ECLI:NL:RBMNE:2024:4386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/4070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, [eiser] BV, tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van verweerder van 23 juni 2022, maar verweerder had niet binnen de wettelijk gestelde termijn beslist. Eiser heeft op 20 april 2023 een ingebrekestelling ingediend, maar verweerder heeft pas op 12 oktober 2023 een beslissing genomen, waarbij de volledige bestuurlijke dwangsom aan eiser werd toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat heeft beslist en dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet onredelijk laat in beroep is gegaan, gezien de omstandigheden en het capaciteitsgebrek bij verweerder. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 218,75, en het griffierecht van € 51,- moet terugbetalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4070

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] BV, te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Wout)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar tegen de beslissing van verweerder van 23 juni 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiser van 28 juli 2022. Na verlengingen van de beslistermijn is deze op 13 april 2023 verstreken. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 20 april 2023 ontvangen. Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft verweerder de volledige bestuurlijke dwangsom aan eiser toegekend en erkend dat zij te laat zijn met het nemen van een beslissing op bezwaar.
4. Verweerder stelt in het verweerschrift dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. [1] De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser heeft in de gronden van het beroep toegelicht dat hij bekend is met het capaciteitsgebrek bij verweerder en verweerder daarom meer tijd heeft gegeven om op het bezwaar te beslissen. Ook geeft eiser aan dat hij het rechtssysteem niet onnodig en extra wilde belasten. Daarnaast is er in de tussentijd meermaals contact geweest tussen eiser en verweerder, waarbij eiser om de stand van zaken heeft verzocht. Gelet op deze omstandigheden kan het instellen van beroep ruim een jaar na afloop van de beslistermijn en de ingebrekestelling niet als onredelijk laat worden aangemerkt.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een tekort aan verzekeringsartsen leidt tot een vertraging in het afhandelen van alle bezwaren. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, gezien deze omstandigheid, de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar zijn uitspraak van 4 september 2023 [2] . Toegekend wordt € 218,75.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 6, vierde lid, van de Awb.