ECLI:NL:RBMNE:2024:4340

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
560320
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen in het kader van een agentuurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, draait het om de vraag of de gedaagde, als bestuurder van [bedrijf 1] B.V., onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de eiseres, [eiseres] B.V. De eiseres vordert betaling van achterstallige provisie van € 107.531,26, die volgens haar door de gedaagde is gefrustreerd. De eiseres stelt dat de gedaagde een persoonlijke betalingstoezegging heeft gedaan, maar dat deze niet is nagekomen. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 15 november 2023 al vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft en bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eiseres op grond van bestuurdersaansprakelijkheid niet kan slagen, omdat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank stelt dat voor aansprakelijkheid van bestuurders een hoge drempel geldt en dat de stellingen van de eiseres niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 6.313,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/560320 / HA ZA 23-470
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] B.V.,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn,
tegen
[gedaagde],
te [postcode] [woonplaats] (Polen),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.M.J.H. van den Bogaard.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
− het incidenteel vonnis van 15 november 2023,
− de mondelinge behandeling van 25 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
− de pleitaantekeningen van [eiseres] ,
− de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Aan partijen is gezegd dat op 22 mei 2024 vonnis zal worden gewezen.

2.De kern

2.1.
In de kern draait deze zaak om de vraag of [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf 1] ’) onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiseres] door de vordering tot betaling van achterstallige provisie van € 107.531,26 van [bedrijf 1] aan [eiseres] te frustreren. [eiseres] verkocht als handelsagent op grond van een agentuurovereenkomst tegen betaling van provisie de outdoor tuinmeubelcollectie van [bedrijf 1] . [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat [gedaagde] zijn persoonlijk afgegeven betalingstoezegging tot betaling van de achterstallige provisie niet is nagekomen. Subsidiair voert [eiseres] aan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de op hem rustende inspanningsverbintenis om de vordering te voldoen. [gedaagde] treft om die redenen een persoonlijk ernstig verwijt. [eiseres] vordert betaling van schadevergoeding ter hoogte van de achterstallige provisie op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. [gedaagde] is dit allemaal niet met [eiseres] eens. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af. Zij licht haar oordeel hierna toe.

3.De beoordeling

3.1.
In het vonnis van 15 november 2023 in het incident heeft de rechtbank al beslist dat haar rechtsmacht toekomt en dat de rechtbank bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. De rechtbank blijft bij die beslissing. Wel zal zij nog moeten beoordelen welk recht toepasselijk is op het geschil.
Toepasselijk recht
3.2.
De procedure draait om de vraag of [gedaagde] als voormalig bestuurder van [bedrijf 1] aansprakelijk is tegenover [eiseres] . Bestuurdersaansprakelijkheid is gebaseerd op onrechtmatige daad en is daarmee een niet-contractuele vorm van aansprakelijkheid. Daarom moet aan de hand van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van Europa van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) worden bepaald welk recht van toepassing is.
3.3.
Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Rome II is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. De vordering van [eiseres] ziet op zuivere vermogensschade. [eiseres] is gevestigd in Nederland, zodat de schade zich heeft voorgedaan in Nederland. Daarom is Nederlands recht van toepassing.
3.4.
Anders dan [eiseres] stelt valt de vordering op grond van artikel 1 lid 2 (d) Rome II niet buiten het toepassingsgebied van Rome II. Die uitzondering is alleen van toepassing als de vordering van [eiseres] op grond van onrechtmatige daad voortvloeit uit het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen. Daarvan is geen sprake. De vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid berust namelijk op artikel 6:162 BW en is niet afzonderlijk geregeld in boek 2 BW. Dat partijen in de agentuurovereenkomst het Pools recht van toepassing hebben verklaard, is ook geen aanknopingspunt om het toepasselijke recht in dit geschil te bepalen. Er is in dit geschil geen verband met de agentuurovereenkomst, want de vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad.
Bestuurdersaansprakelijkheid
3.5.
Volgens [eiseres] is het te wijten aan onrechtmatig handelen van [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1] dat [eiseres] haar vordering op [bedrijf 1] niet meer kan incasseren. [eiseres] meent dat [gedaagde] verhaal door [eiseres] heeft gefrustreerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] zelf een verstrekkende inspanningsverbintenis gecreëerd door tijdens een telefonisch overleg begin januari 2019 toe te zeggen dat hij (namens) [bedrijf 1] de vordering tot betaling van achterstallige provisie zou betalen. [gedaagde] zou hebben verzekerd dat betaling hoe dan ook zal plaatsvinden. Daarbij suggereerde [gedaagde] volgens [eiseres] dat hij de vordering desnoods uit privé middelen zou betalen. In ruil daarvoor moest [eiseres] (i) afzien van het leggen van conservatoir derdenbeslag, (ii) doorwerken als handelsagent voor [bedrijf 1] onder uitstel van betaling totdat de leveringen aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hadden plaatsgevonden en (iii) ervoor zorgen dat [bedrijf 2] en [bedrijf 3] de leveringen zouden aannemen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in deze verstrekkende inspanningsverbintenis, terwijl zij zich heeft gehouden aan de afspraak door geen beslag te leggen en door te werken als handelsagent. Daardoor lijdt [eiseres] schade. [gedaagde] had geen drieledige afspraak met [eiseres] moeten maken, terwijl hij [eiseres] haar verhaalsmogelijkheden heeft ontnomen door af te dwingen dat zij geen beslag zou leggen.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van bestuurders een hoge drempel geldt. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.7.
Die drempel wordt niet gehaald. De stellingen van [eiseres] zijn daartoe onvoldoende onderbouwd en onvoldoende toereikend. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij deze drieledige afspraak met [eiseres] heeft gemaakt tijdens een telefonisch overleg begin januari 2019. [eiseres] heeft niet op andere wijze onderbouwd dat [gedaagde] heeft afgedwongen dat [eiseres] geen beslag zou leggen in ruil voor de betalingstoezegging. De afspraak is in elk geval niet (achteraf) schriftelijk bevestigd. [gedaagde] heeft wel in een e-mail van 18 december 2018 aangegeven dat hij zijn uiterste best zou doen om de vordering van [eiseres] te betalen. Dat het ondanks die toezegging (om zijn uiterste best te doen) niet lukt om de vordering te betalen, betekent niet dat [gedaagde] dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem een persoonlijk ernstig verwijt treft. Dat heeft [eiseres] ook niet gesteld. Het standpunt van [eiseres] slaagt dus niet.
3.8.
Dit maakt dat het aanvullende verwijt dat [eiseres] aan [gedaagde] op de mondelinge behandeling maakte, namelijk dat [eiseres] had moeten vertellen dat sinds 24 mei 2018 een bewindvoerder bij [bedrijf 1] was aangesteld om de onderneming te herstructureren, niet relevant is.
3.9.
Zoals hiervoor al is overwogen kan het er niet voor worden gehouden dat [gedaagde] begin januari 2019 een betalingstoezegging heeft gedaan. Bovendien was [eiseres] op de hoogte van de liquiditeitsproblemen bij [bedrijf 1] . [gedaagde] refereert in de e-mail van 18 december 2018 ook al aan zijn gebondenheid aan het herstructureringsplan van de ‘administrator’. [eiseres] heeft tenslotte onvoldoende onderbouwd dat als [gedaagde] haar wel had geïnformeerd zij succesvol beslag had kunnen laten leggen. Er is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake van dusdanig onzorgvuldig handelen dat [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dit standpunt van [eiseres] slaagt ook niet.
3.10.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van [eiseres] afwijst.
3.11.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.313,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] B.V. af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] B.V. in de proceskosten van € 6.313,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Wachter op 22 mei 2024.
WD 5648