ECLI:NL:RBMNE:2024:4327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
16.150275.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 19 juni 2023 in [plaats] heeft geprobeerd een medebewoonster te verkrachten. De verdachte drong 's nachts de slaapkamer van het slachtoffer binnen en heeft, ondanks hevig verzet van het slachtoffer, geprobeerd haar te verkrachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van rechtsvervolging, maar de rechtbank legde hem wel een tbs-maatregel met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico. Het slachtoffer werd toegewezen smartengeld ter compensatie van de geleden schade, die bestond uit zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer integraal toegewezen, inclusief wettelijke rente, en de verdachte is verplicht om deze schade te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de impact op het slachtoffer in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.150275.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en haar raadsvrouw mr. F.M.M. Buijs naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 19 juni 2023 in [plaats] [slachtoffer] heeft geprobeerd te verkrachten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Geen schorsing van de vervolging
De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de vervolging te schorsen. Daartoe heeft de verdediging, onder verwijzing naar een rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 29 april 2024 en een e-mail van de psycholoog van de [verblijfplaats] , aangevoerd dat verdachte lijdt aan psychische stoornissen, dat hij in detentie achteruit is gegaan en dat op dit moment niet kan worden vastgesteld in hoeverre hij in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen een schorsing van de vervolging. Volgens de officier van justitie blijkt uit de behandeling ter terechtzitting dat verdachte begrijpt waarvoor hij wordt vervolgd.
De rechtbank wijst het verzoek af. Om tot een schorsing van de vervolging te kunnen komen, moet er op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering sprake zijn van een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap dat een verdachte niet meer in staat is om de strekking van de vervolging te begrijpen.
De rechtbank stelt vast dat uit het PBC-rapport blijkt dat bij verdachte ten tijde van de observatie sprake was van een autismespectrumstoornis en een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld met katatone kenmerken. Uit het rapport blijkt ook dat verdachte tien dagen na zijn aanhouding helder en spraakzaam was over het tenlastegelegde.
Weliswaar zijn er aanwijzingen dat verdachte gedurende zijn detentie achteruitgegaan is, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte er tijdens de terechtzitting op 5 juli 2024 blijk van gegeven dat hij voldoende in staat was om te begrijpen waar het over ging. Dat leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden. Verdachte heeft bij herhaling duidelijk aangegeven waar hij wel en niet over wilde praten (niet over de verdenking, wel over zijn studieplannen) en indien hij een antwoord gaf, was dat kort maar adequaat. Zo maakte verdachte duidelijk wat hij van het PBC-rapport vond en dat hij geen nader onderzoek wenste. Ook interrumpeerde verdachte de officier van justitie tijdens het requisitoir, waarmee hij liet merken dat hij snapte wat de officier van justitie zei en dat hij het niet eens was met diens feitenrelaas. Na de bespreking van de feiten en het voorhouden van de stukken bevestigde verdachte desgevraagd met een knik van zijn hoofd dat hij het had begrepen. Tenslotte heeft verdachte meermaals gezegd dat hij de ‘rechtszitting’ wilde beëindigen, waaruit de rechtbank afleidt dat het hem duidelijk was dat het een rechtszitting was die hem betrof.
Dit alles samen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte voldoende in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Er is dan ook onvoldoende grond om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
1. In het
proces-verbaal van aangiftevan 20 juni 2023 verklaart [slachtoffer] onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende: [2]
Ik lag gisteravond te slapen bij [naam] in [plaats] . Toen stond [verdachte] plotseling naast mijn bed. Hij ging mij betasten. Ik zei: “nee weg, dit wil ik niet”. Daar ging hij niet mee akkoord. Hij probeerde mijn mond dicht te houden zodat ik geen geluid kon maken. Ik ben gaan schreeuwen. Toen heeft hij mij geslagen. Ik heb hem in zijn ballen geknepen toen hij op mijn bed probeerde te klimmen. Hij heeft mij heel hard op mijn rechterwang geslagen. Hij heeft mij meerdere keren geslagen. Toen hij op mijn bed probeerde te klimmen voelde ik dat hij naakt was. Toen legde hij weer een hand op mijn mond en gezicht. Hij heeft daarna aan één van mijn borsten gezeten. Hij pakte mijn borst heel stevig vast. Hij probeerde met zijn hand naar mijn vagina te komen. Hij heeft het laken waar ik onder lag weggedaan en toen greep hij met zijn hand naar mijn vagina met een poging om zijn vinger binnen te steken. Ik voelde dat zijn hand hard drukte op mijn vagina. Ik voelde één vinger nog harder drukken. Het lukte hem niet om met zijn hand naar mijn vagina te komen, omdat ik een onderbroek en een trainingsbroek aan had. Hij probeerde deze broek en onderbroek uit te trekken. Hij heeft ook geprobeerd om mijn benen uit elkaar te krijgen. Eerst probeerde hij dat met zijn handen, later had hij een been tussen mijn benen en probeerde daarna met zijn beide benen tussen mijn benen te komen. Dat deed heel veel pijn. Ik heb ook gezegd dat het heel veel pijn deed. Ik heb pijn aan mijn benen, armen, heupen, knieën en polsen. In mijn gezicht ben ik erg blauw geworden.
Vannacht 20 juni 2023 ergens rond 01.00 uur is het gebeurd.
2. In het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 20 juni 2023 verklaart [getuige] onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende: [3]
Rond 01:25 hoorde ik een geluid dat klonk als een luide gil van een vrouw. Die was afkomstig uit de kamer van [slachtoffer] . Ik ben direct naar die kamer gelopen en ben naar binnen gelopen. Ik zag direct dat [verdachte] op haar lag. Ik zag dat hij op zijn knieën zat met zijn bovenlichaam over [slachtoffer] heen gebogen. Ik zag dat hij volkomen naakt was. Ik zag dat zijn handen boven haar hingen. Ik zag dat [slachtoffer] allemaal krassen en bloed in haar gezicht had.
Bewijsoverweging
Poging tot verkrachting
De rechtbank moet beoordelen of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot verkrachting. Van een strafbare poging is sprake als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij gaat het erom of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf; in dit geval de verkrachting van aangeefster.
Verdachte is de kamer van aangeefster binnengegaan toen zij lag te slapen. Daar heeft hij zich uitgekleed, is hij op haar bed beklommen en heeft hij onder meer geprobeerd haar broek uit te trekken, haar vagina met zijn vinger te penetreren, en met zijn handen en met zijn benen haar benen uit elkaar te krijgen. Daarbij legde hij zijn hand op haar gezicht en heeft hij haar meermalen geslagen. Uit de handelingen van verdachte blijkt onmiskenbaar een seksuele intentie. Zijn gedragingen waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Dat voornemen heeft zich door een begin van uitvoering geopenbaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 19 juni 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- de kamer van die [slachtoffer] is binnen gedrongen en
- het lichaam van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en
- nadat die [slachtoffer] zei dat hij, verdachte, weg moest gaan, met kracht zijn handen op haar mond heeft gedrukt gehouden en
- nadat die [slachtoffer] schreeuwde die [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen en
- op het bed van die [slachtoffer] is geklommen en
- nogmaals met kracht zijn handen op de mond en gezicht van die [slachtoffer] heeft gedrukt gehouden en
- de borst van die [slachtoffer] heeft betast en
- getracht de vagina van die [slachtoffer] te betasten en
- op die [slachtoffer] is geklommen en
- met kracht de broek en onderboek van die [slachtoffer] heeft getracht uit te trekken en
- met kracht de benen van die [slachtoffer] heeft getracht uit elkaar te krijgen door zijn, verdachtes, knieen tussen haar benen te duwen,

waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en non-verbale verzet van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot verkrachting

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit het PBC-rapport van 29 april 2024 blijkt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een autismespectrumstoornis en dat hij psychiatrisch aan het ontregelen was. In hoeverre verdergaande psychiatrische ontregeling in de vorm van angst-, depressieve en/of psychotische problematiek een rol heeft gespeeld in het tot stand komen van het bewezenverklaarde is niet duidelijk geworden. Verdachte heeft niet over het feit willen spreken met de deskundigen en er is geen volledig zicht gekomen op zijn drijfveren, gedachten en gevoelens. Daarom was het niet mogelijk om de mate van doorwerking verder te specificeren. Volgens de deskundigen is het wenselijk om nader onderzoek te doen naar de eventuele aanwezigheid van een seksuele stoornis en persoonlijkheidspathologie. De deskundigen adviseren om verdachte in ieder geval verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank ziet in het dossier en in het PBC-rapport aanknopingspunten om te concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was, in de zin van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de observatieperiode in het PBC is bij hem een ernstig psychiatrisch ziektebeeld met katatone kenmerken waargenomen. Blijkens de beschikbare informatie was het toestandsbeeld ten tijde van het feit weliswaar minder ernstig dan tijdens het onderzoek, maar ook omstreeks het tenlastegelegde vertoonde verdachte tekenen van verregaande ontregeling.
In de periode voor het tenlastegelegde vermeed verdachte contact, was hij afhankelijk van bemoeizorg en leunde hij in zijn dagelijks functioneren sterk op de omgeving. Hij leefde teruggetrokken, gebruikte veel alcohol en drugs en was medicatieontrouw als het gaat om de voorgeschreven antipsychotische medicatie. Ook was verdachte moeilijk te peilen en zijn gedrag werd als oninvoelbaar en onaangepast getypeerd. Er waren signalen van psychiatrische ontregeling, in de vorm van rondjes lopen en in zichzelf gekeerd zijn, maar deze werden niet door zijn omgeving opgepikt. Ook kort voor het tenlastegelegde vertoonde verdachte dergelijk gedrag. De dienstdoende groepsbegeleider van [naam] verklaart immers dat verdachte laat op de bewuste avond in de algemene ruimte rondjes aan het lopen was. Verder wijzen de deskundigen erop dat hij vlak voor het tenlastegelegde was overgeplaatst naar een andere kamer (de kamer van het slachtoffer was zijn oude kamer), waardoor hij zich benadeeld voelde. Hij kon dit echter niet op een adequate manier bespreekbaar maken en ging zich opstandig gedragen. Verdachte is volgens de deskundigen wel op de hoogte van de geldende normen en wetten, maar kan daar door tekortschietende adaptieve vaardigheden niet goed naar handelen.
Ook in het politieverhoor van 20 juni 2023, de dag waarop het tenlastegelegde had plaatsgevonden, en het NIFP-consult van 4 juli 2023, zoals beschreven in een advies van 5 juli 2023, ziet de rechtbank aanknopingspunten voor ontoerekeningsvatbaarheid. Zo zagen de verbalisanten op 20 juni 2023 dat verdachte onrustig was, veel bewoog op zijn stoel, meerdere keren opstond, richting de deur liep en dan weer terugkwam. Ook moest hij lang nadenken voordat hij reageerde op vragen en op veel vragen antwoordde hij helemaal niet. In het NIFP-consult wordt beschreven dat verdachte zonder oogcontact en zonder iets te zeggen gaat zitten en voorovergebogen blijft zitten en zonder duidelijke aanleiding nee schudt en vervolgens ontkent dat hij dat doet. Verdachte komt op de psychiaters van het NIFP oninvoelbaar en onvoorspelbaar over. Ook beschrijven zij dat verdachte vraagt wie zij zijn, terwijl hem dat net verteld was.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest, en
- een ongemaximeerde maatregel, zijnde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege, te gelasten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is niet op zijn plek in de gevangenis. Ingeval van oplegging van tbs met dwangverpleging, zal verdachte door de lange wachttijden nog lang als passant in de gevangenis blijven en dat is onwenselijk. Mocht een maatregel worden opgelegd, verzoekt de verdediging een opname in een psychiatrische kliniek te bevelen middels een zorgmachtiging, dan wel tbs met voorwaarden. Ook verzoekt de verdediging een eventuele tbs-maatregel niet ongemaximeerd op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Het feit waarop de maatregel is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Hij is de kamer van aangeefster binnengegaan terwijl zij lag te slapen. Hij heeft zich vervolgens uitgekleed en heeft aangeefster betast, zijn handen op haar mond en gezicht gedrukt en geslagen, en hij heeft geprobeerd haar broek uit te trekken en haar benen te spreiden. Hiermee heeft verdachte aangeefster veel pijn gedaan. Aangeefster heeft zich verzet door met haar armen te zwaaien, in de balzak van verdachte te knijpen en in zijn hand te bijten. Ook heeft zij geschreeuwd en gegild. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat verdachte ruim twaalf minuten in de kamer van aangeefster is geweest. Het is vermoedelijk aan het felle verzet van aangeefster te danken dat het bij een poging tot verkrachting is gebleven.
Tijdens de zitting heeft aangeefster verteld dat zij doodsangsten heeft uitgestaan en dat zij nog altijd nachtmerries heeft en slaapmedicatie nodig heeft om de nacht door te komen. Ook vertelde aangeefster dat zij het vertrouwen in mensen is kwijtgeraakt en dat zij last heeft van herbelevingen en angst om naar buiten te gaan. Dit alles is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde invoelbaar.
Tbs met dwangverpleging
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde ontoerekeningsvatbaar. Daarom kan aan hem geen straf worden opgelegd voor wat hij heeft gedaan. Wel kan en zal aan verdachte een maatregel worden opgelegd.
Bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat deze tbs-maatregel aan de orde kan zijn wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende, maatregelen niet effectief zijn (geweest). Anders dan de raadsman vindt de rechtbank het opleggen daarvan wel noodzakelijk.
Uit het PBC-rapport blijkt dat het recidiverisico op zowel seksueel grensoverschrijdend als agressief gedrag door verdachte hoog is, zowel op de korte termijn als op de lange termijn. Een klinische behandeling in een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau en een hoge zorgintensiteit wordt noodzakelijk geacht. Klinische behandeling moet zich in eerste instantie richten op stabilisatie van het psychiatrisch toestandsbeeld door middel van medicatie en vervolgens op het ontwikkelen van probleembesef en motivatie om te veranderen, het signaleren van risico’s van gewelddadig gedrag en het aanleren van gezondere probleemoplossingsstrategieën en praktische vaardigheden. De deskundigen zien onvoldoende mogelijkheden om het risico te verminderen binnen het kader van een tbs met voorwaarden of een zorgmachtiging. Beschermende factoren zijn beperkt en de responsiviteit wordt als laag ingeschat. De behandeling zal naar verwachting langere tijd duren. Al met al menen de deskundigen dat alleen het kader van een tbs met dwangverpleging voldoende handvatten biedt om een passend behandeltraject op te zetten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland van 7 mei 2024 opgemaakt door M. Hemrotte, reclasseringswerker, waarin de conclusies uit de PBC-rapportage worden onderschreven.
Aan de voorwaarden voor oplegging van tbs is voldaan. Verdachte heeft een feit gepleegd waar volgens de wet een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat en hij leed op dat moment aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de tbs-maatregel. Dat baseert de rechtbank op de conclusies van de deskundigen die verdachte hebben onderzocht en hierover hebben gerapporteerd. De rechtbank heeft de conclusies van dat rapport hiervoor samengevat weergegeven en neemt de conclusies over. Het is onverantwoord om verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. De rechtbank onderschrijft ook de conclusie van de deskundigen dat behandeling moet plaatsvinden in het kader van tbs met dwangverpleging en dat een ander kader (tbs met voorwaarden of een zorgmachtiging) niet passend is, gezien de te verwachten duur en intensiteit van behandeling, alsmede het vereiste veiligheidsniveau.
De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit de bewezenverklaring blijkt dat daarvan sprake is. Verdachte heeft immers geprobeerd iemand te verkrachten en heeft daarbij fors geweld gebruikt. De tbs maatregel is dus niet gemaximeerd en de totale duur van de maatregel kan een periode van vier jaar te boven gaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

Aangeefster [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert, na eisvermindering ter zitting, een bedrag van € 8.037,44. Dit bedrag bestaat uit € 537,44 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist dat er causaal verband is tussen het bewezenverklaarde en het huisartsbezoek van 27 februari 2024 en 14 maart 2024. Ook betwist de verdediging de hoogte van de immateriële schade. Verder vindt de verdediging dat verdachte niet hoeft op te draaien voor de wettelijke rente, gelet op zijn draagkracht en de lange duur van de procedure, welke duur niet aan hem te wijten is. Tot slot verzoekt de verdediging om af te zien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verdachte kan in de komende jaren geen inkomen verwerven en daarom staat op voorhand vast dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel slechts leidt tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Subsidiair vraagt de verdediging daarom om ingeval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur van gijzeling op 0 dagen vast te stellen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe. Hiervoor heeft de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Daarmee staat vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade die zij daardoor heeft geleden, te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit verbruikt eigen risico, een vergoeding voor inbeslaggenomen kleding, reiskosten van de zoon van de benadeelde partij en reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor onder meer bezoeken aan de huisarts. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. Anders dan de verdediging betoogt, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank ook causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de huisartsbezoeken van februari en maart 2024. Het enkele tijdsverloop is in elk geval onvoldoende om te concluderen dat dit niet zo is.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dat betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het gevorderde bedrag van € 7.500,- is goed onderbouwd en komt de rechtbank, in het licht van wat rechtbanken in vergelijkbare zaken toekennen, billijk voor.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. De beperkte draagkracht van verdachte en de lange duur van de procedure zijn geen reden om de wettelijke rente niet toe te wijzen. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is het ontstaansmoment van de schade in beginsel bepalend. In dit geval is sprake van een groot aantal materiële schadeposten met verschillende ontstaansmomenten. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdachte wettelijke rente verschuldigd is over het toe te wijzen totale materiële schadebedrag vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 28 juni 2024. De wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding wordt toegewezen met ingang van 20 juni 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.037,44, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 537,44 met ingang van 28 juni 2024 en te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 7.500,- met ingang van 20 juni 2023, telkens tot de dag van volledige betaling. Gezien de te verwachten lange duur van behandeling van verdachte en zijn financiële positie, ziet de rechtbank aanleiding om deze verplichting aan te vullen met 1 dag gijzeling, indien door verdachte niet wordt betaald, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging tbs-maatregel
  • gelast dat verdachte
  • bepaalt dat de totale duur van de tbs-maatregel niet is gemaximeerd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.037,44. Dit bedrag bestaat uit € 537,44 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 28 juni 2024 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 20 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 8.037,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 28 juni 2024 tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 20 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Koorevaar, voorzitter, mr. J.W.B. Snijders Blok en mr. V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Lap, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomenmisdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten:
- de kamer van die [slachtoffer] is binnen gedrongen en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of
- ( nadat die [slachtoffer] zei dat hij, verdachte, weg moest gaan) (met kracht) zijn hand(en) op
haar mond heeft gedrukt (gehouden) en/of
- ( nadat die [slachtoffer] schreeuwde) die [slachtoffer] in haar gezicht heeft geslagen en/of
- op het bed van die [slachtoffer] is geklommen en/of
- ( nogmaals) (met kracht) zijn hand(en) op de mond en/of gezicht van die [slachtoffer] heeft
gedrukt (gehouden) en/of
- de borst(en) van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- getracht de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] te betasten en/of
- op die [slachtoffer] is geklommen en/of
- ( met kracht) de broek en/of onderboek van die [slachtoffer] heeft getracht uit te trekken en/of
- ( met kracht) de benen van die [slachtoffer] heeft getracht uit elkaar te krijgen/trekken door zijn,verdachtes, knie(en) tussen haar benen te duwen,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die Bouman, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juli 2023, genummerd PL0900-2023183849, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Team Zeden, doorgenummerd 1 tot en met 126. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 9 tot en met 15.
3.Pagina’s 52 en 53.