In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde de vader een zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2023, na de beëindiging van de relatie met de moeder in februari 2024. De vader stelde dat hij recht had op zorg van woensdag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur, waarbij hij het kind bij de moeder ophaalt en terugbrengt. De moeder betwistte de spoedeisendheid van de vordering en vroeg om niet-ontvankelijkheid van de vader. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang, gezien de onduidelijkheid over de zorgverdeling en het gebrek aan afspraken tussen de ouders. De voorzieningenrechter stelde een voorlopige zorgregeling vast, waarbij de vader recht heeft op zorg voor het kind, en benadrukte het belang van communicatie tussen de ouders en het opstellen van een ouderschapsplan. Daarnaast werd er een voorschot op de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader € 130,- per maand moet betalen aan de moeder, met ingang van 1 juli 2024. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.