ECLI:NL:RBMNE:2024:4384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/3995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op zijn bezwaarschrift. Eiser had op 25 augustus 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het UWV van 13 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zeventien weken had beslist, en dat eiser het UWV op 26 februari 2024 in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het UWV niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft bepaald dat het UWV binnen acht weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen en dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet terugbetalen en dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 218,75 voor de proceskosten, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak op dezelfde dag ter beschikking gesteld aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder van 13 juli 2023.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 25 augustus 2023. Op grond van artikel 6:3, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten moet verweerder binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.
4. Verweerder had uiterlijk op 22 december 2023 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder met de brief van 26 februari 2024, ontvangen door verweerder op dezelfde dag, in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. In zijn verweerschrift van 20 juni 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij tot op heden nog geen beslissing op bezwaar heeft kunnen nemen vanwege een ernstig tekort aan verzekeringsartsen. Verweerder heeft op 20 juni 2024 schriftelijk meegedeeld dat hij verwacht binnen drie maanden een beslissing te kunnen nemen. De rechtbank ziet aanleiding om, gezien de omstandigheden die door verweerder zijn genoemd, de beslistermijn vast te stellen op langer dan twee weken. Aangezien al vier weken na de brief van 20 juni 2024 zijn verstreken, zal de rechtbank de termijn in dit geval vaststellen op acht weken. Dat betekent dat verweerder binnen acht weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,25). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 218,75.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
L.M. Kalkman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.