In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 29 januari 2024, is het verzoek van de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) af te kondigen, afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke wijze zij instaat voor de nakoming van haar lopende verplichtingen. De procedure begon met een startverklaring op 5 december 2023, gevolgd door een verzoekschrift op 27 december 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2024 zijn zowel [verzoekster] als [onderneming] B.V. verschenen om hun standpunten toe te lichten. [verzoekster] heeft aangegeven in een financiële noodsituatie te verkeren, met een totale schuldenlast van € 2.380.000,-, en heeft een afkoelingsperiode van vier maanden aangevraagd om een akkoord met haar schuldeisers te kunnen bereiken.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet voldoende zijn gediend door het toekennen van de afkoelingsperiode. [onderneming] B.V., een belangrijke crediteur, heeft bezwaar gemaakt tegen de afkoelingsperiode en heeft aangegeven dat de opzegging van de overeenkomst met [verzoekster] rechtsgeldig is. De rechtbank concludeert dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is voor de voortzetting van haar onderneming en dat de belangen van [onderneming] wezenlijk geschaad zouden kunnen worden. Daarom is het verzoek afgewezen en zijn er geen proceskosten aan [onderneming] opgelegd.