ECLI:NL:RBMNE:2024:4378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
564674
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in de uitzending? Artikel 8 EVRM versus artikel 10 EVRM. Vorderingen afgewezen.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2024, staat de vraag centraal of er sprake is van onrechtmatige uitlatingen in een uitzending van een Nederlandse publieke omroep. De eiser, een journalist uit Kazachstan, vordert een verklaring voor recht dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door haar in een uitzending te noemen en herkenbaar in beeld te brengen zonder haar toestemming. De eiser stelt dat haar recht op privacy is geschonden en dat de uitlatingen in de uitzending haar eer en goede naam hebben aangetast. De gedaagde, een publieke omroep, verdedigt zich door te stellen dat de uitzending journalistiek zorgvuldig is en van belang voor het publieke debat. De rechtbank oordeelt dat de uitlatingen niet onrechtmatig zijn, omdat ze gedaan zijn in de context van een publiek debat over actuele thema's zoals corona en de oorlog in Oekraïne. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.587,00. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting, waarbij de rechtbank concludeert dat de gedaagde de belangen van de eiser voldoende in acht heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/564674 / HL ZA 23-301
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Kazachstan),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. Z.M. Alaca,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.H.W. Lamme.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 4;
­ de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 29B;
­ de akte van [gedaagde] met producties 30 t/m 38;
­ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 maart 2024;
­ de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De kern van de zaak gaat over de vraag of er sprake is van onrechtmatige uitlatingen in de door [gedaagde] gepubliceerde aflevering “
[item 1]”.
2.2.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en zal daarom alle vorderingen van [eiser] afwijzen. Hieronder licht de rechtbank haar oordeel toe.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiser] is actief op de sociale media, onder andere met het maken en uitzenden van vlogs en livestreams. [eiser] is actief als journalist. [eiser] is betrokken geweest bij onder meer de gele hesjes demonstraties in Frankrijk en corona-demonstraties en heeft daarvan verslag gedaan via haar sociale mediakanalen. [eiser] is politiek actief. Verder is zij naar eigen zeggen vertegenwoordiger van de Oeigoeren.
3.2.
[gedaagde] is een Nederlandse publieke omroep. [gedaagde] produceert en publiceert onder andere het programma
[programma]. In dit programma bezoekt de interviewer bijzondere personen en/of controversiële groeperingen. De interviewer beoogt de drijfveren van de geïnterviewden in beeld te brengen. In
[programma]zijn bijvoorbeeld leden van controversiële groepen als coronachristenen, pedoactivisten, dierenrechtenactivisten, veroordeelde terroristen en krakers geïnterviewd.
3.3.
[programma]heeft een aflevering gemaakt met als titel “
[item 1]” (verder ook te noemen: “de aflevering”). In de aflevering van 15 minuten wordt aandacht besteed aan groeperingen die aanhangers van complottheorieën online bestrijden. De interviewer gaat langs bij het “
[item 2]” en “
[item 3]”. De geïnterviewden vormen naar eigen zeggen een tegenreactie op verspreiders van complottheorieën, door hen online te volgen, te analyseren en te corrigeren. Eén geïnterviewde laat tijdens het interview een vlog van [eiser] zien, waarin zij spreekt over het regime van Oekraïne (hierna: de Oekraïnevlog). In de aflevering is een fragment van circa 20 seconden van de Oekraïnevlog in beeld gebracht, waarin [eiser] - ongeblurd - aan het woord is. Aan de hand van dit fragment becommentarieert de geïnterviewde [eiser] . Dit fragment duurt circa 50 seconden. De geïnterviewde noemt [eiser] bij naam en legt uit waarom de zij het belangrijk vindt dat [eiser] online in de gaten wordt gehouden.
3.4.
Op 12 mei 2022 heeft [gedaagde] de aflevering gepubliceerd via YouTube. Op 13 mei 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] de redactie van
[programma]per e-mail verzocht de aflevering aan te passen door [eiser] te anonimiseren in die zin dat haar afbeelding niet herkenbaar in beeld is en haar naam niet wordt vermeld. Op 15 mei 2022 heeft [gedaagde] de aflevering ongewijzigd uitgezonden op de televisiezender NPO2. [eiser] heeft een klacht ingediend bij de Raad van Journalistiek. Na de hoorzitting op 16 september 2019 bij de Raad van Journalistiek heeft [gedaagde] op 19 september 2022 de afbeelding en naam van [eiser] geanonimiseerd in de online gepubliceerde aflevering.

4.De beoordeling

De vorderingen van [eiser] en de reactie van [gedaagde]
4.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld door de aflevering op YouTube te publiceren en uit te zenden op NPO2. Verder vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding nader op te maken, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook vordert zij betaling door [gedaagde] van een immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 en een voorschotbetaling van de materiële schadevergoeding van € 15.000,00. Tot slot vordert zij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Het gaat voor [eiser] om het fragment vanaf 6:10 t/m 7:22 minuten in de aflevering. [eiser] stelt dat de volgende uitlatingen in de aflevering onjuist zijn:
dat [eiser] een krankzinnig iemand is en helemaal doorgedraaid is;
dat zij tegen Oekraïne is;
dat zij tegen de coronamaatregelen is;
at zij om geld bedelt.
Verder verwijt [eiser] de redactie van
[programma]dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren, dat de vertaling bij het fragment van de Oekraïnevlog niet is geverifieerd, en dat zij herkenbaar in beeld is gebracht en bij naam is genoemd, terwijl zij hiervoor geen toestemming heeft gegeven. Dit maakt dat [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Haar recht op privacy is geschonden en zij is op grove wijze in haar eer en goede naam aangetast door de publicatie van de aflevering. [eiser] stelt dat ze als gevolg van de aflevering is bedreigd op de sociale media, waardoor zij niet terug heeft durven keren naar Nederland. Hierdoor heeft zij niet haar werkzaamheden in Nederland kunnen voortzetten en lijdt ze (imago)schade, aldus nog steeds [eiser] .
4.3.
[gedaagde] is het niet met [eiser] eens. Volgens [gedaagde] is de aflevering journalistiek zorgvuldig, rechtmatig en van belang voor het publieke debat. Daarom is er volgens haar voor vergoeding van schade geen ruimte. [gedaagde] verzoekt de vorderingen van [eiser] af te wijzen en [eiser] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Juridisch kader
Artikel 8 EVRM versus artikel 10 EVRM
4.4.
Anders dan [eiser] lijkt te betogen, is het niet per definitie zo dat haar recht op privacy is geschonden als zij zonder haar toestemming onderdeel is geworden van een publicatie. Hoe zit het juridisch kader dan wel?
4.5.
In deze zaak gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Aan de zijde van [eiser] het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet (Gw) en artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): hierna tezamen artikel 8 EVRM) en aan de zijde van [gedaagde] het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM (hierna tezamen: artikel 10 EVRM). Meer specifiek, het belang van [eiser] dat zij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan verdachtmakingen en dat haar privacy niet onnodig wordt geschonden. Tegenover het belang van [gedaagde] dat zij zich in de media informerend, kritisch, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken.
4.6.
Het is vaste rechtspraak dat de fundamentele rechten op vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel gelijkwaardig zijn. Niet kan worden gezegd dat het ene recht in het algemeen zwaarder weegt dan het andere recht. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt (en dus of al dan niet sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets.
4.7.
Bij de toetsing die moet plaatsvinden om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, kunnen onder meer de volgende omstandigheden relevant zijn:
(i) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld;
(ii) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
(iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
(iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen;
(v) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet;
(vi) de maatschappelijke positie van de betrokken personen.
Genoemde - niet limitatieve - omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
De beoordeling van de gewraakte uitlatingen
Onderwerp in de publieke belangstelling
4.8.
Volgens [eiser] is het maatschappelijk belang van de aflevering nihil en doet de aflevering niets meer dan informeren over sensatie die zich afspeelt in de subculturen.
4.9.
De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Onderwerpen als corona, de oorlog in Oekraïne, online verspreiden van (des)informatie, complottheorieën en tegenreacties daarop staan in de publieke belangstelling. De aflevering brengt in beeld wat voor (informatie)strijd er op dit vlak gaande is tussen verschillende groepen op het internet. De uitlatingen gedaan in de aflevering raken daarmee aan een discussie die in de publieke belangstelling staat.
[programma]brengt de thema’s beschouwend in beeld, aangezien het programma zich geen standpunten eigen maakt en kritische vragen stelt aan de geïnterviewden over het belang van hun activiteiten.
De maatschappelijke positie van [eiser] en het gezag van het medium van [gedaagde]
4.10.
Volgens [eiser] is zij journalist. Zij onderhoudt sociale mediakanalen, die ze onder meer gebruikt om haar vlogs te posten en livestreams uit te zenden. Ze neemt deel aan het publieke debat over onderwerpen als corona, covid-19 vaccinaties, de oorlog in Oekraïne, waarbij ze de publiciteit opzoekt. Niet alleen via haar eigen kanalen mengt ze zich in het publieke debat, maar ook via die van anderen. Zo heeft ze deelgenomen aan de livestream-talkshow van Viruswaarheid. Dat is een talkshow die enige bekendheid geniet. Blijkens de opnames die als producties zijn overgelegd in deze procedure, laat [eiser] zich in het publieke debat geregeld op harde toon uit.
4.11.
[eiser] stelt dat al haar vlogs op privé staan, waardoor zij niet zichtbaar zijn voor niet-(Facebook)vrienden. Dat wordt betwist door [gedaagde] . Voor de Oekraïnevlog is in elk geval vast komen te staan dat deze in eerste instantie voor iedereen zichtbaar was op de Facebookpagina van [eiser] . Dat volgt uit de omstandigheid dat de geïnterviewde, die geen Facebookvriend van haar is, de vlog heeft kunnen zien. Daarnaast bevestigt [eiser] in haar e-mail van 19 juli 2022 dat zij de Oekraïnevlog in eerste instantie voor iedereen zichtbaar had gepubliceerd (productie 19 bij de conclusie van antwoord).
4.12.
Als uitgangspunt geldt dat eenieder die zich in scherpe bewoordingen uit in een publiek debat eveneens een grotere tolerantie moet tonen als zijzelf wordt aangevallen. Een andere omstandigheid waaronder een persoon zich een hogere mate van kritiek moet laten welgevallen, is als zij zelf de publiciteit zoekt. Deze voornoemde omstandigheden zijn aan de orde bij [eiser] . Vanwege de positie die [eiser] inneemt en de wijze waarop zij deelneemt aan het publieke debat, heeft zij meer te dulden dan een persoon die niet in de openbaarheid treedt.
4.13.
[gedaagde] is een omroep met een groot landelijk bereik. De rechtbank is het met [eiser] eens dat [gedaagde] zich ervan bewust moet zijn dat publicaties gevolgen kunnen hebben voor de betrokken personen. Aan de hand van de toets zoals uiteengezet onder 4.5 t/m 4.7 wordt beoordeeld of [gedaagde] de belangen van derden voldoende in acht heeft genomen bij de aflevering. De door [eiser] gestelde toets dat [gedaagde] het maatschappelijke belang dient af te wegen tegen de persoonlijke gevolgen is een te enge en daarmee onjuiste interpretatie daarvan.
De waardeoordelen zijn niet excessief
4.14.
[eiser] stelt dat de uitlatingen a t/m d in 4.2 onjuist zijn en dat [gedaagde] geen (nauwkeurig) onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de beweringen.
4.15.
De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Allereerst is het relevant voor de beoordeling dat de bestreden uitlatingen worden geuit door de geïnterviewde. De uitingen worden niet eigen gemaakt door
[programma]. In deze functie als boodschappergeldt dat [gedaagde] , bijzondere omstandigheden daargelaten, niet op grond van citaten van derden kan worden aangesproken. In dit geval zijn de uitlatingen onder a t/m c bovendien geen feitelijke beweringen, maar waardeoordelen van de geïnterviewde. De geïnterviewde laat een fragment van de Oekraïnevlog van [eiser] zien en becommentarieert vervolgens het gedrag van [eiser] met de uitlatingen a t/m c. Voor een waardeoordeel geldt – kort gezegd - dat deze alleen onrechtmatig is als het excessief is en elke feitelijke basis daarvoor ontbreekt.
4.16.
Gelet op de felheid en de bewoordingen van de (volledige) Oekraïnevlog en van het optreden van [eiser] tijdens een gele hesjes demonstratie in Frankrijk (blijkens de vlog overgelegd als productie 10 bij de conclusie van antwoord) is de uitlating onder a uit de mond van een ideologische tegenstander van [eiser] onderbouwd en niet excessief, mede in het licht bezien van hetgeen in alinea 4.12 uiteen is gezet. De uitlatingen onder b en c zijn in dat licht bezien evenmin excessief en enige feitelijke grondslag is aanwezig. Uit de uitlatingen van [eiser] en de coronademonstraties ten tijde van de coronaperiode volgt dat [eiser] het niet eens was met de getroffen coronamaatregelen. Uit de Oekraïnevlog volgt dat zij zich tegen de president van Oekraïne en het regime keert, omdat de president volgens haar een massamoordenaar is en het regime fascistisch is. Het is niet onbegrijpelijk dat een persoon die de meningen van [eiser] hierin niet deelt, de houding van [eiser] kwalificeert met een waardeoordeel zoals verwoord onder uitlatingen b en c.
4.17.
In de aflevering komt de gestelde uitlating onder d, te weten dat “
[eiser] om geld bedelt” niet voor. De geïnterviewde vertelt dat volgers van [eiser] tegen haar opkijken en geld storten. Deze uitlating vindt voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Blijkens productie 13 van de conclusie van antwoord had [eiser] op 29 juli 2021 een donatieverzoek uitstaan op een website. Bij haar donatieverzoek heeft [eiser] toegelicht dat zij om donaties vraagt, zodat zij de door haar geplande werkzaamheden kan uitvoeren. Van het screenshot van de webpagina is af te lezen dat 19 donaties zijn binnengekomen op het verzoek.
4.18.
Verder verwijt [eiser] [gedaagde] dat zij door het tonen van haar Oekraïnevlog in de aflevering in de extremistische hoek van radicaliserende complotdenkers wordt geplaatst. Het is begrijpelijk dat het voor [eiser] ongewenst is genoemd te worden in een aflevering waarin ook gesproken wordt over extremisme en geradicaliseerde complotdenkers. Maar, de rechtbank is van oordeel dat [eiser] in de aflevering niet wordt aangeduid als een extremistische of geradicaliseerde complotdenker. In de aflevering staan [item 1] en hun drijfveren centraal. De geïnterviewden vertellen onder andere dat zij zien dat wappies soms radicaliseren. [eiser] is niet het hoofdonderwerp in de aflevering. De geïnterviewde toont het fragment van [eiser] als voorbeeld van de personen die zij zoal online in de gaten houdt. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende afstand is gehouden tussen [eiser] als voorbeeld en het gesprek over wappies die soms radicaliseren.
Geen wederhoor vereist
4.19.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat
[programma]haar geen mogelijkheid heeft geboden om te reageren in het kader van hoor en wederhoor. Volgens [eiser] zijn de gewraakte uitlatingen door de geïnterviewde van dien aard dat zij daardoor in een maatschappelijk gezien vrij extreme hoek is geplaatst. Daarover had [eiser] gehoord moeten worden in de aflevering, zodat zij in de gelegenheid was gesteld om een en ander in een bepaalde context te plaatsen.
4.20.
Het bieden van de mogelijkheid tot wederhoor is over het algemeen relevant bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een inhoudelijke publicatie, maar wederhoor is geen recht. Het is een journalistiek basisprincipe en schending daarvan betekent niet per definitie dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Van belang is verder dat dit in de journalistieke codes verankerde basisprincipe voornamelijk is gericht op het voorkomen van hiaten en fouten in de berichtgeving.
4.21.
[eiser] heeft in deze procedure niet gesteld of uitgelegd welk standpunt van haar ontbreekt in de aflevering en waarom het ontbreken daarvan een hiaat of fout is in de berichtgeving. Een reactie van [eiser] dat zij het niet eens is met de waardeoordelen van de geïnterviewde ligt dermate voor de hand dat dat niet als een hiaat in de berichtgeving wordt aangemerkt. Kortom, het is niet duidelijk geworden wat de gelegenheid tot wederhoor zou hebben moeten toevoegen aan de berichtgeving.
De wijze van afbeelden is overeenkomstig met de wijze van deelname aan het publieke debat
4.22.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad voor Journalistiek stelt [eiser] dat een onevenwichtigheid is ontstaan in de aflevering. [eiser] is in de aflevering bij haar naam genoemd en herkenbaar in beeld gebracht, terwijl de geïnterviewden anoniem en onherkenbaar aan het woord zijn gelaten.
4.23.
Als uitgangspunt geldt dat [gedaagde] de journalistieke en redactionele vrijheid heeft om haar aflevering naar eigen inzicht vorm te geven en in te kleden. De vraag is of [gedaagde] in haar keuzes de grenzen van het onbetamelijke heeft overschreden? Dat ziet de rechtbank niet.
4.24.
Zoals in 4.10 t/m 4.12 is uiteengezet, zoekt [eiser] zelf de publiciteit op met haar deelname aan het publieke debat. Dit heeft zij bij de Oekraïnevlog (en ook bij andere vlogs) gedaan met open vizier: [eiser] verschijnt herkenbaar in beeld en deelt haar boodschap in de vlog, die zij (in eerste instantie) voor iedereen zichtbaar online heeft geplaatst op haar sociale media omgeving. De geïnterviewden hebben een andere werkwijze. Zij treden juist niet naar buiten onder hun eigen identiteit, maar handelen onder pseudoniemen of onder de collectieve naam zoals het
[item 2]. In de aflevering hebben zij hun gezichten afgeschermd met maskers. De wijze waarop de betrokkenen worden getoond in de aflevering is daarmee aan beide zijden een afspiegeling van de wijze waarop de betrokkenen zich presenteren in het publieke debat.
4.25.
Dat het bereik van de vlogs van [eiser] doorgaans minder groot is, dan het bereik van de aflevering, verandert niets aan de omstandigheid dat [eiser] zelf ervoor heeft gekozen met haar boodschap in de openbaarheid te treden. Door deze keuze heeft ze te dulden dat haar boodschap ook kan worden opgepikt door partijen die niet haar mening delen en/of door kanalen met een groter bereik.
4.26.
Ook verwijt [eiser] [gedaagde] dat de vertaling van het
[item 2]onder haar Oekraïnevlog niet geverifieerd is door
[programma]. Volgens haar is een deel van de vertaling onjuist, omdat zij niet zou zeggen “
lik mijn *** dikke lul”. Wat de precieze vertaling van de bestreden zin is, is naar oordeel van de rechtbank niet relevant. De vertaling brengt tot uitdrukking dat [eiser] op dat punt aan het schelden is op partijen die het Oekraïense regime ondersteunen. Dat is bevestigd door een beëdigd vertaler die de vertaling van het fragment voor deze procedure in opdracht van [gedaagde] heeft gecontroleerd (productie 27 bij conclusie van antwoord). Dat dit de strekking was van het uitgezonden fragment is niet bestreden door [eiser] .
Geen ernstige gevolgen gebleken
4.27.
Volgens [eiser] zijn van de publicatie van de aflevering ernstige gevolgen te verwachten geweest en hebben deze zich ook verwezenlijkt. [eiser] heeft gesteld dat zij, verblijvend in Kazachstan, na de uitzending van de aflevering niet meer terug durfde te reizen naar Nederland voor haar werkzaamheden, omdat zij naar aanleiding van de aflevering veel negatieve en bedreigende berichten had ontvangen. Deze stelling van [eiser] is bij gebrek aan enig bewijsstuk betwist door [gedaagde] . Omdat de stelling van [eiser] is betwist, had het op haar weg gelegen haar stelling met stukken te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Om die reden is niet komen vast te staan dat [eiser] als gevolg van de aflevering (veelvuldig) is bedreigd. Laat staan dat is komen vast te staan dat de gestelde bedreigingen het gevolg zijn geweest van de bestreden uitlatingen, en niet in verband staan met het eigen optreden van [eiser] .
Conclusie
4.28.
Op basis van de afweging van de hierboven genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de bestreden uitlatingen niet onrechtmatig zijn. De uitlatingen zijn gedaan in de context van discussies die in de publieke belangstelling staan. De uitlatingen zijn waardeoordelen van een derde. Enige feitelijke basis is bovendien aanwezig. Daarbij zijn de waardeoordelen niet excessief, mede gelet op de toon waarop [eiser] zelf deelneemt aan het publieke debat. Met de keuzes van de inkleding van de aflevering heeft [gedaagde] niet de grenzen van het onbetamelijke overschreden. Dat een reactie van [eiser] van toegevoegde waarde zou zijn geweest voor de berichtgeving is niet gebleken. De wijze waarop [eiser] in beeld is gebracht (lees: herkenbaar) komt overeen met de wijze waarop zijzelf deelneemt aan het publieke debat. Dat [gedaagde] een publieke omroep is met een landelijk bereik, in tegenstelling tot het bereik van de vlogs van [eiser] , leidt niet tot een ander oordeel.
4.29.
Omdat de bestreden uitlatingen niet onrechtmatig zijn, ontbreekt de grondslag voor de gevorderde verklaring van recht en de daaraan gekoppelde schadevorderingen De rechtbank zal alle vorderingen van [eiser] afwijzen.
Proceskosten
4.30.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00
4.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen aan [gedaagde] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
5340