ECLI:NL:RBMNE:2024:4395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/16/574421 / JE RK 24-709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter wegens ontwikkelingsbedreiging

Op 21 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen, voornamelijk door de spanningen tussen de ouders en de onrustige opvoedsituatie. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, communiceert niet respectvol met de vader en weigert medewerking aan de gecertificeerde instelling (GI) en hulpverlening. Dit leidt tot een gebrek aan zicht op haar opvoedvaardigheden en de kinderen worden hierdoor belast.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder zich verzet tegen hulpverlening en dat dit de situatie voor de kinderen verergert. De kinderen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om hun mening te geven tijdens de zitting. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van een jaar, tot 30 juni 2025, en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/574421 / JE RK 24-709
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[stiefvader] ,
hierna te noemen de stiefvader,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 april 2024;
  • de vier e-mails met bijlagen van de moeder van 14 juni 2024;
  • de e-mail van de stiefvader van 14 juni 2024;
  • de e-mail van de stiefvader van 17 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- mevrouw [A] namens de GI.
De moeder en de stiefvader zijn wel opgeroepen, maar niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun mening te geven.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
Bij beschikking van 30 juni 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 30 juni 2023. Die maatregel is daarna verlengd tot 30 juni 2024.
2.4.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Dat heeft er vooral mee te maken dat zij last blijven hebben van de spanningen tussen de ouders en dat de opvoedsituatie daardoor erg onrustig blijft. Hoewel de moeder zich daar hevig tegen verzet is de kinderrechter van oordeel dat dat met name komt door de houding van de moeder. De kinderrechter heeft al eerder overwogen dat het hard nodig is dat de moeder het verleden en de strijd met de vader leert los te laten, en dat zij zich gaat focussen op haar aandeel in een positieve verandering van de situatie. Ook in de aanloop van deze zitting heeft de moeder opnieuw vele en lange e-mails gestuurd waarin uitgebreid wordt ingegaan op het (verre) verleden, het aandeel van de vader en op gesprekken of afspraken met hulpverleners. De kinderrechter mist daarin de focus op hoe de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is en hoe de ouders dat lichter kunnen maken voor hen. Ook de school van [minderjarige 2] heeft zorgen over wat de houding van de moeder voor effect heeft op [minderjarige 2] . School krijgt de indruk dat de moeder meer in haar eigen belang handelt, dan in dat van [minderjarige 2] . De kinderrechter vreest net als de GI dat de kinderen door de houding van de moeder klem blijven zitten, en dat is schadelijk voor hen. Als zij in beslag blijven worden genomen door wat er tussen de ouders speelt, bestaat namelijk het risico dat zij onvoldoende aan hun eigen ontwikkeling toekomen. Het doet bovendien de vraag rijzen of de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. De moeder bijt zich namelijk zo vast in deze situatie, dat het de vraag is of zij wel voldoende beschikbaar is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tot slot heeft de situatie tussen de ouders ook tot gevolg dat [minderjarige 2] inmiddels al een tijd niet meer naar de vader wil. Ook dat is een bedreiging in haar ontwikkeling. [minderjarige 1] heeft wel structureel omgang met de vader, maar dat verloopt niet rustig genoeg. [minderjarige 1] wordt onder druk gezet door zijn zussen, die zeggen dat hij niet naar de vader moet gaan, en de moeder blijft hem lange berichten sturen als hij bij de vader is. De omgang tussen de vader en [minderjarige 1] kan dus niet onbelast plaatsvinden. Ook daarin speelt vooral de moeder een grote rol. Over de opvoedvaardigheden en de veiligheid bij de vader thuis zijn namelijk geen zorgen.
3.3.
Een andere zorg is dat de moeder geen enkele vorm van hulpverlening accepteert. Zij zegt daar wel voor open te staan, maar het is de hulpverleners het afgelopen jaar niet of nauwelijks gelukt om bij de moeder binnen te komen of om afspraken met haar te maken. De enkele keren dat het wel is gelukt om met de moeder te spreken, is het niet mogelijk gebleken om afspraken te maken of om een constructief gesprek te voeren. De moeder nodigde dan bijvoorbeeld derden (de buren) uit bij het gesprek en nam het gesprek ongevraagd op. Door het gebrek aan samenwerking met de GI en de andere hulpverlening is er dus nog altijd geen zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder. Daar komt bij dat het de moeder op geen enkele manier lukt om op een rustige, constructieve manier met de vader te communiceren, laat staan te overleggen, waardoor de afspraken over zowel de reguliere omgang als de vakanties alleen met behulp van de GI gemaakt kunnen worden. Zowel dit gegeven als de weigerachtige houding van de moeder maakt dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling nog nodig is. De kinderrechter vindt de betrokkenheid van de GI bovendien ook noodzakelijk om te monitoren of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich staande kunnen houden in deze situatie.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 30 juni 2025;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 2 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.