ECLI:NL:RBMNE:2024:4374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
16-180817-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, valsheid in geschrift en identiteitsfraude met meerdere slachtoffers en vorderingen van benadeelde partijen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en identiteitsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften en identiteitsgegevens van meerdere slachtoffers om Leven Lang Leren Kredieten aan te vragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van de persoonsgegevens van [A], [B], [aangever 1], [aangever 2], [aangever 4] en [aangever 3]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partij [aangever 2] tot een bedrag van € 2.646,10 toegewezen, terwijl de vordering van [aangever 1] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16-180817-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht, alsmede hetgeen door of namens de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1.
in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere door oplichting Dienst Uitvoering Onderwijs heeft bewogen tot het meermalen verstrekken van Leven Lang Leren Krediet;
2.
in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften, door aanvragen voor het Leven Lang Leren Krediet in te dienen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, waarbij hij persoonsgegevens van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en [aangever 3] en vervalste verklaringen van collegegeld heeft opgegeven;
3.
in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen identificerende persoonsgegevens heeft gebruikt door met deze gegevens kredietaanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs te doen, waardoor enig nadeel kon ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd betreffende het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 mei 2024;
  • de aangifte van [aangever 5] , namens Dienst Uitvoering Onderwijs;
- de aangifte van [aangever 2] ; [3]
- de aangifte van [aangever 1] ; [4]
- de aangifte van [aangever 4] ; [5]
- de aangifte van [aangever 3] . [6]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, Dienst Uitvoering Onderwijs heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten het meerdere malen verstrekken van het Leven Lang Leren Krediet, door- gebruik te maken van identiteitsgegevens van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en [aangever 3] ,- voornoemde gegevens te vervalsen door daaraan andere bankrekeningnummers, woonadressen en/of mailadressen toe te voegen,- een of meer vervalste verklaringen van collegegeld te overleggen;
2in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door een of meerdere aanvragen voor het Leven Lang Leren Krediet in te dienen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, waarbij de persoonsgegevens van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en [aangever 3] en vervalste verklaringen van collegegeld zijn opgegeven en daarbij (telkens) een niet bij voornoemd persoon behorend adres, mailadres en/of bankrekeningnummer is opgegeven;
3in de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere meermalen opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, te weten de naam, de geboortedatum en het Burgerservicenummer van
[A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en
[aangever 3] heeft gebruikt door met deze gegevens een of meer kredietaanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs te doen met het oogmerk om de identiteit van die anderen te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1 oplichting, meermalen gepleegd

2 opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

3 opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de combinatie van een oplichting, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vervalst geschrift en waarbij persoonsgegevens van een bepaald slachtoffer worden misbruikt, een eendaadse samenloop oplevert. Nu het bewezenverklaarde evenwel ziet op meerdere slachtoffers, ten aanzien van wie op verschillende momenten deze combinatie van strafbare feiten is begaan, is in zoverre tevens sprake van meerdaadse samenloop.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan een gedeelte van zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarde dat verdachte binnen drie maanden zijn privébankrekeningen (genoemd onder punt 58 vanaf pagina 559 van het dossier) sluit, met uitzondering van één rekening, waarbij verdachte bewijs van die sluiting dient aan te leveren bij het Openbaar Ministerie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in 2020 is veroordeeld voor strafbare feiten die in dezelfde periode plaatsvonden. Het afzonderlijk van elkaar behandelen van de zaken, terwijl die gelijktijdig behandeld hadden kunnen worden, zorgt voor een onredelijk hoge strafeis. Daarnaast is sprake van eendaadse samenloop per aangever en is het benadelingsbedrag beperkt gebleven. Dit relativeert de ernst van de feiten. De verdediging heeft verzocht in het bijzonder rekening te houden met het feit dat verdachte autisme heeft en dit van invloed is op zijn gedrag. Bovendien is een gevangenisstraf niet redelijk gelet op het tijdsverloop en nu verdachte al vijf jaren uit beeld is geweest van justitie. De verdediging heeft zich verzet tegen de gevorderde bijzondere voorwaarde met betrekking tot de bankrekeningen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en identiteitsfraude. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten zijn eigen financiële gewin laten prevaleren boven de negatieve gevolgen die zijn gedrag voor anderen konden hebben. Verdachte heeft de toegang die hij had tot de financiële gegevens van zijn (ex)collega’s misbruikt. Doordat verdachte op naam van de slachtoffers Leven Lang Leren Kredieten heeft aangevraagd bij Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en deze kredieten ook heeft ontvangen op bankrekeningen die hij daartoe op naam van zijn vader had geopend, ontstond een schuld op naam van de slachtoffers. Dit had negatieve financiële gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers. Dat het zover niet is gekomen, is niet aan verdachte te danken geweest, maar aan het feit dat DUO de schulden heeft kwijtgescholden. De mogelijke gevolgen hebben verdachte er niet van weerhouden de gegevens te gebruiken. Extra wrang is dat de gegevens van slachtoffer [aangever 1] al eerder door verdachte zijn misbruikt, waarvoor hij ook is veroordeeld. Verdachte liep voor dit feit nota bene in een proeftijd toen hij haar gegevens opnieuw misbruikte. Verdachte is gedurende een langere periode planmatig te werk gegaan. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Dat de oplichtingen uiteindelijk tot hem te herleiden waren doet niet af aan het laakbare van zijn gedrag. Dat verdachte het financieel krap zou hebben gehad – wat daar verder van zij – vormt vanzelfsprekend geen rechtvaardiging.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 22 januari 2024 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, voor een deel gepleegd in dezelfde periode als onderhavige strafbare feiten. Omdat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en een taakstraf is uitgevoerd, is het taakstrafverbod van toepassing.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf voorts rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 9 november 2020 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en daarnaast tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte tijdens het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf liep.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Een straf die vrijheidsbeneming meebrengt is, zeker bij recidive, in beginsel passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden acht de rechtbank gelet op het tijdsverloop en de op 9 november 2020 opgelegde straf hier toch niet op zijn plaats. De rechtbank acht het wel noodzakelijk dat verdachte een forse stok achter de deur krijgt in de vorm van een voorwaardelijke straf, om te voorkomen dat hij nogmaals de fout ingaat. Gezien het feit dat verdachte in de achterliggende vijf jaren niet met politie en justitie in aanraking is geweest, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om een proeftijd van drie jaren op te leggen. Wel acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte de gevolgen van zijn daden ondervindt door middel van een onvoorwaardelijk strafdeel in de vorm van een taakstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen. De rechtbank ziet geen meerwaarde om de bijzondere voorwaarde zoals voorgesteld door de officier van justitie hieraan te verbinden.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 600,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.146,10. Dit bedrag bestaat uit € 2.146,10 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 1] onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het deel dat ziet op de traumaverwerkingstherapie kan worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering dat ziet op materiële schade is niet voldoende onderbouwd, dan wel houdt geen rechtstreeks verband met het tenlastegelegde (kosten aanschaf identiteitskaart en pasfoto identiteitskaart) en de benadeelde partij dient daarom in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient in zoverre in haar vordering eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de vordering van [aangever 1] onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] heeft de verdediging betoogd dat de vordering voor zover deze ziet op de cognitieve gedragstherapie onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast zijn de gemaakte kosten voor de aanschaf van een nieuwe identiteitskaart geen rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte. De benadeelde partij dient voor deze delen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de immateriële schade dient te worden gematigd gelet op hetgeen wordt toegewezen in soortgelijke strafzaken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[aangever 1]
Immateriële schade
[aangever 1] heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien er geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Geestelijk letsel, als vorm van een persoonsaantasting op andere wijze, kan pas worden aangenomen indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn en objectief kunnen worden vastgesteld. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het bewezenverklaarde impact heeft gehad op [aangever 1] , is zij van oordeel dat de vordering zoals die er nu ligt niet kan worden toegewezen. De vordering is niet onderbouwd, zodat niet gezegd kan worden dat sprake is van een aantasting in de persoon zoals hierboven uiteengezet. Aanhouding van de procedure ten einde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de benadeelde partij de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Veroordeling in de kosten
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
[aangever 2]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schadeposten zoals deze zijn gevorderd, zijn voldoende onderbouwd. Parallel aan de traumaverwerkingstherapie is de benadeelde partij gestart met cognitieve gedragstherapie (Breinfijn), hetgeen voldoende is onderbouwd met facturen. Het blijkt ook uit de brief van zorgverlener Chiara Sofia. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor de aanschaf van een nieuwe identiteitskaart en de pasfoto voor de identiteitskaart rechtstreeks verband houden met de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Hoewel achteraf is gebleken dat het niet noodzakelijk is geweest om een nieuwe identiteitskaart aan te schaffen, is het voorstelbaar dat er – ter beperking van schade – een nieuwe pasfoto en identiteitskaart zijn aangevraagd nadat duidelijk werd dat verdachte met de identiteit van benadeelde had gefraudeerd. De kosten die hiervoor zijn gemaakt zijn daarom in redelijkheid verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op materiële schade daarom toewijzen.
Immateriële schade
[aangever 2] heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien er geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Geestelijk letsel, als vorm van een persoonsaantasting op andere wijze, kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn en objectief kunnen worden vastgesteld. De vordering is door de benadeelde partij onderbouwd. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten professionele hulp heeft gezocht en is gestart met een traumaverwerkingstherapie die vergeleken kan worden met EMDR. Uit de brief van zorgverlener Chiara Sofia blijkt dat er sprake was van trauma omdat de klachten na 6-8 weken nog niet over waren en na twee jaren nog steeds aanwezig waren.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval. De hoogte van de immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op € 500,00.
Totale vergoeding
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 2.646,10 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 496,80 vanaf 22 augustus 2023, over het bedrag van € 1.580,- vanaf 10 december 2022, over het bedrag van € 69,30 vanaf 1 juli 2019 en over het bedrag van € 500,00 vanaf 13 november 2018, tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.646,10, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 496,80 vanaf 22 augustus 2023, over het bedrag van € 1.580,- vanaf 10 december 2022, over het bedrag van € 69,30 vanaf 1 juli 2019 en over het bedrag van € 500,00 vanaf 13 november 2018, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 36 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 225, 231b en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 179 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
  • verklaart [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
[aangever 2]
- wijst de vordering van [aangever 2] toe tot een bedrag van € 2.646,10, bestaande voor
€ 2.146,10 uit materiële schade en € 500,00 uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 496,80 vanaf 22 augustus 2023;
- over een bedrag van € 1.580, - vanaf 10 december 2022;
- over een bedrag van € 69,30 vanaf 1 juli 2019;
- over een bedrag van € 500,00 vanaf 13 november 2018,
tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [aangever 2] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat
€ 2.646,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 496,80 vanaf 22 augustus 2023;
- over een bedrag van € 1.580, - vanaf 10 december 2022;
- over een bedrag van € 69,30 vanaf 1 juli 2019;
- over een bedrag van € 500,00 vanaf 13 november 2018,
tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 36 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rasterhoff, voorzitter, mr. I.L. Gerrits en mr. V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
Dienst Uitvoering Onderwijs heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het een of meerdere malen verstrekken van het Leven Lang Leren Krediet, door
- gebruik te maken van identiteitsgegevens van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en/of [aangever 3] ,
- voornoemde gegevens te vervalsen door daaraan andere bankrekening
snummers, woonadressen en/of mailadressen toe te voegen,
- een of meer vervalste verklaringen van collegeld te overleggen en/of
- kennelijk leugenachtig te verklaren dat hij een of meerdere studies volgde;
2
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
als waren deze echt en onvervalst, door een of meerdere aanvragen voor het Leven Lang Leren Krediet in te dienen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, waarbij de persoonsgegevens van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en/of [aangever 3] en/of een of meer vervalste verklaringen van collegeld zijn opgegeven en daarbij (telkens) een niet bij voornoemd persoon behorend adres, mailadres en/of bankrekeningnummer is opgegeven;
3
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2018 tot en met 28 december 2019 te Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk en wederrechtelijk
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, te weten de naam, de geboortedatum en/of het Burgerservicenummer van [A] , [B] , [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 4] en/of [aangever 3] heeft gebruikt door met deze gegevens een of meer kredietaanvragen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs te doen met het oogmerk om de identiteit van die anderen te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juni 2023, genummerd PL0900-2021006036, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 611. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 1 t/m 4.
3.Pagina’s 39 en 40.
4.Pagina’s 50 en 51.
5.Pagina 67.
6.Pagina’s 78 en 79.