ECLI:NL:RBMNE:2024:4338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
23/2682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen rijgeschiktheidsevaluatie en termijnbeperking door CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Pot, had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hij voor de rijbewijscategorie B rijgeschikt was verklaard voor een termijn van één jaar. Dit besluit was gebaseerd op een rijtest die door een B-examinator was uitgevoerd. Eiser stelde dat het deskundigenrapport inhoudelijk tegenstrijdig en niet concludent was, en dat het CBR zijn besluitvorming niet op dit rapport had mogen baseren.

De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 8 mei 2024 het CBR de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na indiening van een aanvullende motivering door het CBR, heeft de rechtbank vastgesteld dat de rijtest in een automaat had plaatsgevonden en dat de nadere toelichting van de B-examinator nu niet langer innerlijk tegenstrijdig was. De rechtbank oordeelde dat het CBR het gebrek had hersteld, maar dat het beroep van eiser gegrond was, omdat het oorspronkelijke besluit vernietigd werd.

De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de termijnbeperking van één jaar blijft gelden. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het door hem betaalde griffierecht. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.187,50 en het griffierecht op € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser rijgeschikt verklaard voor de rijbewijscategorie B voor een termijn van één jaar.
In het besluit van 3 april 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 8 mei 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop schriftelijke gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het rapport van
de deskundige praktische rijgeschiktheid (B-examinator) inhoudelijk tegenstrijdig en niet concludent is en dat verweerder zijn besluitvorming daarom niet op dat deskundigenrapport heeft mogen baseren. Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan zijn vergewisplicht zoals bedoeld in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder op 17 mei 2024 een
aanvullende motivering ingediend. Op basis van de nadere toelichting van verweerder gaat de rechtbank er, in afwijking van de tussenuitspraak, vanuit dat de rijtest in een automaat heeft plaatsgevonden in plaats van een schakelauto. Op basis van de nadere toelichting van de B-examinator ligt dat ook voor de hand, omdat eiser al sinds 2004 een rijbewijs heeft waarmee hij alleen mag rijden met een automaat. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat de rijtest niettemin in een schakelauto is afgelegd.
4. De nadere toelichting op het verslag van de rijtest maakt duidelijk waarom de
B-examinator tot de conclusie komt dat sprake is van een matige rijtest, waardoor een termijnbeperking van één jaar wordt geadviseerd. De nadere toelichting maakt ook duidelijk waarop de conclusie “matig” is gebaseerd, namelijk op het
“meer tijd nodig hebben om de aandacht te verdelen tussen de verschillende rijtaken dus de besturing, pedaalbediening en de aandacht voor het overige verkeer. Een voorbeeld zijn de afwikkeling van kruispunten waarbij betrokkene onnodig kansen laat liggen om over te steken. De rijtaken werden vrij traag uitgevoerd maar net nog voldoende.”. Met deze nadere toelichting is het verslag van de B-examinator niet langer innerlijk tegenstrijdig en is het verslag concludent voor de conclusie over de termijnbeperking. Verweerder heeft hiermee het gebrek hersteld.
5. Eiser stelt dat de B-examinator ten onrechte op de stoel van de medisch deskundige
gaat zitten, omdat de medisch deskundige heeft geconcludeerd dat eiser bij een positieve rijtest voor drie jaren (medisch) geschikt kan worden geacht. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat hij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. De stelling van eiser treft geen doel. Het behoort tot de expertise van de B-examinator om de rijgeschiktheid te beoordelen. Uit de bevindingen van de B-examinator, zoals nader toegelicht, blijkt dat de rijtest niet positief was, maar net aan voldoende. Het advies van de B-examinator gaat dan ook niet voorbij aan de conclusie die de medisch deskundige heeft getrokken.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die
hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het
door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.