Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.Wat is er gebeurd?
3.Wat wil [eiser] en wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.Wat oordeelt de kantonrechter?
5.De beslissing
17 juli 2024.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stiefvader en zijn stiefdochter over de betaling van materiaalkosten voor de verbouwing van een huis. De eiser, de stiefvader, vorderde een bedrag van € 25.000,00 van de gedaagde, zijn stiefdochter, op basis van een veronderstelde overeenkomst en subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen afspraken waren gemaakt over de betaling van de materiaalkosten.
De procedure begon op 20 februari 2023 met de dagvaarding van de gedaagde door de eiser. Na een mondelinge behandeling op 1 september 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren, werd besloten om met een mediator naar een oplossing te zoeken. Dit leidde echter niet tot een overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen de partijen, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er afspraken waren gemaakt over de betaling van de materiaalkosten.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat er ook geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter stelde vast dat er een redelijke grond was voor de verbouwing, gezien de familierelatie en de afspraken die tussen de partijen bestonden over het gebruik van het huis. De eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die op € 1.492,50 werden begroot, inclusief wettelijke rente over deze kosten. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.