In deze zaak heeft verzoekster, die een beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had op 16 februari 2024 beroep ingesteld omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 21 april 2023 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst heeft op 12 maart 2024 alsnog een besluit genomen op het bezwaar van verzoekster, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft gevraagd.
De rechtbank heeft het verzoek op 20 juni 2024 behandeld. De rechtbank overweegt dat als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet betalen. In dit geval heeft de Belastingdienst verzoekster in zijn besluit van 12 maart 2024 bericht dat zij recht heeft op een bedrag van € 30.000,- in het kader van de Catshuisregeling.
De rechtbank concludeert dat verzoekster geen redelijk doel diende met het indienen van het beroep, aangezien zij het maximale bedrag van € 30.000,- al had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het rechtsmiddel en ziet geen aanleiding om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.