ECLI:NL:RBMNE:2024:4357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
10994271 MC EXPL 24-1826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen met bijbehorende kosten en rente

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres op 22 november 2023 gedaagde gedagvaard voor de terugbetaling van twee geldleningen ter hoogte van € 9.500,00. Eiseres stelt dat gedaagde deze bedragen niet heeft terugbetaald, terwijl gedaagde betwist dat er sprake is van geldleningen en beweert dat het om giften gaat. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de bedragen als geldleningen zijn verstrekt. Dit blijkt uit de overboekingen en de communicatie tussen partijen, waarin gedaagde erkent een betalingsverplichting te hebben. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de geldleningen moet terugbetalen, ondanks zijn financiële omstandigheden. Daarnaast heeft de kantonrechter de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment dat de vordering opeisbaar werd, en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat eiseres aan de vereisten van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft voldaan. De totale vordering van eiseres, inclusief rente en kosten, bedraagt € 10.128,50, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van € 1.332,39. Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10994271 \ MC EXPL 24-1826
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.A.S. van Spanje.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 22 november 2023 [gedaagde] gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft op de dagvaarding geantwoord. Daarna is nog een schriftelijke ronde geweest, waarbij [eiseres] op het antwoord van [gedaagde] heeft gereageerd (repliek) en [gedaagde] daar weer op heeft gereageerd (dupliek).
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat vandaag de uitspraak is.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze zaak gaat over geldleningen. [eiseres] heeft twee geldleningen van in totaal € 9.500,00 aan [gedaagde] verstrekt. [eiseres] wil dat [gedaagde] de geldleningen aan haar terugbetaald. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. In deze zaak staat de vraag centraal of [gedaagde] de geldleningen aan [eiseres] moet terugbetalen. De kantonrechter geeft [eiseres] gelijk. [gedaagde] moet het bedrag van € 9.500,00 aan geldleningen en de bijkomende kosten en rente aan [eiseres] betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom dit zo is.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] vordert terugbetaling van het bedrag van € 9.500,00. Dit vordert [eiseres] primair op basis van de tussen partijen overeengekomen geldleningen. [gedaagde] heeft dit betwist. Volgens [gedaagde] is er sprake van giften en niet van geldleningen. Dit verweer van [gedaagde] slaagt niet. Naar het oordeel van de kantonrechter is er sprake van geldleningen en wel om het volgende.
3.2.
Vaststaat dat [eiseres] op 20 september 2020 een bedrag van € 6.000,00 en op
27 januari 2021 een bedrag van € 3.500,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Ook staat vast dat bij de overboeking van 20 september 2020 ‘
lening’ is vermeld en bij de overboeking van 27 januari 2021 ‘
lening volgens overeenkomst’ is vermeld. Verder volgt uit de Whatsappberichten van 14 maart 2023 in productie 2 bij dagvaarding en productie 1 bij conclusie van repliek dat [gedaagde] erkent dat hij tegenover [eiseres] een betalingsverplichting heeft. In die berichten zegt [eiseres] tegen [gedaagde] , met daarbij een schermprint van de overboeking van € 3.500,00 – die kennelijk bedoeld was voor de reparatie van de lekkage aan het zwembad van [gedaagde] –, ‘
Ik ga er vanuit dat je dit aan mij overmaakt’ en ‘
Dan heb ik het nog niet over de Mercedes die ik heb betaald’ – dat kennelijk ziet op de overboeking van € 6.000,00. Daarop heeft [gedaagde] geantwoord ‘
Dat krijg je terug als ik iets zeg dan doe ik dat ook dat weet je binnen kort verkoop ik het huis dan krijg je alles in één keer’ en ‘
Ik ben altijd mijn betalingsverplichtingen na gekomen’. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen deze woorden van [gedaagde] niet anders opgevat worden dan dat [gedaagde] de door [eiseres] overgemaakte bedragen ook heeft opgevat als leningen en dat hij die aan [eiseres] terug moet betalen. Dat er sprake zou zijn van giften, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, is de kantonrechter niet gebleken en is verder door [gedaagde] ook niet onderbouwd. Het enkel bloot stellen dat de overboekingen van [eiseres] giften zijn, is gelet op de onderbouwing van [eiseres] dan ook onvoldoende. De kantonrechter passeert dit verweer van [gedaagde] . De kantonrechter stelt vast dat de bedragen van € 6.000,00 en € 3.500,00 als geldleningen aan [gedaagde] zijn verstrekt.
3.3.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat hij op dit moment niet de financiële middelen heeft om [eiseres] te betalen. Hoe vervelend de gestelde (financiële) omstandigheden van [gedaagde] ook zijn, die ontslaan [gedaagde] echter niet van zijn betalingsverplichting tegenover [eiseres] en leidt ook niet tot afwijzing van de vordering van [eiseres] .
3.4.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] het bedrag van € 9.500,00 aan [eiseres] moet betalen.
De wettelijke rente
3.5.
Vaststaat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over het moment van terugbetalen van de geleende bedragen. Artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat als geen tijd voor de nakoming is bepaald, de verbintenis terstond kan worden nagekomen en terstond nakoming kan worden gevorderd. Feitelijk heeft [eiseres] de geldleningen op 20 juli 2023 voor het eerst opgeëist en [gedaagde] in gebreke gesteld: op die dag heeft de gemachtigde van [eiseres] laten weten dat [eiseres] de geldleningen van in totaal € 9.500,00 terug wenste te ontvangen van [gedaagde] . Daardoor is de vordering van [eiseres] opeisbaar geworden. [gedaagde] heeft vervolgens twee weken de tijd gekregen om de vordering te betalen. [gedaagde] heeft niet binnen deze termijn betaald, zodat het verzuim van [gedaagde] op 4 augustus 2023 is ingetreden.
3.6.
Het gevorderde bedrag aan wettelijke rente van € 1.023,25 komt de kantonrechter, gelet op het voorgaande en de hoogte van de wettelijke rentepercentage, onjuist berekend voor. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 4 augustus 2023 tot de voldoening. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft aan [gedaagde] op 20 juli 2023 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 850,00 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en is toewijsbaar.
3.8.
[eiseres] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met BTW. De gevorderde BTW van € 178,50 is toewijsbaar, omdat [eiseres] heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De conclusie
3.9.
Het voorgaande leidt tot het volgende. De vordering van [eiseres] bedroeg oorspronkelijk in totaal € 11.551,75 (bestaande uit € 9.500,00 aan hoofdsom, € 850,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 178,50 aan 21% BTW over de buitengerechtelijke incassokosten en € 1.023,25 aan rente tot 28 februari 2024). [gedaagde] heeft op de vordering van [eiseres] in totaal € 400,00 afgelost, zodat de vordering van [eiseres] het bedrag van € 11.151,75 is. [eiseres] heeft echter niet vermeld op welke posten/gevorderde bedragen die betalingen in mindering zijn gebracht. Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW strekken deze betalingen eerst in mindering op de door [eiseres] gemaakte kosten, daarna op de verschenen rente en ten slotte op de hoofdsom. De gevorderde wettelijke rente van € 1.023,25 is, zoals hiervoor is overwogen, afgewezen. Dit betekent dat nog een bedrag van € 9.500,00 aan hoofdsom, een bedrag van € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 178,50 aan 21% over de buitengerechtelijke incassokosten resteren. Deze bedragen worden toegewezen, waarbij de hoofdsom van € 9.500,00 wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 augustus 2023 tot de voldoening.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 137,39
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x tarief € 406,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.332,39

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.128,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 9.500,00 vanaf 4 augustus 2023 tot de voldoening,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.332,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.
HHT/37278