen gezorgd voor [minderjarige 1], maar er zijn zorgen gerezen over de situatie bij de moeder, vooral na een recent incident waarbij de minderjarige niet terugkeerde naar de vader na een omgangsweekend. De rechtbank heeft besloten om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de ouders uitgenodigd voor een zitting om hun mening over de wens van de minderjarige kenbaar te maken. Tijdens de zitting is besproken dat de ouders duidelijke afspraken moeten maken over de opvoeding en zorg voor [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hulp te zoeken om beter met elkaar te communiceren en afspraken te maken. De kinderrechter heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad. De ouders hebben afgesproken dat [minderjarige 1] voorlopig bij de vader ingeschreven blijft en dat zij samen duidelijke regels voor de opvoeding moeten afspreken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/573773 / FO RK 24-452
Informele rechtsingang
Beschikking van 28 juni 2024
in de zaak van:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
met als belanghebbenden:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
[de moeder] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft – na verwijzing door de rechtbank Amsterdam – op 8 april 2024 de brief ontvangen die [minderjarige 1] aan de kinderrechter heeft gestuurd.
1.2.
Op 16 mei 2024 heeft [minderjarige 1] in een gesprek met de kinderrechter van deze rechtbank gesproken over deze brief.
1.3.
Bij brief van 29 mei 2024 heeft de rechtbank de ouders ingelicht over het gesprek met [minderjarige 1] en hen uitgenodigd voor een zitting op 12 juni 2024, om hun mening over de wens van [minderjarige 1] aan de rechtbank kenbaar te maken. Ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is voor de zitting uitgenodigd.
1.4.
De moeder heeft op 28 mei 2024, 1 juni 2024, 3 juni 2024 en 10 juni 2024 e-mails met bijlagen gestuurd naar de rechtbank.
1.5.
De wens van [minderjarige 1] is vervolgens besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 12 juni 2023. Daarbij waren de ouders aanwezig en mevrouw [A] namens de Raad. Ook [minderjarige 1] was opnieuw meegekomen naar de rechtbank. De kinderrechter heeft voorafgaand aan de zitting ook nog kort met [minderjarige 1] gesproken in het bijzijn van de Raad.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij zijn de ouders van [minderjarige 1] . De ouders hebben nog twee andere kinderen samen: [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Deze beschikking gaat alleen over [minderjarige 1] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Dat betekent dat zij de belangrijke beslissingen over hem samen moeten nemen.
2.4.
[minderjarige 1] staat op dit moment ingeschreven op het adres van de vader. De ouders hebben eerder samen afgesproken dat [minderjarige 1] om de week een weekend bij de moeder verblijft.
2.5.
[minderjarige 1] heeft in het kader van de informele rechtsingang in zijn brief geschreven en in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij bij de moeder wil wonen in plaats van bij de vader.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderrechter zal nu nog geen beslissing nemen over waar [minderjarige 1] het beste kan wonen, maar die beslissing nog drie maanden aanhouden (uitstellen) en aan de Raad vragen om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de zorgregeling. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Wat zegt de wet?
3.2.
Op grond van de artikelen 1:377g en 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve (dat wil zeggen: zonder formeel verzoek) beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een beslissing nemen over de zorgregeling. Een formeel verzoek over de hoofdverblijfplaats of de zorgregeling is in dit geval niet gedaan. Dat kan [minderjarige 1] namelijk niet, omdat hij nog minderjarig is. [minderjarige 1] heeft wel in het kader van de informele rechtsingang zijn wens kenbaar gemaakt, en daarin ziet de kinderrechter aanleiding om ambtshalve een beslissing te nemen.
Raadsonderzoek
3.3.
Die beslissing houdt in dat de kinderrechter de Raad de opdracht geeft om onderzoek te doen naar de vraag waar [minderjarige 1] het beste kan wonen en hoe de zorgregeling met de andere ouder er vervolgens uit moet komen te zien.
De reden daarvoor is dat de kinderrechter zich net als de Raad grote zorgen maakt om hoe het met [minderjarige 1] gaat. Afgelopen maart is [minderjarige 1] na het omgangsweekend bij de moeder niet terug gegaan naar de vader, terwijl hij daar formeel gezien woont. [minderjarige 1] wilde namelijk graag bij de moeder blijven omdat hij het daar fijn vindt en hij bij de vader veel alleen is. De moeder heeft toen naar die wens van [minderjarige 1] geluisterd, zonder daarover te overleggen met de vader. Daar ligt de eerste zorg van de kinderrechter: dat de ouders niet met elkaar kunnen overleggen.
De moeder heeft vervolgens zelfstandig besloten om [minderjarige 1] bij haar te houden, waarna [minderjarige 1] een aantal maanden niet naar school is gegaan. Het lukte de ouders namelijk niet om afspraken te maken over waar [minderjarige 1] naar school moest gaan, toen hij plotseling bij de moeder kwam te wonen. Dat is niet alleen schadelijk voor de cognitieve ontwikkeling van [minderjarige 1] , die nu achterloopt met zijn schoolwerk, maar ook voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige 1] heeft al die tijd namelijk thuis gezeten en heeft daardoor veel minder contact gehad met leeftijdsgenootjes.
3.4.
Het ging vervolgens steeds slechter met [minderjarige 1] bij de moeder thuis. [minderjarige 1] vindt het namelijk moeilijk om de regels van de moeder te accepteren, en dat zorgde voor spanningen thuis. Ook tussen [minderjarige 1] en zijn broertje [minderjarige 3] waren soms spanningen. [minderjarige 3] kan bijvoorbeeld soms harde geluiden maken of [minderjarige 1] aanraken omdat hij met hem wil spelen. Het vermoeden is echter dat [minderjarige 1] een autismespectrumstoornis (ASS) heeft, waardoor hij niet goed tegen dat gedrag van [minderjarige 3] kan. [minderjarige 1] wordt dan boos en dan wordt hij het liefst met rust gelaten. Als dat vervolgens niet gebeurt, kan dat voor een uitbarsting zorgen bij hem. Dat gebeurde ook begin juni. [minderjarige 1] had toen een heftige woede-uitbarsting waarbij de moeder hem niet meer onder controle had en waarbij hij spullen heeft vernield bij de moeder thuis. De moeder heeft toen zelfs de politie moeten bellen, waarna [minderjarige 1] weer bij de vader is gaan wonen. Alle gezinsleden, en niet in de laatste plaats [minderjarige 1] zelf, zijn daar erg van geschrokken.
3.5.
De kinderrechter ziet dat [minderjarige 1] ontzettend klem zit tussen de ouders. [minderjarige 1] heeft waarschijnlijk meer dan andere kinderen behoefte aan structuur en duidelijke regels, die bovendien bij beide ouders thuis gelden. Het lijkt er op dat de moeder hem dit op dit moment minder goed kan bieden dan de vader. Het zou [minderjarige 1] helpen als de ouders daarom met elkaar overleggen en afstemmen hoe zij dat in beide huizen het beste kunnen vormgeven voor [minderjarige 1] . Maar dat overleg is niet mogelijk tussen de ouders. De vader ervaart geen problemen thuis met [minderjarige 1] . Hij heeft een tijd opvoedondersteuning gehad en weet daardoor goed hoe hij bij [minderjarige 1] aan kan sluiten. De moeder lukt dat nog minder goed, maar omdat [minderjarige 1] staat ingeschreven bij de vader lukt het haar niet om daar hulp bij te regelen.
3.6.
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter aan de ouders geprobeerd duidelijk te maken dat het hard nodig is dat beide ouders opnieuw hulp zoeken, ondanks dat de vader zegt zelf geen problemen te ervaren thuis. [minderjarige 1] heeft namelijk niet voor niets een brief naar de kinderrechter geschreven en er heeft zich een ernstig incident voorgedaan bij de moeder thuis. De ouders zijn samen ouders, dus is het de verantwoordelijkheid van hen beiden om samen de situatie beter te maken voor [minderjarige 1] . De kinderrechter heeft daarom op de zitting met de ouders afgesproken dat de vader opnieuw contact zoekt met het wijkteam om te kijken of zij hulp kunnen krijgen om als ouders beter met elkaar te kunnen praten, zodat zij uiteindelijk samen goede afspraken kunnen maken over [minderjarige 1] . De kinderrechter vindt het positief dat beide ouders daar voor open staan. Ook is afgesproken dat de vader de dag na de zitting met [minderjarige 1] naar zijn school zal gaan, zodat [minderjarige 1] daar zijn schoolgang weer kan oppakken.
3.7.
De kinderrechter vindt de zorgen over [minderjarige 1] echter zo groot, dat zij het een te groot risico vindt om de situatie nu enkel te laten afhangen van of het wijkteam de ouders gaat kunnen helpen. De kinderrechter vindt daarom ook dat de Raad ondertussen moet onderzoeken waar [minderjarige 1] het best kan wonen en hoe de zorgregeling met de andere ouder eruit komt te zien.
3.8.
De ouders vinden het allebei belangrijk dat [minderjarige 1] contact met de andere ouder heeft. Zij zien wel in dat zij samen duidelijke regels over moeten afspreken en die regels ook allebei tegenover [minderjarige 1] handhaven. Ze hebben daarom op de zitting verder afgesproken dat zij eerst proberen om duidelijkere regels met elkaar af te spreken voor [minderjarige 1] . Als dat gebeurt is, zullen zij de zorgregeling daarna als volgt inkleden:
  • week 1: [minderjarige 1] is in het weekend bij de vader, en [minderjarige 3] bij de moeder;
  • week 2: [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn in het weekend beiden bij de moeder;
  • week 3: [minderjarige 1] is in het weekend bij de vader, en [minderjarige 3] bij de moeder;
  • week 4: [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn in het weekend beiden bij de vader.
De ouders hebben ook afgesproken dat [minderjarige 1] voorlopig op het adres van de vader ingeschreven blijft staan.
3.9.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter formeel nog geen beslissing zal nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, maar de afspraken die de ouders hebben gemaakt, gelden wel tussen hen. De kinderrechter ontvangt van de Raad uiterlijk
28september 2024het rapport met zijn advies, waar de ouders vervolgens op mogen reageren. De kinderrechter zal de ouders daarna opnieuw uitnodigen voor een zitting.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
houdt iedere beslissing aan tot
28 september 2024, in afwachting van de uitkomst van het Raadsonderzoek;
4.2.
verzoekt de Raad om te onderzoeken:
  • waar [minderjarige 1] het beste kan wonen;
  • welke zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. V.M.M. van Amstel, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!