ECLI:NL:RBMNE:2024:4398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/16/572675 / JE RK 24-511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing betreffende contactregeling tussen moeder en uit huis geplaatste minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 7 juni 2024, wordt het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren afgewezen. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft over haar minderjarige dochter, verzocht om een uitbreiding van de contactregeling, die momenteel beperkt is tot één begeleid (video)belmoment van 15 minuten in de even weken en één begeleid bezoekmoment van 60 minuten in de oneven weken. De kinderrechter oordeelt dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig en voldoende gemotiveerd is, en dat uitbreiding van de omgang niet in het belang van de minderjarige is, gezien de eerdere uithuisplaatsingen en de begeleiding die de moeder nog nodig heeft.

De procedure begon met een verzoekschrift van de moeder, ontvangen op 26 maart 2024, en de mondelinge behandeling vond plaats op 17 mei 2024. De kinderrechter heeft alle relevante stukken en de argumenten van de GI en de moeder in overweging genomen. De kinderrechter concludeert dat de GI de aanwijzing redelijkerwijs heeft mogen geven en dat deze past binnen de ondertoezichtstelling van de minderjarige. De kinderrechter benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar voldoende rust en ruimte te geven, vooral gezien de eerdere problematiek en de huidige situatie.

De kinderrechter wijst het verzoek van de moeder af en stelt dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige is. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/572675 / JE RK 24-511
Datum uitspraak: 7 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. K.R. Koopman,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [geboorteplaats 2] ,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 maart 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI van 16 april 2024;
  • de e-mail met bijlage van de moeder van 24 april 2024;
  • de e-mail met bijlage van de moeder van 26 april 2024
  • de negen e-mails met bijlagen van de moeder van 29 april 2024;
  • de aanvullende stukken van de moeder van 13 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de heer [A] en de heer [B] namens de GI.

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 16 augustus 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Die maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 augustus 2024.
2.4.
Bij beschikking van 9 februari 2024 is [minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Die machtiging is daarna verlengd tot 16 augustus 2024.
2.5.
De GI heeft op 11 maart 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [minderjarige] beperkt, in die zin dat de zorgregeling er als volgt uit ziet:
- één begeleid (video)belmoment van 15 minuten in de even weken;
- één begeleid bezoekmoment van 60 minuten in de oneven weken.
Het verzoek
2.6.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen waarbij zij een wekelijks (zo nodig begeleid) contactmoment hebben voor de duur van (minimaal) 60 minuten en een wekelijks (zo nodig begeleid) belmoment voor de duur van 15 minuten. De moeder verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De kinderrechter zal het verzoek van de moeder afwijzen. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Wettelijk kader
3.2.
De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden en brengt ook verplichtingen voor de ouders met gezag mee. Een ondertoezichtstelling beperkt namelijk het gezag van de ouders. Als een ouder niet wil meewerken aan de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling, dan kan de GI die ouder op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een schriftelijk aanwijzing geven.
3.3.
Wanneer een kind ook met een machtiging uit huis is geplaatst, kan de GI voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken op grond van artikel 1:265f lid 1 BW. In het tweede lid van dat artikel staat dat een dergelijke beslissing kwalificeert als een schriftelijke aanwijzing. Dat betekent dat een ouder de kinderrechter kan verzoeken om die schriftelijke aanwijzing vervallen te laten verklaren (artikel 1:264 BW).
3.4.
De kinderrechter moet in dat geval beoordelen of de gegeven aanwijzing past binnen de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling en of de GI de aanwijzing redelijkerwijs had mogen geven. Hierbij komt de GI beleidsvrijheid toe. Omdat een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, moet de kinderrechter ook beoordelen of de aanwijzing voldoet aan de zogenoemde ‘beginselen van behoorlijk bestuur’. Voorbeelden hiervan zijn de vragen of de aanwijzing zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd.
De schriftelijke aanwijzing is zorgvuldig en voldoende gemotiveerd
3.5.
De kinderrechter stelt voorop dat de schriftelijke aanwijzing voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Uit de stukken volgt dat de schriftelijke aanwijzing formeel is aangekondigd en dat het standpunt van de moeder is meegewogen in het besluit. De GI heeft daarnaast uitgelegd welke factoren er ten grondslag hebben gelegen aan het besluit (zoals onder andere de geschiedenis van uithuisplaatsingen en de problematiek en mogelijkheden van de moeder) en hoe zij tot het besluit zijn gekomen (multidisciplinair overleg, consult met de gedragswetenschappers). De informatie van de betrokken hulpverleners die daarbij is gebruikt, was ook in het bezit van de moeder. Desondanks heeft de GI enkele stukken opnieuw aan de moeder verstrekt, omdat de moeder daarom had verzocht. De kinderrechter is van oordeel dat hieruit blijkt dat de GI de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd. Dat de GI de CHOP-list niet heeft overgelegd, maakt dit oordeel niet anders. Het was voor het begrip van de moeder misschien praktisch geweest als de GI dat document wel had overgelegd, maar zoals hiervoor besproken vindt de kinderrechter dat de GI (ook zonder CHOP-list) voldoende heeft gemotiveerd hoe zij tot dit besluit is gekomen.
De omgang tussen [minderjarige] en de moeder
3.6.
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing past binnen de ondertoezichtstelling en dat de GI die aanwijzing redelijkerwijs had mogen geven. Het is juist, zoals de moeder stelt, dat er nog geen formeel besluit is genomen over waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Maar ongeacht wat daarover formeel wordt beslist, vindt de kinderrechter dat de GI voldoende heeft gemotiveerd waarom de omgang tussen [minderjarige] en de moeder nu niet kan worden uitgebreid. Ook als beslist wordt dat er moet worden toegewerkt naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is het namelijk van groot belang dat [minderjarige] weer toe kan komen aan haar eigen ontwikkeling. De afgelopen periode zijn daarin voorzichtig de eerste stappen gezet. [minderjarige] accepteert grenzen en regels beter, ze gaat weer volledig naar school en ze heeft een begin gemaakt met haar traumaverwerking. De kinderrechter is het met de GI eens dat er alles aan moet worden gedaan om deze prille ontwikkeling door te zetten. Dit is namelijk de derde keer dat [minderjarige] uit huis is geplaatst en dat heeft een diepe indruk gemaakt op [minderjarige] . Het zou schadelijk zijn voor haar als haar ontwikkeling opnieuw stagneert. [minderjarige] moet nu de tijd en ruimte krijgen om alles wat er is gebeurd een plekje te geven en om haar rust te vinden.
3.7.
De kinderrechter is het met de GI eens dat daarbij een zorgregeling past zoals die is vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van 11 maart 2024. Op deze manier is er wekelijks contact tussen [minderjarige] en de moeder, maar krijgt [minderjarige] ook voldoende rust om op zichzelf en haar behandeling te focussen. Dat de moeder deze regeling te beperkt vindt, is voorstelbaar. [minderjarige] en de moeder waren namelijk altijd samen en zij hebben een liefdevolle relatie, wat ook te zien is tijdens de omgangsmomenten. Maar de heftigheid van de situatie thuis voor de uithuisplaatsing, had ook juist met de dynamiek tussen hen beiden te maken. [minderjarige] en de moeder konden erg heftig op elkaar reageren en het escaleerde regelmatig tussen hen. Die gedragspatronen en triggers zijn nog niet weggenomen. Daar komt bij dat de moeder tijdens de omgangsmomenten naast warmte en liefde, ook haar eigen verdriet en negativiteit laat zien aan [minderjarige] . De moeder vertelt haar dan bijvoorbeeld over de zitting of is negatief over haar slaapkamer in het gezinshuis. Daaruit blijkt dat de moeder nog veel begeleiding en sturing nodig heeft tijdens de omgangsmomenten, om ervoor te zorgen dat zij [minderjarige] zo min mogelijk belast. Net als de moeder vindt de kinderrechter dat er door de GI meer moet worden ingezet op voor- en nabespreking van de omgangsmomenten, zodat de moeder daar van kan leren. Maar op dit moment maakt het voorgaande dat het nu niet in het belang van [minderjarige] is om de omgang verder uit te breiden. Dat zou te belastend zijn voor [minderjarige] en te onrustig, en het risico dat de voorzichtig positieve ontwikkeling daarmee teniet wordt gedaan, is te groot.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024, in aanwezigheid van mr. L.A. Nettekoven als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.