ECLI:NL:RBMNE:2024:4336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
561650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opzegging van een factoringsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee B.V.'s over de opzegging van een factoringsovereenkomst. Eiseres sub 1, een bedrijf dat payrollservices verleent, heeft een factoringsovereenkomst gesloten met gedaagde, waarbij gedaagde verantwoordelijk is voor de financiering van de debiteurenportefeuille van eiseres. Eiseres stelt dat gedaagde tekortschiet in haar verplichtingen door niet tijdig het voorschot op de vorderingen uit te betalen, wat leidt tot schade voor eiseres. Gedaagde heeft de overeenkomst opgezegd en een opzegvergoeding in rekening gebracht, wat eiseres betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de overeenkomst, onder andere door niet alle vorderingen aan gedaagde aan te bieden en betalingen om te leiden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde terecht de overeenkomst heeft opgezegd en dat eiseres de opzegvergoeding van € 566.537,06 verschuldigd is. Eiseres' vorderingen tot terugbetaling van deze opzegvergoeding en schadevergoeding worden afgewezen. De rechtbank wijst ook de vordering van eiseres tot schadevergoeding voor niet-geïnde debiteuren af, omdat deze niet toewijsbaar is. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/561650 / HA ZA 23-528
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] ,
advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.T.M. Verhoeven te Oss.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
− de dagvaarding van 26 juli 2023, met producties 1 t/m 19
− de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 19,
− de e-mail waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
− de akte van [gedaagde] van 21 december 2023 met aanvullende producties 20 en 21,
− de akte van [eiseres sub 1] van 27 december 2023 met aanvullende producties 20 t/m 22,
− de mondelinge behandeling van 10 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
− de spreekaantekeningen van [gedaagde] ,
− de spreekaantekeningen van [eiseres sub 1] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of [gedaagde] terecht de factoringsovereenkomst tussen partijen heeft opgezegd en een opzegvergoeding in rekening mocht brengen. De rechtbank acht de opzegging terecht en wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] tot terugbetaling van de opzegvergoeding en betaling van schadevergoeding af.
3. Een korte toelichting op de zaak
3.1.
[eiseres sub 1] verleent payrollservices aan haar klanten. Ter financiering van haar payrollservices heeft [eiseres sub 1] een factoringovereenkomst (hierna: ‘de FO’) gesloten met [gedaagde] . Op grond van artikel 2.1 van de FO is [eiseres sub 1] verplicht om haar gehele debiteurenportefeuille en daaruit voortvloeiende (bestaande en toekomstige) vorderingen over te dragen aan [gedaagde] , tegen betaling van een koopsom door [gedaagde] . De koopsom bestaat uit een voorschot (90%) en een restantbetaling (10%). Het voorschot is op grond van de FO opeisbaar na aanvaarding van de vordering door [gedaagde] . Volgens [eiseres sub 1] is [gedaagde] tekortgeschoten in haar verplichting om na aanvaarding van de door [eiseres sub 1] aangeboden vorderingen binnen enkele uren tot betaling van het voorschot over te gaan. [eiseres sub 1] stelt dat zij daardoor tijdige betaling niet kon garanderen aan haar klanten.
3.2.
[gedaagde] betwist dat zij op grond van de FO verplicht is om binnen enkele uren na aanvaarding het voorschot uit te betalen. [gedaagde] voert bovendien aan dat zij doorgaans binnen 24 uur na aanvaarding van de vordering het voorschot betaalde aan [eiseres sub 1] . Volgens [gedaagde] is [eiseres sub 1] juist tekortgeschoten door (i) niet alle vorderingen van al haar debiteuren aan [gedaagde] aan te bieden, (ii) door betalingen om te leiden en (iii) doordat zij op verzoek van [gedaagde] weigerde helderheid te verschaffen over haar handelwijze. [gedaagde] heeft op grond van die tekortkomingen de FO opgezegd bij brief van 9 juni 2023 en aanspraak gemaakt op betaling van een opzegvergoeding door [eiseres sub 1] . De opzegvergoeding heeft [gedaagde] verrekend met het door haar geïnde bedrag aan vorderingen op debiteuren van [eiseres sub 1] .
3.3.
Volgens [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] de FO op onterechte gronden opgezegd. Dat is een tekortkoming in de nakoming van de FO als gevolg waarvan [eiseres sub 1] schade lijdt. De schade bedraagt de hoogte van de opzegvergoeding van € 625.514,81. Daarnaast stelt [eiseres sub 1] schade te hebben geleden doordat [gedaagde] na de onterechte opzegging haar incassowerkzaamheden heeft gestaakt. De post met de betwiste vorderingen is door haar toedoen ongebruikelijk hoog. Deze schade is volgens [eiseres sub 1] gelijk aan het bedrag van de nog openstaande debiteuren. Na eiswijziging vordert [eiseres sub 1] daarvoor een bedrag van
€ 268.991,25. In totaal vordert [eiseres sub 1] in deze procedure dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 984.475,10.
3.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [gedaagde] bedraagt de opzegvergoeding niet € 625.514,81, maar € 566.537,06. Het bedrag is een gefixeerde schadevergoeding, berekend op de wijze als voorgeschreven in artikel 16.2 van de FO. [eiseres sub 1] heeft dat niet bestreden en heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] een opzegvergoeding ter hoogte van € 625.514,81 verrekend heeft. De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiseres sub 1] het bedrag van € 566.537,06 bedoelt terug te vorderen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] terecht de FO opgezegd en terecht aanspraak gemaakt op de opzegvergoeding van € 566.537,06. Hierna volgt de toelichting op dat oordeel.
Verplichtingen [eiseres sub 1] uit de FO
4.3.
Op grond van artikel 2 van de FO is [eiseres sub 1] verplicht om alle (bestaande en toekomstige) vorderingen die zij op al haar debiteuren heeft gedurende de looptijd van de FO over te dragen aan [gedaagde] . [eiseres sub 1] moet op elke factuur vermelden dat de vordering is overgedragen aan [gedaagde] en dat betaling moet plaatsvinden op het rekeningnummer van [gedaagde] (artikel 4.7 en artikel 7 FO). Artikel 9.2 van de FO bepaalt dat [eiseres sub 1] haar vorderingen niet aan een derde mag vervreemden. Op grond van artikel 18.3 heeft [eiseres sub 1] een informatie- en medewerkingsplicht.
4.4.
Volgens [gedaagde] is [eiseres sub 1] tekort geschoten in deze verplichtingen. [gedaagde] heeft begin mei geconstateerd dat [eiseres sub 1] niet al haar vorderingen op al haar debiteuren aan [gedaagde] aanbood. Zij had ook het sterke vermoeden dat [eiseres sub 1] betalingen omleidde. Daarmee bedoelt [gedaagde] dat [eiseres sub 1] debiteuren instrueerde aan een andere factoringmaatschappij te betalen, terwijl zij de vorderingen op die debiteuren al verkocht had aan [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is [eiseres sub 1] vervolgens niet bereid geweest om mee te werken aan informatieverzoeken van [gedaagde] om helderheid te geven over deze gang van zaken. Die omstandigheden rechtvaardigen volgens [gedaagde] de onmiddellijke beëindiging van de FO.
[eiseres sub 1] is tekortgeschoten in haar verplichting uit de FO
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [eiseres sub 1] toerekenbaar tekortgeschoten is in deze verplichtingen uit de FO. [eiseres sub 1] heeft ten eerste in strijd met artikel 2 van de FO niet alle vorderingen op al haar debiteuren aan [gedaagde] aangeboden. Nadat [gedaagde] constateert dat zij facturen mist in haar administratie, bevestigt [eiseres sub 1] dat in haar mail van 11 mei 2023 (productie 7 conclusie van antwoord). [gedaagde] verwijst ter onderbouwing verder naar de facturen zoals overgelegd als producties 8 t/m 12 bij conclusie van antwoord. Op de facturen staat vermeld dat de debiteur moet betalen op het rekeningnummer van de factoringmaatschappij [onderneming] in plaats van aan [gedaagde] . De facturen zijn gedateerd op 25 april 2023, op 28 april 2023, 2x op 2 mei 2023 en op 9 mei 2023. [eiseres sub 1] heeft dat niet bestreden.
4.6.
Daarnaast is gebleken dat enkele klanten van [eiseres sub 1] hun vorderingen betaald hebben aan [onderneming] , terwijl [eiseres sub 1] de vorderingen op de betreffende debiteuren daarvoor al aan [gedaagde] had verkocht. Als [gedaagde] betalingsherinneringen stuurt aan die debiteuren (zie productie 14 t/m 18 conclusie van antwoord), bevestigen zij per mail dat ze (op verzoek van [eiseres sub 1] ) al betaald hebben aan [onderneming] . Een enkele debiteur verwijst naar de factuur die zij ontving van [eiseres sub 1] , waarop staat vermeld dat betaald moest worden aan [onderneming] . Een deel van die facturen is (eind) april 2023 al verstuurd. Bij e-mail van 16 mei 2023 geeft [gedaagde] aan dat [onderneming] haar heeft gemeld betalingen te hebben ontvangen voor facturen die door [eiseres sub 1] aan [gedaagde] zijn verkocht (productie 9 bij dagvaarding). [eiseres sub 1] heeft dit niet bestreden.
4.7.
[eiseres sub 1] heeft tenslotte artikel 18.3 van de FO geschonden door niet mee te werken aan informatieverzoeken van [gedaagde] . Vanaf het moment dat [gedaagde] vermoedde dat [eiseres sub 1] haar verplichtingen uit de FO schond, verzocht [gedaagde] meermaals om opheldering over de gang van zaken (productie 8, 9 en 10 bij dagvaarding en productie 13 bij conclusie van antwoord). [gedaagde] verzocht [eiseres sub 1] een enkelvoudige balans en winst- en verliesrekening te overleggen en [gedaagde] wenste medewerking van [eiseres sub 1] aan een audit. [gedaagde] wilde vooral inzicht krijgen in de debiteurenadministratie en welke debiteur aan welke vennootschap binnen de [naam eiseres sub 1] -groep verbonden is. Uit de mailwisseling tussen partijen (productie 8, 9 en 10 bij dagvaarding en productie 13 bij conclusie van antwoord) blijkt dat [eiseres sub 1] geen inzicht wil geven en niet meewerkt aan de informatieverzoeken van [gedaagde] .
4.8.
[eiseres sub 1] ontkent op dat moment stellig in verzuim te verkeren en verwijt [gedaagde] juist dat zij als eerste in verzuim verkeerde, wat ertoe heeft geleid dat klanten bij [eiseres sub 1] zijn weggegaan en per ongeluk op het verkeerde rekeningnummer betaalden.
Beroep op schuldeisersverzuim
4.9.
Volgens [eiseres sub 1] is [gedaagde] dus eerst tekortgeschoten geschoten in haar verplichtingen uit de FO. [eiseres sub 1] doet dus een beroep op schuldeisersverzuim. [eiseres sub 1] bood wekelijks batches van vorderingen aan [gedaagde] aan. Volgens [eiseres sub 1] heeft zij direct na aanvaarding van de batch vorderingen door [gedaagde] recht op betaling van het voorschot door [gedaagde] . Direct betekent volgens [eiseres sub 1] dat betaling van het voorschot binnen 24 uur plaatsvindt. Volgens [eiseres sub 1] is [gedaagde] in die verplichting structureel tekort geschoten. De rechtbank verwerpt het verweer van [eiseres sub 1] .
4.10.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de FO op [gedaagde] geen verplichting rust om het voorschot direct (of binnen 24 uur) na aanvaarding van de vorderingen aan [eiseres sub 1] uit te betalen. Uit de FO volgt slechts dat [gedaagde] een koopsom is verschuldigd aan [eiseres sub 1] na aanvaarding van een vordering. Daaraan is geen termijn gekoppeld.
4.11.
Volgens [eiseres sub 1] mocht zij er daarnaast gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] binnen 24 uur na indiening van een factuur 90% van het voorschot uitbetaalt, omdat [gedaagde] dit garandeert op haar website. Dat klopt niet. [eiseres sub 1] kan geen rechten ontlenen aan die mededeling, omdat het moet worden aangemerkt als een algemene aanprijzing.
4.12.
[eiseres sub 1] stelt zich ook op het standpunt dat [gedaagde] zelf de verplichting heeft gecreëerd om binnen enkele uren na aanvaarding van de vordering het voorschot uit te betalen, omdat zij jarenlang op die wijze uitvoering gaf aan haar dienstverlening. Volgens [eiseres sub 1] betrof dit een fatale termijn, zodat [gedaagde] direct in verzuim verkeerde vanaf het moment dat [gedaagde] te laat was met betaling van het voorschot. Sinds begin 2023 ervoer [eiseres sub 1] problemen met bevoorschotting aan de zijde van [gedaagde] . Volgens [eiseres sub 1] verkeerde [gedaagde] vanaf dat moment dan ook in verzuim.
4.13.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat zij gebruik maakte van de bankdiensten van ING. Die dienstverlening functioneerde een tijdlang probleemloos waardoor [gedaagde] vaak (binnen enkele uren) dezelfde middag nog in staat was de gevraagde bevoorschotting aan [eiseres sub 1] te voldoen. Sinds begin 2023 vonden er regelmatig storingen plaats bij de bank, waardoor [gedaagde] er niet op kon vertrouwen dat klanten op dezelfde dag dat zij haar vorderingen aanbood, het voorschot kon laten uitbetalen. [gedaagde] heeft er daarom voor gekozen om de verwerking van nieuwe vorderingen in de nacht te laten plaatsvinden. Als gevolg daarvan werd de bevoorschottingsruimte niet zichtbaar op dezelfde dag als waarop klanten hun vorderingen aan [gedaagde] toezonden, maar in de ochtend van de volgende dag. Vanaf dat moment konden klanten hun bevoorschotting aanvragen, die [gedaagde] doorgaans binnen 24 uur uitbetaalde.
4.14.
[eiseres sub 1] heeft niet bestreden dat [gedaagde] haar dienstverlening heeft aangepast. Dat [gedaagde] als gevolg daarvan in verzuim verkeert, omdat zij daardoor niet langer directe uitbetaling van het voorschot kon garanderen, slaagt niet. Dat [gedaagde] eerder in staat was binnen enkele uren het voorschot uit te betalen, maakt niet dat die handelwijze is omgezet naar een fatale betalingstermijn. Het uitgangspunt blijft de afspraken uit de FO. In de FO zijn partijen geen betalingstermijn overeengekomen. [eiseres sub 1] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] structureel later was met het uitbetalen van het voorschot. Afgezien van een whatsapp-bericht van [eiseres sub 1] aan [gedaagde] van 23 maart 2023, heeft [eiseres sub 1] geen communicatie tussen partijen overgelegd waaruit blijkt dat [eiseres sub 1] klaagt over te late bevoorschotting. [gedaagde] betwist bovendien dat zij op 23 maart 2023 te laat was met uitbetalen. [eiseres sub 1] had de dag ervoor nieuwe vorderingen aan [gedaagde] toegezonden, die zij in de nacht heeft verwerkt en de bevoorschotting is vervolgens op 23 maart 2023 overgemaakt. Dat heeft [eiseres sub 1] niet bestreden.
4.15.
[eiseres sub 1] heeft niet op andere wijze onderbouwd dat er vaker problemen waren met tijdige uitbetaling van het voorschot door [gedaagde] . [eiseres sub 1] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] sinds begin 2023 structureel later was met het uitbetalen van de voorschotten.
4.16.
[eiseres sub 1] baseert zich alleen nog op de volgens haar misgelopen bevoorschotting van 5 mei 2023. [eiseres sub 1] stelt dat zij op 5 mei 2023 recht had op betaling van een voorschot van € 223.000,-. [gedaagde] heeft echter slechts € 150.000,- uitbetaald. Door het tekort was [eiseres sub 1] niet in staat al haar klanten te betalen, terwijl zij voor hun salariëring van haar afhankelijk zijn. Volgens [eiseres sub 1] zijn meerdere klanten als gevolg van dit incident bij [eiseres sub 1] weggegaan, waarvan enkelen op hun verzoek zijn ondergebracht bij een zustermaatschappij van [eiseres sub 1] . De zustermaatschappij werd gefinancierd door een andere factoringmaatschappij, [onderneming] . De vorderingen op die debiteuren werden vanaf dat moment aan [onderneming] aangeboden. [eiseres sub 1] achtte dat toelaatbaar, aangezien [gedaagde] volgens haar ernstig was tekortgeschoten.
4.17.
[gedaagde] betwist dat de bevoorschotting van 5 mei 2023 niet goed is verlopen en voert aan dat [eiseres sub 1] dit incident gebruikt om te rechtvaardigen dat zij haar verplichtingen uit de FO niet nakomt. Volgens [gedaagde] schoot [eiseres sub 1] namelijk vóór 5 mei 2023 al tekort in de verplichtingen uit de FO. Dat klopt. Zoals vastgesteld in randnummer 4.5 en 4.6 heeft [eiseres sub 1] vóór 5 mei 2023 al facturen verstuurd aan haar debiteuren met de mededeling te betalen op het rekeningnummer van [onderneming] in plaats van [gedaagde] . Daar komt bij dat niet is gebleken dat [gedaagde] eerder tekortschoot door te laat het voorschot aan [eiseres sub 1] uit te betalen, zoals [eiseres sub 1] aanvoerde. Dus ook in het geval dat [gedaagde] op 5 mei 2023 zou zijn tekortgeschoten in haar verplichting tot volledige uitbetaling van het voorschot, dan vormt dat in elk geval geen rechtvaardiging voor het tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de FO door [eiseres sub 1] in de periode daarvoor.
4.18.
Het beroep op schuldeisersverzuim slaagt dan ook niet. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] ook niet in gebreke gesteld. Dat betekent dat [gedaagde] niet in verzuim is komen te verkeren en het beroep op schuldeisersverzuim ook om die reden faalt.
[gedaagde] heeft de FO terecht opgezegd
4.19.
Het voorgaande betekent dat [eiseres sub 1] is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de FO. Het is niet gebleken dat [gedaagde] is tekortgeschoten in enige verplichting uit de FO. [eiseres sub 1] kan haar handelwijze dus niet rechtvaardigen met een beroep op schuldeisersverzuim. De enkele omstandigheid dat [eiseres sub 1] ontevreden was over de aangepaste dienstverlening van [gedaagde] , maakt niet dat zij de verplichtingen uit de FO mocht schenden. [eiseres sub 1] bevestigt het vermoeden dat zij opzettelijk de verplichtingen uit de FO niet nakwam, doordat zij zich op het standpunt stelt dat zij de verplichtingen uit de FO mocht opschorten vanwege het tekortschieten door [gedaagde] . Het feit dat [eiseres sub 1] er daarom voor heeft gezorgd dat niet alle vorderingen op al haar debiteuren bij [gedaagde] terecht kwamen is een (ernstige) schending van de FO. Het is namelijk in strijd met de kernverplichtingen uit die overeenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] op grond daarvan de FO tussen partijen terecht opgezegd.
Opzegging is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.20.
[eiseres sub 1] doet tenslotte nog een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiseres sub 1] zijn de tekortkomingen zodanig gering dat het de opzegging niet rechtvaardigt. Dat beroep slaagt niet. De opzegging is alleen vernietigbaar als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor zijn bijzondere feiten en omstandigheden nodig die door [eiseres sub 1] niet, althans onvoldoende, zijn gesteld.
Opzegging FO zonder opzegtermijn
4.21.
Op grond van artikel 14.1 uit de FO verkeert [eiseres sub 1] direct in verzuim indien [eiseres sub 1] in gebreke is met nakoming van enige verplichting op grond van de FO. Zoals vastgesteld in rechtsoverweging 4.16 is [eiseres sub 1] tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de FO. [gedaagde] heeft bij brief van 9 juni 2023 de FO met onmiddellijke ingang tussentijds beëindigd op grond van artikel 16.2 sub A uit de FO. Artikel 16.2 sub A uit de FO biedt de mogelijkheid tot onmiddellijke opzegging indien [eiseres sub 1] tekortschiet in enige opeisbare verplichting. Anders dan [eiseres sub 1] stelt, is die opzegmogelijkheid niet beperkt tot het geval waarin [eiseres sub 1] niet aan een op haar rustende betalingsverplichting voldoet. [eiseres sub 1] laat na toe te lichten welke betalingsverplichting zij daarmee bedoelt. Bovendien rustte op [eiseres sub 1] (onder andere) de opeisbare verplichting om al haar vorderingen op al haar debiteuren over te dragen. Aan die verplichting heeft zij niet voldaan. [gedaagde] heeft dus met een beroep op artikel 16.2 sub A uit de FO met onmiddellijke ingang opgezegd. Dat beroep slaagt.
[eiseres sub 1] is een opzegvergoeding verschuldigd
4.22.
[gedaagde] maakt bij brief van 9 juni 2023 aanspraak op betaling van de opzegvergoeding van € 534.278,14 van [eiseres sub 1] en € 32.258,92 van [eiseres sub 2] . Artikel 16.1 uit de FO bepaalt dat [gedaagde] recht heeft op een schadevergoeding als de FO tussentijds wordt beëindigd. Het betreft een gefixeerde schadevergoeding en wordt berekend op de wijze als vastgesteld in artikel 16.1 FO. Volgens [eiseres sub 1] heeft de opzegging op grond van artikel 16.2 A FO tot gevolg dat géén aanspraak kan worden gemaakt op de opzegvergoeding van artikel 16.1 FO. Volgens [eiseres sub 1] zijn dat namelijk twee verschillende opzeggingsgronden. Dat klopt niet. Het verschil tussen opzegging op grond van artikel 16.1 en 16.2 A FO is dat op grond van artikel 16.2 A geen opzegtermijn in acht hoeft te worden genomen. In artikel 16.2 A staat uitdrukkelijk dat [gedaagde] gerechtigd is de overeenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen,
“onverminderd de overige haar krachtens de Overeenkomst toekomende rechten”.Dat betekent dat [gedaagde] de FO zonder opzegtermijn mocht opzeggen, waarbij zij ook aanspraak mocht maken op betaling van de opzegvergoeding.
4.23.
Gelet op het voorgaande staat vast dat [eiseres sub 1] de opzegvergoeding van in totaal
€ 566.537,06 is verschuldigd aan [gedaagde] . De vordering van [eiseres sub 1] tot terugbetaling van die opzegvergoeding wijst de rechtbank dan ook af.
4.24.
[eiseres sub 1] vult tijdens de mondelinge behandeling de grondslag van haar vordering aan. Zij stelt zich namelijk op het standpunt dat de opzegvergoeding feitelijk een boete is en dat [gedaagde] op grond van artikel 6:93 BW pas aanspraak kon maken op betaling van deze feitelijke boete nadat [gedaagde] [eiseres sub 1] in gebreke had gesteld. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om dit pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst ter sprake te brengen, terwijl [eiseres sub 1] dat ook bij dagvaarding had kunnen doen. Los daarvan acht de rechtbank deze stelling van [eiseres sub 1] onvoldoende onderbouwd. Op grond van artikel 14.1 FO verkeert [eiseres sub 1] direct in verzuim op het moment dat zij tekortschiet in haar verplichtingen uit de FO. Anders dan [eiseres sub 1] stelt hebben partijen dus expliciet afgesproken dat een ingebrekestelling niet nodig was vóórdat [gedaagde] aanspraak kon maken op de opzegvergoeding. Voor zover er sprake zou zijn van een boete, slaagt het beroep op artikel 6:92 lid 3 BW ook niet. [gedaagde] zou volgens [eiseres sub 1] op grond van dat artikel geen nakoming kunnen vorderen omdat de tekortkoming niet aan [eiseres sub 1] kan worden toegerekend. Het tekortschieten van [eiseres sub 1] is volgens haar slechts een gevolg van het tekortschieten van [gedaagde] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is niet vast komen te staan dat [gedaagde] tekortschoot in haar dienstverlening. Het tekortschieten van [eiseres sub 1] kan haar dus wel worden toegerekend. Dezelfde omstandigheid legt [eiseres sub 1] ten grondslag aan haar beroep op matiging, zodat het beroep op matiging om die reden ook niet slaagt.
Schadevergoeding niet-geïnde debiteuren
4.25.
[eiseres sub 1] vordert daarnaast een schadevergoeding van € 268.991,25. [eiseres sub 1] stelt schade te hebben geleden doordat [gedaagde] als gevolg van de onterechte opzegging geen of onvoldoende incassowerkzaamheden heeft verricht. Daardoor blijft de post met debiteuren die slecht betalen open staan. Daarnaast stelt [eiseres sub 1] schade te hebben geleden doordat [gedaagde] contact heeft opgenomen met debiteuren van [eiseres sub 1] om te controleren of [eiseres sub 1] betalingen omleidde. Daardoor is de post met betwiste vorderingen ongebruikelijk hoog. De gevorderde schade is gelijk aan het bedrag aan de nog openstaande vorderingen die [eiseres sub 1] voorafgaand aan de opzegging aan [gedaagde] heeft overgedragen.
4.26.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres sub 1] zich op het standpunt stelt dat de gestelde schade mede een gevolg is van het tekortschieten in de nakoming van de FO doordat [gedaagde] de FO op onterechte gronden heeft opgezegd. Aangezien er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een onterechte opzegging, is de vordering tot schadevergoeding van [eiseres sub 1] niet toewijsbaar. Bovendien heeft [eiseres sub 1] verder geen stellingen ingenomen ten aanzien van deze schadepost. Evenmin heeft [eiseres sub 1] de hoogte van de schadevergoeding nader onderbouwd. Ook om die redenen wijst de rechtbank deze vordering af.
4.27.
[eiseres sub 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.919,00
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] in de proceskosten van € 12.919,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
5648 (WD)