ECLI:NL:RBMNE:2024:4363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/3830
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag aanvullende compensatie

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 17 februari 2023 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden. Eiseres had verweerder op 16 april 2024 in gebreke gesteld, waarna zij op 24 mei 2024 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank legt een termijn op van twee weken na de uitspraak voor het nemen van dit besluit, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiseres vergoeden, die zijn vastgesteld op € 218,75, en het griffierecht van € 51,- terugbetalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 17 februari 2023 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 10 juni 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
16 april 2024, ontvangen door verweerder op 18 april 2024, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 24 mei 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. In beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) legt de rechtbank nadere beslistermijnen op die overeenstemmen met de uitgangspunten geformuleerd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023. [6] In die uitspraak splitst de Afdeling de beslistermijn voor reguliere compensatieaanvragen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht op in twee termijnen vanwege de verplichting van verweerder tot het toezenden van een vooraankondiging bij besluiten die zien op de integrale beoordeling. [7] Hierbij bepaalt de Afdeling een termijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift voor het toezenden van een vooraankondiging en na ontvangst van een zienswijze (of het ongebruikt verstrijken van de termijn daarvoor) nog twee weken voor het nemen van het definitieve besluit.
7. De aanvraag om aanvullende compensatie is echter gebaseerd op artikel 2.1, derde lid,
van de Wht, waarvoor de verplichting uit artikel 6.7 van de Wht om een vooraankondiging aan de ouder toe te zenden niet geldt. Daarom heeft verweerder ook geen extra tijd nodig voor het toezenden van zo’n vooraankondiging.
8. In lijn met de uitspraak van de Afdeling hanteert de rechtbank daarom als uitgangspunt
dat verweerder in beginsel een besluit moet nemen op een aanvraag om aanvullende compensatie binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit
betekent het volgende.
10. Het verweerschrift dateert van 10 juni 2024 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit moet nemen is dus 2 september 2024.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [8] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 2 september 2024 een besluit op de aanvraag om aanvullende schadevergoeding bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 6.7 van de Wht.