ECLI:NL:RBMNE:2024:4339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/16/577337 KG ZA 24-332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorgregeling en kinderalimentatie na relatiebreuk

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde de vader een zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2023, na de beëindiging van de relatie met de moeder in februari 2024. De vader stelde dat hij recht had op zorg van woensdag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur, waarbij hij het kind bij de moeder ophaalt en terugbrengt. De moeder betwistte de spoedeisendheid van de vordering en vroeg om niet-ontvankelijkheid van de vader. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang, gezien de onduidelijkheid over de zorgverdeling en het gebrek aan afspraken tussen de ouders. De voorzieningenrechter stelde een voorlopige zorgregeling vast, waarbij de vader recht heeft op zorg voor het kind, en benadrukte het belang van communicatie tussen de ouders en het opstellen van een ouderschapsplan. Daarnaast werd er een voorschot op de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de vader € 130,- per maand moet betalen aan de moeder, met ingang van 1 juli 2024. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer / rolnummer: C/16/577337 / KG ZA 24-332
Vonnis in kort geding van 22 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J. Todorov,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 5 juli 2024, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord met een voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 14, ontvangen op 11 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling (zitting) vond plaats op 15 juli 2024. Daarbij waren de ouders en hun advocaten aanwezig.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. De relatie is in februari 2024 geëindigd.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hem nemen.
2.4.
De ouders hebben (nog) geen ouderschapsplan opgesteld.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder veroordeelt tot nakoming van de zorgregeling zoals deze is overeengekomen in april 2024, te weten dat hij elke woensdag van 17.00 uur tot donderdag 19.00 uur de zorg voor [minderjarige] draagt, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] ophaalt bij hem, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag dat zij de zorgregeling niet of niet volledig nakomt, met een maximum van € 25.000,-;
- de moeder veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
De moeder wil dat de voorzieningenrechter de vader niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen, dan wel deze afwijst, en de vader veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de advocaatkosten, en deze te begroten op € 7.000,- dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
In voorwaardelijke reconventie (voor het geval de voorzieningenrechter de vader ontvankelijk acht en zijn vordering inhoudelijk gaat beoordelen) vordert zij, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat [minderjarige] op de volgende dagen bij de vader is:
o op maandag van 16.30 uur tot 17.30 uur wandelen, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt, en in [plaats 1] dient te verblijven;
o op donderdag van 8.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt, en gedurende de dag in [plaats 1] dan wel in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 1] dient te verblijven;
  • de vader te veroordelen om met ingang van 1 juli 2024 een bedrag van € 295,72 per maand aan kinderalimentatie aan haar te betalen, steeds per vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan haar over te maken op een door haar aan te wijzen bankrekening, dan wel een zodanige ingangsdatum en bijdrage als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
  • de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal de vordering in conventie en de vorderingen in voorwaardelijke reconventie hierna gezamenlijk, per onderwerp, beoordelen.
De zorgregeling
De ontvankelijkheid
4.2.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten.
4.3.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat hij geen spoedeisend belang zou hebben. Bovendien geldt een wettelijke verplichting voor de ouders om een ouderschapsplan te maken en pas als dat niet lukt heeft de vader de mogelijkheid om bij de rechtbank een verzoekschriftprocedure te starten, om op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek een beslissing te vragen over de zorgregeling. Een kortgedingprocedure is volgens de moeder niet de aangewezen weg.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vader een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Het lukt de ouders namelijk niet om afspraken te maken over de zorg voor [minderjarige] waar zij beiden achter staan en het is op dit moment onduidelijk hoe de zorgverdeling eruit kan/moet zien. Beide ouders zeggen dat ze tijdens een mediationtraject een ouderschapsplan willen maken met (nadere) afspraken over de zorg voor [minderjarige] . De vader wil echter eerst uitbreiding van zijn zorgtaken, omdat hij dan tijdens de mediation een meer gelijke basis heeft. De moeder wil eerst door middel van mediation het gesprek met de vader aangaan en het vertrouwen in elkaar wat herstellen voordat zij verdere afspraken wil maken over een verdeling van de zorgtaken. De ouders komen hier niet uit, en de mediation is nog niet gestart. De voorzieningenrechter laat in het midden in hoeverre partijen zoals de vader stelt al een voorlopige rechtens afdwingbare afspraak over de zorgverdeling hebben gemaakt. Dat is namelijk niet heel duidelijk geworden. De voorzieningenrechter acht dit echter niet van doorslaggevend belang. Uit het ouderlijk gezag van de vader vloeit immers rechtstreeks het recht en ook de plicht voort mede voor [minderjarige] te zorgen, ook zonder regeling. Dat neemt niet weg dat er wel snel een duidelijke voorlopige zorgverdeling dient te komen in het belang van [minderjarige] . Omdat de ouders er niet uitkomen zal de voorzieningenrechter een voorlopige regeling vaststellen, opdat de ouders kunnen starten met de mediation.
De zorg voor [minderjarige]
4.5.
is nog maar acht maanden oud, en dus nog heel jong. Tijdens de relatie hebben de ouders afgesproken dat de vader na de geboorte van [minderjarige] op donderdag een ‘papadag’ zou hebben. Hij heeft inmiddels ook ouderschapsverlof op die dag. Toen [minderjarige] bijna drie maanden oud was, zijn de ouders uit elkaar gegaan. De vader verblijft sinds het einde van de relatie bij zijn moeder in [plaats 2] . De ouders hebben daarna steeds met elkaar overlegd over de verdeling van de zorg voor [minderjarige] . Zij hadden onder meer afgesproken dat [minderjarige] op 29 mei 2024 bij de vader zou overnachten. Volgens de vader was het de bedoeling dat de overnachting vanaf dat moment structureel zou plaatsvinden, maar volgens de moeder was dat geen vaste afspraak en moest eerst worden afgewacht hoe de eerste overnachting zou verlopen. De overnachting op 29 mei 2024 is niet doorgegaan. Dit heeft te maken met het vermoeden van de moeder dat de vader met [minderjarige] bij een/zijn vriendin in [plaats 2] is geweest, iets wat de vader ontkent. Het wantrouwen tussen de ouders nam hierdoor toe en het onderling overleg daarna verliep moeizaam.
4.6.
De vader ziet [minderjarige] nu in (de omgeving van) [plaats 1] . Op dit moment gaat hij elke maandag na zijn werk in [plaats 3] een uur met [minderjarige] wandelen. Op donderdag is de vader overdag bij [minderjarige] in de woning van de moeder, waar dan ook de oma van moederszijde is. De moeder is die dag aan het werk in [plaats 4] . De vader wil dat zijn zorg voor [minderjarige] kan plaatsvinden in [plaats 2] , maar de moeder staat dat niet toe. De vader heeft dus contact met [minderjarige] , maar hij mag daar heel beperkt invulling aan geven. Daarmee lijkt de moeder er niet voldoende rekening mee te houden dat de ouders samen het gezag over [minderjarige] hebben. Juridisch gezien hebben de vader en de moeder dezelfde positie en gelijke rechten. Weliswaar is de feitelijke hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij zijn moeder, sinds de vader de woning waarin partijen samenwoonden heeft verlaten, maar dat is niet op een afspraak of een rechterlijke uitspraak gebaseerd.
4.7.
De voorzieningenrechter vindt het in het belang van [minderjarige] dat er substantieel en betekenisvol contact is met beide ouders, dus ook met de vader. De vader is op zoek naar een woning tussen [plaats 1] en [plaats 2] , maar dat zal niet op heel korte termijn geregeld zijn. [woonplaats 1] is dus voorlopig zijn woonplaats. De voorzieningenrechter begrijpt de wens van de vader om voor [minderjarige] te zorgen in zijn eigen woonomgeving. De moeder heeft er bezwaar tegen als [minderjarige] met de vader naar [plaats 2] gaat vanwege de reistijd. Dat brengt namelijk het ritme van [minderjarige] in de war. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de regeling zo kan worden aangepast dat [minderjarige] zo min mogelijk last heeft van de reisafstand. Overigens verandert het ritme van kleine kinderen voortdurend en de moeder zou best wat flexibeler mogen zijn op dit punt. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het van belang dat de vader ook in de nacht zorg draagt over [minderjarige] . Verder vindt de moeder het lastig als zij niet weet waar de vader met [minderjarige] is en wat hij doet. De voorzieningenrechter vindt dit geen reden om de zorgregeling zo te beperken dat de vader niet met [minderjarige] naar [plaats 2] mag. Het zou echter wel goed zijn als de vader de moeder (uitgebreider dan nu) informeert over hoe het met [minderjarige] bij hem is gegaan. Mogelijk kan het vertrouwen van de moeder in de vader hierdoor toenemen. De moeder vraagt zich verder af of de vader [minderjarige] de zorg kan bieden die hij nodig heeft, maar dat heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. De vader heeft bevestigd dat hij de benodigde (basis)babyspullen in bezit heeft. Voor eventuele adviezen kan hij ook terugvallen op zijn moeder.
4.8.
Gelet op het voorgaande, zal de voorzieningenrechter de moeder veroordelen tot nakoming van de volgende zorgregeling: elke woensdag van 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur is [minderjarige] bij de vader, waarbij de vader hem ophaalt en terugbrengt. Of en in hoeverre er daarnaast nog wandelmomenten zijn voor de vader met [minderjarige] moeten partijen zelf maar afspreken. Dergelijke wandelmomenten zijn niet gevorderd.
4.9.
De vader heeft met deze regeling de mogelijkheid om met [minderjarige] naar Rotterdam te gaan. De vader werkt in [plaats 3] en dat is dicht bij [plaats 1] . Daarom vindt de voorzieningenrechter dat hij [minderjarige] op woensdag bij de moeder moet ophalen. De moeder werkt op donderdag in [plaats 4] en dat maakt het voor haar niet mogelijk om [minderjarige] bij de vader in [plaats 2] op te halen. De vader moet [minderjarige] daarom op donderdag bij de moeder terugbrengen. De voorzieningenrechter bepaalt het tijdstip van terugbrengen op 17.00 uur, om het slaapritme van [minderjarige] zo min mogelijk in de war te brengen.
4.10.
De voorzieningenrechter zal geen dwangsom aan de nakoming verbinden, omdat zij ervan uitgaat dat de moeder de regeling nakomt, mede gelet op haar functie als jurist bij de gemeente [gemeente] .
4.11.
Het is heel belangrijk dat de ouders met elkaar in gesprek gaan en een ouderschapsplan opstellen. Zij kunnen daarbij hulp vragen van bijvoorbeeld een mediator. Hierbij moet ook aandacht zijn voor het ‘afhechten’ van de relatie. Dat biedt waarschijnlijk openingen om verder met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over [minderjarige] .
De kinderalimentatie
4.12.
De vordering van de moeder gaat over vaststelling van kinderalimentatie. Deze vordering is gebaseerd op boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en moet met een verzoekschrift worden ingeleid. Dat volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF8125). Op het moment van de zitting was er geen verzoekschrift ingediend in een bodemprocedure. Omdat de onderhoudsplicht van ouders rechtstreeks uit de wet voortvloeit kan de voorzieningenrechter in een kortgedingprocedures één van de ouders wel, bij wijze van noodmaatregel, veroordelen tot het betalen van een voorschot op de nog vast te stellen alimentatie. De vader betaalt sinds het uiteengaan van partijen € 100,- per maand aan de moeder als bijdrage in de kosten voor [minderjarige] . De moeder heeft verteld dat dit te weinig is om de kosten van [minderjarige] te kunnen betalen, ook gelet op de kinderopvangkosten die er zijn, maar echte financiële nood heeft zij niet aangetoond. De vader heeft zelf berekend dat hij € 130,- per maand zou moeten betalen en is ook bereid dit te gaan doen. De voorzieningenrechter zal om die reden bepalen dat de vader dit bij wijze van voorschot, met ingang van 1 juli 2024 moet betalen aan de moeder. Dit geldt tot partijen in onderling overleg wat anders afspreken, of in een bodemprocedure, eventueel met terugwerkende kracht, anders wordt beslist.
Proceskosten
4.13.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
De voorzieningenrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat wil zeggen dat de beslissing moet worden uitgevoerd, ook al wordt er hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter vindt het onwenselijk als de uitvoering van dit vonnis wordt doorkruist doordat één van partijen in hoger beroep gaat.
Hierna volgt de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt de moeder tot nakoming van een zorgregeling, die inhoudt dat [minderjarige] van woensdag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader hem ophaalt en terugbrengt;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het anders of meer gevorderde af.
in reconventie
5.4.
veroordeelt de vader tot het betalen van een voorschot op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de moeder van € 130,- per maand, met ingang van 1 juli 2024, bij vooruitbetaling te voldoen, tot partijen wat anders afspreken of in een bodemprocedure anders wordt beslist;
5.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het anders of meer gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. M.J.W. Rietveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.