In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Pot, had beroep ingesteld tegen een besluit van het CBR waarin hij voor de rijbewijscategorie B rijgeschikt was verklaard voor een termijn van één jaar. Dit besluit was gebaseerd op een rijtest die door een B-examinator was uitgevoerd. Eiser stelde dat het deskundigenrapport inhoudelijk tegenstrijdig en niet concludent was, en dat het CBR zijn besluitvorming niet op dit rapport had mogen baseren.
De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 8 mei 2024 het CBR de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na indiening van een aanvullende motivering door het CBR, heeft de rechtbank vastgesteld dat de rijtest in een automaat had plaatsgevonden en dat de nadere toelichting van de B-examinator nu niet langer innerlijk tegenstrijdig was. De rechtbank oordeelde dat het CBR het gebrek had hersteld, maar dat het beroep van eiser gegrond was, omdat het oorspronkelijke besluit vernietigd werd.
De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de termijnbeperking van één jaar blijft gelden. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het door hem betaalde griffierecht. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.187,50 en het griffierecht op € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.