In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op zijn bezwaarschrift. Eiser had op 25 augustus 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het UWV van 13 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zeventien weken had beslist, en dat eiser het UWV op 26 februari 2024 in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het UWV niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft bepaald dat het UWV binnen acht weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen en dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet terugbetalen en dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 218,75 voor de proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak op dezelfde dag ter beschikking gesteld aan de partijen.