8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woningoverval. Verdachte is op verzoek van zijn mededader meegegaan naar de woning van het slachtoffer, met wie zijn mededader onder valse voorwendselen had afgesproken. Verdachte heeft vervolgens, na door zijn mededader te zijn binnengelaten, het slachtoffer in zijn eigen huis met geweld overmeesterd. Het slachtoffer is daarop gedwongen zich uit te kleden voor de camera. Ook werd hij -terwijl hij voortdurend in zijn gezicht werd geslagen- gedwongen om voor de camera te zeggen dat hij pedofiel is, hetgeen overigens nergens uit is gebleken. Voorts is hij met een voorwerp in zijn rug geslagen en is er gedreigd dat zijn knieën met een honkbalknuppel kapot zouden worden geslagen. Hij is gesommeerd zijn inloggegevens van zijn digitale bankomgeving te geven. Zijn hele huis is doorzocht, op zoek naar geld. Verdachte en zijn mededader zijn bijna twee uur in de woning van het slachtoffer geweest; al die tijd kon het slachtoffer de woning niet verlaten. Toen verdachte en zijn mededader weg zijn gegaan, hebben zij geld en sleutels van het slachtoffer meegenomen.
Dit is een buitengewoon ernstig feit. Juist op een plaats waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen, is hij met geweld overvallen, bedreigd en vernederd. Dit moet een buitengewoon traumatische gebeurtenis voor het slachtoffer zijn geweest. Het is bovendien algemeen bekend dat een overval in de woning nog lange tijd enorme gevoelens van angst en onveiligheid kan veroorzaken bij de bewoners.
Daarbij gaat de rechtbank niet mee in het standpunt van verdachte dat hij van tevoren niet zou hebben geweten wat zijn mededader van plan was en dat hij zich zou hebben meeslepen in de situatie. Zijn mededader heeft verklaard dat hij wel degelijk wist wat zij van plan was. Ook heeft verdachte zich niet aan de situatie onttrokken, ook niet toen de situatie wat rustiger was en hij, in zijn eigen woorden, ‘gewoon’ met het slachtoffer op de bank zat.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 8 april 2024;
- een reclasseringsadvies van 25 juni 2024, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 31 mei 2024, opgesteld door E.M.J. van Dienst, psychiater, F.R. Kruisdijk, psychiater en M.L. de Groot, GZ-psycholoog;
- een psychologisch Pro Justitia rapport van oktober 2023, uitgebracht door L. van Peer, GZ-psycholoog.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar de rechtbank stelt vast dat dit langer dan vijf jaar geleden is geweest.
Volgens de diverse adviezen van de deskundigen is verdachte gediagnosticeerd met (in ieder geval) een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Omdat verdachte geen volledige medewerking heeft verleend aan de onderzoeken, geven de deskundigen geen advies over de mate van toerekenbaarheid. Wel wordt meegegeven dat enige doorwerking van de stoornissen in de bewezenverklaarde feiten aannemelijk is. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier voldoende vast is komen te staan dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte heeft in het verleden een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen, waarin hij verschillende behandelingen heeft ondergaan en leertrajecten heeft gevolgd. Ondanks die behandelingen en het daaropvolgende ambulante kader van het reclasseringstoezicht, heeft verdachte door het plegen van de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten gerecidiveerd tijdens de voorwaardelijke beëindiging van die PIJ-maatregel. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog; psycholoog Van Peer spreekt in haar advies van een matig tot hoog recidiverisico, wanneer er geen sprake is van toezicht of begeleiding. De reclassering schrijft dat zij onvoldoende mogelijkheden en aanwijzingen ziet om verdachte binnen een voorwaardelijk kader te behandelen en te begeleiden. De deskundigen komen in de rapportages ook niet tot de formulering van een justitieel kader, waarmee het recidiverisico ingeperkt zou kunnen worden.
Geen tbs met dwangverpleging.
Op dit moment acht de rechtbank oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie gevorderd, een te rigoureuze ingreep. Deze maatregel is bijzonder ingrijpend; oplegging daarvan komt pas aan de orde indien de veiligheid van personen of goederen tbs met dwangverpleging eist. Zover is het in de ogen van de rechtbank nog niet. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de nog relatief jonge leeftijd van verdachte en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, die, hoewel zeer ernstig, niet direct tot tbs met dwangverpleging nopen. Ook weegt de rechtbank mee dat psycholoog Van Peer, aan wiens onderzoek verdachte heeft meegewerkt, alleen spreekt van een matig tot hoog recidiverisico indien toezicht of begeleiding ontbreekt. Hieruit leidt de rechtbank af dat met het juiste toezicht of begeleiding het recidiverisico omlaag kan worden gebracht. Al het voorgaande tezamen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging op dit moment niet opportuun is.
Strafoplegging
De ernst van de feiten is wel dusdanig dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank houdt bij dit oordeel rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de rechtbank ziet dat voor een woningoverval oplegging van een gevangenisstraf tussen de drie en de vijf jaar gebruikelijk is. Daarbij is de ernst van het gebruikte geweld van wezenlijk belang. Tegen die achtergrond weegt de rechtbank mee dat het toegepaste geweld, hoewel ernstig, niet tot fors lichamelijk letsel heeft geleid. Ook houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn leeftijd.
De rechtbank leidt uit de persoonlijke omstandigheden van verdachte af dat behandeling en begeleiding wenselijk lijken te zijn voor verdachte. Er is echter geen kader geadviseerd door de reclassering en de deskundigen. Dit maakt dat de rechtbank niet komt tot de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hecht daarbij ook waarde aan het feit dat verdachte in het regime van de voorwaardelijke invrijheidstelling de nodige begeleiding kan krijgen. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook fungeren als stok achter de deur, die de rechtbank wel wenselijk acht.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.