ECLI:NL:RBMNE:2024:4323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
557234
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsplicht van kabelexploitanten voor uitzending van synchronisaties in het licht van het Atresmedia-arrest

In deze zaak staat de vergoedingsplicht van kabelexploitanten, zoals Ziggo, centraal voor het uitzenden van synchronisaties, waarbij beeld en muziek zijn gecombineerd. De Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (Sena) vordert een vergoeding op basis van artikel 7 van de Wet op de Naburige Rechten (WNR) voor de uitzending van televisieprogramma's waarin commercieel vervaardigde muziek is verwerkt. Het Hof van Justitie EU heeft in het Atresmedia-arrest van 18 november 2020 bepaald dat na synchronisatie er geen sprake meer is van een fonogram, waardoor geen billijke vergoeding verschuldigd is voor de uitzending van deze synchronisaties. De rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld dat de vergoedingsplicht van Ziggo op grond van artikel 7 WNR niet meer geldt voor de uitzending van synchronisaties. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten nog steeds een verbodsrecht kunnen inroepen op basis van de artikelen 2 en 6 WNR. De rechtbank heeft het verzoek van Sena om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU afgewimpeld, omdat dit niet noodzakelijk was voor de beoordeling van de vorderingen. De rechtbank heeft Ziggo veroordeeld tot het staken van de inbreuk op de naburige rechten van Sena en tot betaling van een bedrag gelijk aan 50% van de vergoeding die zij op grond van de kaderovereenkomst verschuldigd zou zijn geweest. De proceskosten zijn voor Ziggo, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/557234 / HA ZA 23-371
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
STICHTING TER EXPLOITATIE VAN NABURIGE RECHTEN (SENA),
te Hilversum,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: Sena,
proces advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
advocaten: mrs D.J.G. Visser en P.J. Kreijger te Amsterdam
tegen
ZIGGO B.V.,
te Utrecht,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: Ziggo,
advocaten: mrs. S.C. van Loon, M.R.S. Bacon, E.A. Groen te Amsterdam.

1.Samenvatting

1.1.
In deze zaak gaat het om de vergoedingsplicht van de kabelexploitant aan de naburig rechthebbenden (via Sena) voor het uitzenden (openbaar maken) van synchronisaties. Een synchronisatie is kort gezegd het resultaat van het combineren van beeld en muziek.
1.2.
Sinds jaar en dag incasseert Sena een vergoeding op grond van artikel 7 lid 1 Wet op de Naburige Rechten (WNR) bij de kabelexploitanten (hierna: de artikel 7-vergoeding), zoals Ziggo, voor het uitzenden van televisieprogramma’s waarin commerciële fonogrammen (muziek) zijn verwerkt, de synchronisaties. Artikel 7 WNR is de Nederlandse uitwerking van de in artikel 8 van de Verhuur- en Leenrechtrichtlijn [1] (VLN-richtlijn) neergelegde verplichting van de lidstaten.
1.3.
In het arrest Atresmedia van 18 november 2020 (C-147/19) heeft het Hof van Justitie EU het reproductiebegrip uit artikel 8 lid 2 van de VLN-richtlijn uitgelegd. Het Hof van Justitie EU heeft kort gezegd artikel 8 VLN-richtlijn zo uitgelegd dat de daarin geregelde vergoedingsplicht niet geldt bij de openbaarmaking van een synchronisatie (de combinatie van beeld en muziek), omdat in dat geval niet langer sprake is van enkel een fonogram. De vraag die hier nu voorligt is of daarmee ook de vergoedingsplicht van de kabelexploitanten op grond van artikel 7 WNR is komen te vervallen bij uitzending van tv-programma’s en/of films waarin fonogrammen zijn verwerkt (synchronisaties)?
1.4.
En in het geval het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is de vraag of deze vergoedingsplicht voor kabelexploitanten (indirect) dan nog voortvloeit uit de in de artikelen 2 en 6 WNR opgenomen verbodsbepalingen.
1.5.
De rechtbank beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag deels bevestigend, enkel voor zover het gaat om artikel 2 WNR. Dit zal hierna worden toegelicht
Het door Sena gedane verzoek tot het stellen van (nieuwe) rechtsvragen aan het Hof van Justitie EU wordt afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties1 t/m 8
- de conclusie van antwoord, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties
1. t/m 18
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 9
- de akte overlegging productie 10 en uitlating prejudiciële vragen van Sena
- de antwoordakte uitlating prejudiciële vragen met productie 19 van Ziggo
- de akte overlegging producties 11 t/m 16 van Sena
- de akte overlegging producties 20 t/m 22 van Ziggo
- de door beide partijen overgelegde urenoverzichten ten behoeve van de proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv
- de mondelinge behandeling van 12 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

3.Waar gaat de zaak over?

Achtergrond
3.1.
Sena behartigt de belangen van de uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen met betrekking tot de uitoefening en handhaving van hun naburige rechten. Zij incasseert de vergoeding op grond van artikel 7 WNR bij kabelexploitanten zoals Ziggo voor de doorgifte van buitenlandse televisieomroepprogramma’s waarin fonogrammen zijn verwerkt. Ziggo is de grootste distributeur van televisie- en radiosignalen in Nederland via vaste netwerken met een marktaandeel van om en nabij 50% eind 2022. De door Ziggo aan Sena te betalen bedragen varieerden tussen 3,04 en 4,71 eurocent per programma per abonnee per jaar. Dit komt in totaal neer op zo’n € 3,5 tot € 4 miljoen op jaarbasis (voor Ziggo en Ziggo Services) voor de doorgifte van televisie- en radioprogramma’s.
3.2.
Sena heeft met de exploitanten van commerciële landelijke televisiestations (zoals Talpa en RTL) en met de publieke omroepen (via NPO) nadere afspraken gemaakt op grond waarvan zij de billijke vergoeding rechtstreeks aan Sena betalen. De onderhavige procedure ziet dus niet op de doorgifte van programma’s van deze voornamelijk op Nederland gerichte televisiestations, maar op de doorgifte van programma’s van buitenlandse omroeporganisaties.
3.3.
In artikel 7 WNR staat:
“Een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram of een reproduktie daarvan kan zonder toestemming van de producent van het fonogram en de uitvoerende kunstenaar of hun rechtverkrijgenden worden uitgezonden, openbaar gemaakt door middel van doorgeven via de kabel of langs andere weg, dan wel op een andere wijze openbaar gemaakt, mits daarvoor een billijke vergoeding wordt betaald.”
3.4.
In het arrest Atresmedia heeft het Hof van Justitie EU het reproductiebegrip uit artikel 8 lid 2 VLN-richtlijn uitgelegd. Artikel 7 WNR is zoals gezegd de Nederlandse uitwerking van de in artikel 8 lid 2 VLN-richtlijn neergelegde verplichting. Dit artikellid draagt de lidstaten - kort gezegd - op
“ervoor te zorgen dat een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of een reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending via de ether”. Het Hof van Justitie EU legt het begrip reproductie zo uit dat het moet gaan om een gereproduceerd exemplaar van puur het fonogram zelf. Het Hof heeft daarnaast bepaald dat er na het combineren (synchronisatie) van beeld (het visuele werk) en geluid (het fonogram) geen sprake meer is van puur een fonogram. Dat leidt er in de ogen van het Hof van Justitie EU toe dat in het geval van synchronisatie het fonogram onderdeel wordt van het audiovisuele werk en niet langer een fonogram is en er ook geen sprake is van een reproductie van het fonogram in de zin van artikel 8 van de VLN-richtlijn.
Aanleiding van het geschil
3.5.
Sena incasseerde de artikel 7-vergoeding bij Ziggo op grond van een sinds 16 mei 2008 tussen partijen bestaande licentieovereenkomst (ook wel: kaderovereenkomst). Deze overeenkomst liep in eerste instantie tot en met 31 maart 2010 en is daarna steeds met één jaar verlengd. Ziggo heeft deze licentieovereenkomst naar aanleiding van het Atresmedia-arrest eind 2021, met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden, per 1 april 2022 opgezegd en betaalt sindsdien geen vergoeding meer aan Sena voor de doorgifte van programma’s van buitenlandse omroepen. Daarnaast is Ziggo van mening dat de vergoeding, die zij tussen 2008 en 2022 aan Sena heeft betaald, onverschuldigd was.
3.6.
Sena is het hier niet mee eens en stelt zich primair op het standpunt dat het Atresmedia-arrest geen gevolgen heeft voor de artikel 7-vergoedingsplicht, omdat in het geval van artikel 8 van de VLN-richtlijn sprake is van minimumharmonisatie en de Nederlandse wetgever heeft bedoeld, althans altijd algemeen aanvaard is geweest, dat ook de combinatie van beeld en geluid onder het reproductiebegrip valt. Subsidiair stelt Sena zich op het standpunt dat als de regeling van artikel 7 WNR niet (meer) zou gelden, in ieder geval de nationale verbodsrechten uit artikel 2 en 6 WNR herleven en zij op grond van die artikelen een vergoeding kan vragen aan de kabelexploitanten voor de doorgifte van de televisieprogramma’s van buitenlandse omroepen.

4.De beoordeling in conventie

Vorderingen van Sena (in conventie)
4.1.
Sena vordert samengevat:
(1) een verklaring voor recht dat Ziggo vanaf 1 april 2022 inbreuk maakt op de naburige rechten van de door Sena vertegenwoordigde naburig rechthebbenden;
(2) Ziggo te veroordelen tot het binnen 48 uur staken en gestaakt houden van de sub 1 genoemde inbreuk door ter keuze van Ziggo of (i) verdere doorgifte te staken, of (ii) met Sena in overleg te treden over een binnen twee maanden te sluiten overeenkomst met ingangsdatum 1 april 2022, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per dag(deel) dat Ziggo in gebreke blijft met de naleving daarvan;
(3) betaling door Ziggo voor de sinds 1 april 2022 door haar gedane doorgifte van de synchronisaties;
(4) een verklaring voor recht dat Ziggo geen aanspraak heeft op terugbetaling van de door haar aan Sena tot 1 april 2022 op grond van de kaderovereenkomst betaalde vergoeding;
Tot slot vordert Sena een proceskostenveroordeling ex artikel 1019h Rv, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
Geen prejudiciële vragen nodig
4.2.
Sena heeft voorgesteld om een prejudiciële vraag te stellen zodat duidelijk wordt of de toepasselijke bepalingen van het Unierecht zich verzetten tegen een nationale regeling waarin aan de houders van naburige rechten naast het voor fonogrammen uit artikel 7 WNR volgende recht op een billijke vergoeding ook het uitsluitende recht toekomt voor de openbaarmaking ex artikel 2 lid 1 sub d en artikel 6 lid 1 sub c WNR. Aanleiding voor dit verzoek is de brief van de Minister van Rechtsbescherming van 14 september 2023 waarin de Minister (na advies van de Landsadvocaat) verstrekking van een door Sena verzochte AMvB in de zin van artikel 19c lid 2 WNR jo. artikel 45 en 17d Auteurswet (Aw) weigert. De Minister wil (na advies van de Landsadvocaat) hiermee de situatie voorkomen dat een eventueel vastgestelde AMvB alsnog buiten toepassing moet worden gelaten als de rechter zou oordelen dat de AMvB in strijd is met het na het Atresmedia-arrest geldende recht. Sena is het met deze conclusie niet eens en vindt dat het rechtsonzekerheid veroorzaakt, die (alleen) kan worden weggenomen door het Hof van Justitie EU.
4.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag, omdat dit voor de beoordeling van de voorliggende vorderingen niet noodzakelijk is. Het gaat namelijk niet meer om de uitleg van Unierecht, maar om de vraag wat de uitleg die het Hof van Justitie EU aan het reproductiebegrip uit artikel 8 lid 2 VLN-richtlijn heeft gegeven betekent voor de Nederlandse wettelijke bepalingen, zoals in ieder geval artikel 7 WNR en mogelijk ook artikel 2 en 6 WNR. Dat is voorbehouden aan de nationale rechter.
Reproductiebegrip in artikel 7 WNR valt onder de werking van Atresmedia-arrest
4.4.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het reproductiebegrip van een fonogram zoals opgenomen in artikel 7 WNR (zie r.o. 3.3) valt onder de werking van het Atresmedia-arrest. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en zal hierna toelichten waarom zij tot dit antwoord komt.
4.5.
Zoals gezegd, betreft artikel 7 WNR de uitwerking van de in artikel 8 lid 2 VLN-richtlijn neergelegde verplichting aan de lidstaten om te regelen dat een gebruiker van een voor handelsdoeleinden uitgebracht fonogram of reproductie daarvan een billijke vergoeding betaalt voor uitzending via de ether. Al eerder is uitgemaakt dat de VLN-richtlijn minimumharmonisatie betreft en dat het dus is toegestaan dat lidstaten meer bescherming bieden dan is voorgeschreven in de richtlijn [2] .
4.6.
In artikel 1 sub f WNR wordt het begrip reproductie gedefinieerd als
”de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van een opname of een reproductie daarvan, met welke middelen en in welke vorm ook.” De wetgever heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of de uitzending van een synchronisatie ook onder de werking van artikel 7 WNR valt. De vraag of de wetgever al dan niet heeft beoogd om de artikel 7-vergoedingsplicht ook voor het uitzenden van synchronisaties te laten gelden, is dan ook niet eenvoudig te beantwoorden. Hoewel het incasseren van de artikel 7-vergoeding door Sena (ook voor televisie-uitzendingen) regelmatig onderwerp is geweest in de rechtspraak en hierover meerdere uitspraken zijn gewezen, is deze vraag daarin niet eerder expliciet aan de orde geweest.
4.7.
De Nederlandse wetsgeschiedenis is op dit punt niet (langer) relevant. Het in artikel 8 lid 2 VLN-richtlijn genoemde reproductiebegrip wordt door het Hof van Justitie EU in het Atresmedia-arrest namelijk autonoom en uniform uitgelegd. En wel in die zin dat wanneer beeld en geluid eenmaal zijn samengevoegd er niet langer sprake is van een reproductie van een fonogram en er dus ook geen billijke vergoeding verschuldigd is voor uitzending van die synchronisatie. Hoewel deze richtlijn geen rechtstreekse werking heeft, moet de nationale rechter de daarmee corresponderende nationale bepalingen wel richtlijnconform uitleggen. Met een dergelijke autonome en uniforme uitleg door het Hof van Justitie EU is er geen ruimte meer voor een andere (ruimere) uitleg van datzelfde begrip door de individuele lidstaten. Zou dat wel het geval zijn, dan zou dat de gewenste doorwerking van het Unierecht in de individuele lidstaten doorkruizen. Artikel 7 WNR moet dus zo worden gelezen dat de naburigrechthebbenden op grond daarvan geen billijke vergoeding kunnen vorderen voor synchronisaties.
4.8.
Het beroep op de zaak C-More (C-279/13) maakt dit niet anders. De onderhavige zaak verschilt wezenlijk van de zaak C-More. Anders dan hier het geval is lag in die zaak de vraag voor of het een lidstaat is toegestaan onder het Unierechtelijke begrip ‘mededeling aan het publiek’ ook het aanbieden van livestreams te verstaan, terwijl deze handeling in de richtlijn niet expliciet als voorbeeld van een mededeling werd genoemd.
Kunnen de naburig rechthebbenden in dit geval terugvallen op hun verbodsrecht?
4.9.
Volgens Ziggo kunnen de rechthebbenden niet terugvallen op hun verbodsrechten, omdat artikel 7 WNR het in te roepen verbodsrecht afhankelijk stelt van de vraag of er een billijke vergoeding wordt betaald. Aangezien uit het Atresmedia-arrest volgt dat er geen billijke vergoeding verschuldigd is bij de uitzending van synchronisaties, kan er in de visie van Ziggo daarom van het daarvan afhankelijk gestelde verbodsrecht al helemaal geen sprake zijn. Ziggo kan gevolgd worden in dit standpunt voor zover dit ziet op het in artikel 7 WNR geregelde verbodsrecht, omdat dit inderdaad afhankelijk is gesteld van het toegekende vergoedingsrecht. Maar dit betekent nog niet automatisch dat de naburig rechthebbenden helemaal geen beroep meer kunnen doen op een verbodsrecht. De in artikel 7 WNR opgenomen vergoedingsregeling vormt namelijk een uitzondering op de algemene verbodsbepalingen van de artikelen 2 en 6 WNR. Uit het Atresmedia-arrest volgt dat er geen sprake is van een (reproductie van een) fonogram in het geval van een synchronisatie, zodat artikel 7 WNR helemaal niet van toepassing is. Dat laat echter de artikelen 2 en 6 WNR onverlet.
4.10.
Beide artikelen vallen onder de Nederlandse rechtssfeer en worden in zoverre niet (direct) beïnvloed door het Atresmedia-arrest. Artikel 2 WNR bepaalt – kort gezegd – dat de uitvoerende kunstenaar het uitsluitend recht heeft om toestemming te verlenen voor een aantal in de wet genoemde handelingen, zoals het opnemen van een uitvoering, het reproduceren van een opname van een uitvoering en (onder d.) het openbaar maken (uitzenden) van een uitvoering of een reproductie daarvan. Artikel 6 WNR regelt het naburig recht voor de producent van fonogrammen en bepaalt dat deze het uitsluitend recht heeft om toestemming te verlenen voor onder meer (onder c.) het uitzenden van door hem vervaardigde fonogrammen en reproducties daarvan.
4.11.
Omdat deze artikelen niet rechtstreeks geraakt worden door het Atresmedia-arrest speelt de bedoeling van de wetgever hier nog wel een rol bij de vraag of het in deze artikelen neergelegde verbodsrecht ook geldt in geval van uitzending van synchronisaties waarin een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram is verwerkt. Sena en Ziggo nemen hieromtrent tegenstrijdige standpunten in.
4.12.
De WNR is op 1 juli 1993 in werking getreden en beschermt onder andere de prestaties van uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten. Die prestaties vallen niet onder het auteursrecht. De WNR en de Auteurswet vertonen inhoudelijk wel veel gelijkenissen en de in artikel 1 onder f WNR neergelegde definitie van reproduceren is bijvoorbeeld in 2004 aangepast aan de Auteursrechtrichtlijn. Kwam deze voordien overeen met de definitie zoals opgenomen in artikel 3 onder e. van het Verdrag van Rome [3] ; na deze wijziging werd de in de WNR gehanteerde definitie aanzienlijk uitgebreid. Zoals gezegd betreft de in de WNR gehanteerde definitie van reproduceren – voor zover relevant – nu:
”de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van een opname of een reproductie daarvan, met welke middelen en in welke vorm ook”. Daaruit kan worden geconcludeerd dat het kennelijk de bedoeling van de wetgever was om het reproductiebegrip ruimer uit te leggen dan tot dan toe het geval was en deze niet langer te laten aansluiten bij het Verdrag van Rome. Dat is in dit geval relevant, omdat het Hof van Justitie EU in Atresmedia juist uitgaat van de definitie zoals opgenomen in het Verdrag van Rome.
4.13.
Gelet op het voorgaande kan Sena gevolgd worden in haar stelling dat het erop lijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om ook de synchronisatie als een reproductiehandeling te beschouwen. Sena heeft in dit verband ook nog gewezen op een aantal uitspraken waarin het Hof van Justitie EU [4] en de Hoge Raad [5] daar vanuit zijn gegaan. In die zaken ging het inderdaad over de (bepaling van de) hoogte van de billijke vergoeding voor (tv)uitzendingen waarin muziek was verwerkt en werd daar zowel door het Hof als de Hoge Raad niets gezegd over de (on)mogelijkheid van incassering. Kanttekening daarbij is echter wel dat deze vraag in geen van de zaken expliciet aan de orde werd gesteld. Kennelijk gingen de partijen daar in die zaken steeds vanuit.
4.14.
Dit betekent nog niet dat het vaststaat dat de verbodsrechten van artikelen 2 en 6 WNR ook daadwerkelijk kunnen worden ingeroepen. In artikel 6 lid 1 onder c. WNR wordt immers eveneens gesproken over het openbaar maken van een door de fonogrammenprodu-cent vervaardigd
fonogram of een reproductie daarvan, gelijk aan de bewoordingen van artikel 7 WNR. Gelet op het oordeel van het Hof van Justitie EU dat het fonogram na synchronisatie zijn status als fonogram verliest, moet dit ook tot gevolg hebben dat het verbodsrecht van artikel 6 WNR bij synchronisaties niet meer kan worden ingeroepen. Het is uit wetssystematisch oogpunt immers niet wenselijk als gelijke begrippen in verschillende artikelen (om welke reden dan ook) verschillend worden uitgelegd.
4.15.
Het voorgaande geldt niet voor het in artikel 2 WNR neergelegde (algemene) verbodsrecht dat door de uitvoerend kunstenaar kan worden ingeroepen voor zover het gaat om uitzending van televisieprogramma’s waarin zijn/haar muziek (synchronisaties) is verwerkt. In dit artikel wordt namelijk gesproken over de “opname van een uitvoering of een reproductie daarvan”. Die opname is niet beperkt tot uitsluitend geluiden zoals dit bij een fonogram het geval is, zo blijkt uit de definities in respectievelijk artikel 1 onder a, b en c WNR. Het gebruik (reproductie) van die opname in bijvoorbeeld films of televisie-programma’s verandert de status van de opname niet, zoals dat bijvoorbeeld bij een fonogram wel gebeurt [6] . Het verbodsrecht kan daarmee onverkort geldend worden gemaakt door de uitvoerend kunstenaar.
4.16.
De rechtbank vindt het onwenselijk om de aan de uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten toekomende verbodsrechten uit elkaar te trekken gelet op de wetsgeschiedenis, maar ziet gelet op de huidige redactie van de WNR geen andere mogelijkheden. Het is aan de wetgever om eventuele ongewenste discrepanties in de wetgeving te verhelpen.
Conclusie
4.17.
De conclusie van het voorgaande is dat de naburig rechthebbenden op grond van artikel 7 WNR geen billijke vergoeding van Ziggo kunnen vorderen voor de uitzending van tv-programma’s waarin (commercieel vervaardigde) muziek is verwerkt. De op grond van artikel 15 WNR aan Sena toekomende collectieve inningsbevoegdheid kan daardoor dus evenmin worden uitgeoefend.
4.18.
Het in artikel 6 WNR neergelegde toestemmingsrecht voor fonogrammenprodu-centen kan niet worden ingeroepen voor de uitzending van tv-programma’s waarin commercieel vervaardigde fonogrammen zijn verwerkt.
4.19.
Het in artikel 2 WNR neergelegde recht voor de uitvoerende kunstenaars om toestemming te verlenen voor de uitzending van dergelijke tv-programma’s kan wel worden ingeroepen en wordt op grond van artikel 14a WNR tegenover bijvoorbeeld kabelexploi-tanten collectief uitgeoefend door Sena. Sena heeft de exploitatieovereenkomsten met de naburig rechthebbenden daar inmiddels op aangepast nadat zij daartoe toestemming heeft gekregen van het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties.
Wat betekent dit voor de vorderingen?
4.20.
Sena heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Ziggo vanaf 1 april 2022 inbreuk maakt op de naburige rechten van de rechthebbenden zolang zij zonder toestemming van en betaling aan Sena televisieprogramma’s uitzendt.
4.21.
Vast staat dat Ziggo de bestaande licentieovereenkomst met Sena heeft opgezegd per 1 april 2022 en sindsdien zonder betaling van een vergoeding aan Sena televisieprogramma’s (synchronisaties) uitzendt. Deze licentieovereenkomst was gebaseerd op de betalingsverplichting uit artikel 7 WNR. Zoals gezegd bestaat deze betalingsverplichting ten aanzien van synchronisaties niet (langer) voor zover gegrond op artikel 7 WNR. Op grond van artikel 2 WNR hebben de uitvoerend kunstenaars nog wel een verbodsrecht en zoals gezegd, wordt dit op grond van artikel 14a WNR collectief uitgeoefend door Sena tegenover de kabelexploitanten.
4.22.
Sena heeft onbetwist gesteld dat zij de exploitatieovereenkomsten met de uitvoerend kunstenaars en fonogramproducenten op dit punt hebben aangepast en dat zij een schriftelijk mandaat heeft van de beide categorieën naburig rechthebbenden. Het College van Toezicht collectieve beheersorganisaties (productie 18, Ziggo) heeft deze aanpassing bij besluit van 22 november 2021 goedgekeurd. De rechtbank gaat ervan uit dat deze instemming per direct, maar in ieder geval per 1 januari 2022, in werking is getreden en dat de gewijzigde overeenkomsten voor 1 april 2022 zijn getekend. Dat betekent dat Sena op grond van artikel 14a WNR tegenover de kabelexploitanten, zoals Ziggo, een beroep kan doen op het uit artikel 2 WNR voortvloeiende verbodsrecht van de uitvoerende kunstenaars. Het zonder toestemming van Sena uitzenden van tv-programma’s (synchronisaties) door Ziggo levert dan ook een inbreuk op tegenover de (door Sena vertegenwoordigde) uitvoerend kunstenaars. De verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen ten aanzien van de uitvoerend kunstenaars.
4.23.
Sena heeft in haar vordering een uitzondering gemaakt voor “televisieprogramma’s van omroeporganisaties die zich schriftelijk tegenover Sena bereid hebben verklaard de in verband met de doorgifte van hun televisieprogramma(‘s) verschuldigde billijke vergoeding rechtstreeks aan Sena te betalen en dan uitsluitend voor zover en voor zolang deze schriftelijke bereidverklaringen van kracht zijn”. Naar het oordeel van de rechtbank is het opnemen van deze uitzondering overbodig, omdat er in dat geval dan kennelijk sprake is van (impliciete) toestemming van Sena voor het uitzenden van deze programma’s door Ziggo. In die gevallen is er dan ook geen sprake van inbreukmakend handelen door Ziggo.
4.24.
Het voorgaande brengt met zich dat ook het door Sena onder 2. gevorderde staken en gestaakt houden van de door Ziggo gepleegde inbreuk binnen 48 uur na betekening van dit vonnis toewijsbaar is, ofwel door te stoppen met de doorgifte van de betreffende programma’s ofwel door in overleg te treden met Sena en een nieuwe overeenkomst te sluiten. Het is aan partijen om voor wat betreft de ingangsdatum en inhoud van die overeenkomst met elkaar tot overeenstemming te komen. Wel zal in redelijkheid bepaald worden dat als deze overeenkomst niet binnen vier maanden na datum van dit vonnis gesloten is, Ziggo de inbreuk alleen nog kan stoppen door de doorgifte te staken en gestaakt te houden.
4.25.
Ziggo heeft nog gevraagd om de ingangsdatum van het overleg te laten starten op het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan vanwege de waarschijnlijkheid dat hoger beroep wordt ingesteld. In feite komt dit neer op een verzoek om het vonnis in ieder geval wat betreft dit onderdeel niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij de beoordeling van deze vraag dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Ziggo heeft in dat verband aangevoerd dat eventuele betalingen die zij in dat verband doet aan Sena moeilijk terug te vorderen zullen zijn, omdat Sena deze bedragen zal doorbetalen aan haar achterban. Dit belang moet volgens Ziggo prevaleren boven het belang van Sena bij incasso, omdat die vergoeding voor Sena maar een klein (5%) deel uitmaakt van het totale bedrag dat zij uit de markt ontvangt. De rechtbank honoreert het verzoek van Ziggo niet. Daarbij wordt overwogen dat Sena een zwaarwegend belang heeft bij het staken van het inbreuk makend handelen door Ziggo. Verder geldt dat Ziggo op dit onderdeel niet veroordeeld wordt tot enige betaling. Het door haar gestelde restitutierisico (voor zover die al bestaat) speelt hier dan ook geen rol.
4.26.
De door Sena gevorderde dwangsom is toewijsbaar met dien verstande dat deze gemaximeerd wordt op € 100.000,-.
4.27.
Ten derde vordert Sena betaling door Ziggo van een bedrag voor de doorgifte van televisieprogramma’s vanaf 1 april 2022 tot het moment dat zij de verdere doorgifte staakt dan wel er een nieuwe overeenkomst in werking is getreden tussen hen beiden, dat tenminste gelijk is aan het bedrag dat zij op grond van de tot 1 april 2022 geldende kaderovereenkomst verschuldigd zou zijn geweest aan Sena. Hoewel aan Sena geen billijke vergoeding ex artikel 7 WNR toekomt, kan aan het door haar op grond van artikel 2 WNR in te roepen verbodsrecht wel een geldelijke waarde worden toegekend. Gelet op het feit dat de fonogrammenproducenten niet langer een verbodsrecht geldend kunnen maken, terwijl de in de kaderovereenkomst vastgelegde billijke vergoeding nog zag op beide categorieën naburig rechthebbenden, zal de rechtbank het door Ziggo te betalen bedrag bepalen op 50% van hetgeen zij op grond van de kaderovereenkomst aan Sena verschuldigd was. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding voor wat betreft de op dat moment reeds verschuldigde hoofdsom nu Sena niet heeft gesteld waarom de rente vanaf een eerder moment verschuldigd is. Voor wat betreft de vanaf dat moment verschenen betalingsverplichtingen van Ziggo geldt dat de gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf het moment van opeisbaarheid van de betreffende bedragen.
4.28.
Sena heeft tot slot een verklaring voor recht gevraagd dat Ziggo geen aanspraak maakt op terugbetaling van de door Ziggo aan Sena betaalde billijke vergoeding op grond van de tot 1 april 2022 geldende kaderovereenkomst. Sena heeft bij deze vordering geen afzonderlijk belang (meer) gelet op de door Ziggo ingestelde vorderingen in reconventie, die hierna zullen worden behandeld.
Proceskostenveroordeling
4.29.
Ziggo zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Sena maakt aanspraak op een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv en heeft daartoe een specificatie van haar advocaatkosten van in totaal € 82.216,75 overgelegd voor zowel de procedure in conventie als in reconventie. Volgens Sena moet ongeveer 70% van de kosten worden toegerekend aan de procedure in conventie.
4.30.
De procedure in conventie ziet op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019h Rv. Om de redelijkheid en evenredigheid van de opgevoerde advocaatkosten te kunnen beoordelen, sluit de rechtbank aan bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. Onderhavige zaak valt naar het oordeel van de rechtbank onder de categorie ‘complex’ met een maximumtarief van € 40.000,- nu een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Dit bedrag zal als salaris advocaat worden toegewezen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
4.31.
Het salaris advocaat wordt vermeerderd met € 8.519,- aan griffierecht, € 106,73 aan dagvaardingskosten. Het totale bedrag van de proceskosten aan de zijde van Sena komt daarmee op € 48.625,73. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beoordeling in reconventie

5.1.
Ziggo heeft haar vorderingen in reconventie ingesteld onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat Ziggo ten aanzien van fonogrammenproducenten, dan wel ten aanzien van uitvoerend kunstenaars geen enkele vergoeding is verschuldigd aan Sena, noch op basis van een vergoedingsrecht, noch op basis van een verbodsrecht.
5.2.
Gelet op het oordeel van de rechtbank in conventie dat voor wat betreft de doorgifte van synchronisaties door Ziggo ten aanzien van de fonogrammenproducenten door haar geen vergoeding is verschuldigd aan Sena, is aan deze voorwaarde voldaan en komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de door Ziggo ingestelde tegenvorderingen.
De tegenvorderingen
5.3.
Ziggo vordert samengevat:
(1) een verklaring voor recht dat Ziggo voor de doorgifte van synchronisaties geen (billijke) vergoeding verschuldigd is aan Sena,
(2) een wijziging van de gevolgen van de kaderovereenkomst zodat de billijke vergoeding die Ziggo de afgelopen jaren aan Sena heeft betaald, wordt verminderd met het deel van de billijke vergoeding dat voor de doorgifte van synchronisaties van televisieprogramma's is betaald en in het geval de gevolgen niet worden gewijzigd,
(3)
primairde kaderovereenkomst
gedeeltelijkte vernietigen voor dat deel dat ziet op de doorgifte van synchronisaties via televisieprogramma's, dan wel
geheelte vernietigen met de bepaling dat de betaalde vergoeding voor de doorgifte van fonogrammen via radioprogramma's blijft bestaan, en
subsidiaireen verklaring voor recht dat de kaderovereenkomst nietig is voor zover die betrekking heeft op de voor de doorgifte van synchronisaties betaalde billijke vergoeding,
(4) een verklaring voor recht dat de door haar sinds 2008 betaalde billijke vergoeding voor de doorgifte van synchronisaties onverschuldigd aan Sena is betaald,
(5) een verklaring voor recht dat 96% van de door Ziggo betaalde billijke vergoeding zag op synchronisaties via televisieprogramma's,
(6) een verklaring voor recht dat de verjaringstermijn van de terugbetalingsvordering van Ziggo is gestart op de datum van het Atresmedia arrest, zijnde 18 november 2020, en tot slot
(7) een veroordeling van Sena in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente.
Bij de vordering onder 1. heeft Ziggo geen belang
5.4.
Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie ziet de rechtbank niet in welk rechtens te respecteren belang Ziggo heeft bij de door haar gevraagde verklaring voor recht, ook niet voor zover het wordt beperkt tot de fonogrammenproducenten. Ziggo heeft daarover verklaard dat zij zich daarop in de toekomst mogelijk kan beroepen, maar heeft nagelaten dit belang voldoende gemotiveerd te onderbouwen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Dwaling niet verschoonbaar
5.5.
De door Ziggo onder 2 ingestelde vordering is primair gegrond op dwaling. De rechtbank verwerpt dit beroep. Het gaat in dit geval om rechtsdwaling, omdat Ziggo heeft gedwaald omtrent de juridische kwalificatie van de doorgifte van een synchronisatie in relatie tot artikel 7 WNR. In beginsel betreft dit een niet-verschoonbare rechtsdwaling dat voor rekening van Ziggo blijft. Onder bepaalde omstandigheden kan dit anders zijn, maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank overweegt in dat verband dat het hier gaat om twee professionele partijen, die beiden deskundig zijn, althans moeten worden geacht, ten aanzien van dit onderwerp. En voor zover die deskundigheid zou ontbreken bij Ziggo, heeft zij voldoende gelegenheid om die (juridische) deskundigheid in te schakelen. Dat Sena Ziggo bewust op het verkeerde been heeft gezet door (actief, tegen beter weten in) onjuiste informatie te verstrekken over de werking van artikel 7 WNR is niet gebleken. In de markt was in ieder geval tot aan het moment van wijzen van het Atresmedia-arrest de incasso van de artikel 7-vergoeding door Sena voor de uitzending van tv-programma’s algemeen geaccepteerd en werd de juistheid van die werkwijze ook niet (breed) ter discussie gesteld. Het was ook in lijn met het in de Auteurswet geregelde vergoedingsrecht voor auteursrechthebbenden, waarvan de naburige rechten zijn afgeleid. En ook afgezet tegen de bestaande praktijk in de ons omringende landen was de incassopraktijk van Sena niet uitzonderlijk, getuige het Atresmedia-arrest dat zich afspeelde in Spanje. Ook van belang is dat Sena het geld niet voor zichzelf int en houdt, maar voor de naburig rechthebbenden. Het is daarnaast alleszins aannemelijk dat Ziggo bij het alternatieve scenario, waarin de naburig rechthebbenden ter compensatie een hogere vergoeding zullen bedingen bij de totstandkoming van de synchronisatie, niet beter af zal zijn. De geldstroom wordt dan enkel verlegd. De rechtbank is gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien dan ook van oordeel dat de dwaling op grond van de verkeersopvattingen voor rekening van Ziggo dient te blijven.
Geen onvoorziene omstandigheden
5.6.
Ziggo beroept zich subsidiair op artikel 6:258 BW. Dat bepaalt kort gezegd dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst (met terugwerkende kracht) kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk kan ontbinden (lid 1), tenzij deze omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of verkeersopvattingen voor rekening komen van (in dit geval) Ziggo (lid 2). De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. Weliswaar was de beslissing van het Hof van Justitie EU in Atresmedia door partijen niet voorzien ten tijde van het afsluiten van de kaderovereenkomst, maar het betrof hier een uitleg van een rechtsregel die op het moment van het aangaan van de kaderovereenkomst al bestond. Er is dus geen sprake van een omstandigheid die op het moment van het tot stand komen van die overeenkomst nog in de toekomst lag.
Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
5.7.
Ziggo stelt zich tot slot op het standpunt dat een ongewijzigde handhaving van de kaderovereenkomst tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat daarmee de omvang van een wettelijk vastgesteld vergoedingsrecht wordt uitgebreid.
5.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan is niet snel sprake.
5.9.
De kaderovereenkomst regelt de verschuldigdheid en de hoogte van de artikel 7-vergoeding voor de uitzending van buitenlandse televisieomroepprogramma’s. Zoals in conventie is overwogen, bestaat als gevolg van het Atresmedia-arrest, geen artikel 7-vergoedingsverplichting voor Ziggo met betrekking tot synchronisaties. Ziggo heeft de kaderovereenkomst met Sena naar aanleiding van dit arrest per 1 april 2022 opgezegd. Het gaat dus puur om het met terugwerkende kracht aanpassen van de gevolgen van de kaderovereenkomst. Daarbij staat tussen partijen niet ter discussie dat Sena de door haar geïncasseerde vergoeding niet meer onder zich heeft, maar heeft uitbetaald aan haar achterban. Dat is ook de achterliggende reden van Ziggo om geen vordering uit onverschuldigde betaling in te stellen. Daarnaast is het een gegeven dat deze achterban (de fonogrammenproducenten) niet (meer) in staat is om de nadelige gevolgen van het wegvallen van deze veronderstelde vergoedingsaanspraak achteraf op te vangen door vooraf (dus op het moment van synchronisatie) hogere vergoedingsafspraken te maken. Dat is een gepasseerd station. Bovendien geldt dat de andere categorie naburig rechthebbenden, de uitvoerend kunstenaars, nog steeds een verbodsrecht geldend kunnen maken tegenover Ziggo. Gelet op deze omstandigheden in samenhang met de hiervoor onder 5.6 al genoemde omstandigheden leidt een ongewijzigde handhaving van de kaderovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet tot een dusdanig onaanvaardbaar resultaat dat de uit de kaderovereenkomst volgende betalingsverplichting voor Ziggo buiten toepassing moet worden gelaten.
Beroep op (gedeeltelijke) vernietiging van de kaderovereenkomst slaagt niet
5.10.
Voor wat betreft de onder 3. ingestelde vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van de kaderovereenkomst beroept Ziggo zich op artikel 3:40 en 3:41 BW. Deze vordering wordt eveneens afgewezen.
5.11.
Op grond van artikel 3:40 lid 1 BW is een rechtshandeling (zoals het sluiten van een overeenkomst) nietig als deze in strijd is met de openbare orde of de goede zeden. Lid 2 bepaalt daarnaast dat een rechtshandeling ook nietig is als deze in strijd is met een dwingende rechtsbepaling, tenzij de wettelijke bepaling (slechts) één van de partijen beoogt te beschermen. In dat geval leidt dit tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling. Tot slot bepaalt lid 3 dat de rechtshandeling alleen nietig of vernietigbaar is als de betreffende wetsbepaling de strekking heeft om daadwerkelijk de geldigheid van de daarmee strijdige rechtshandeling aan te tasten.
5.12.
Ziggo heeft haar beroep op artikel 3:40 BW niet nader gespecificeerd, maar de rechtbank begrijpt uit haar motivering dat zij doelt op de nietigheidssanctie uit hoofde van lid 2 van artikel 3:40 BW. Voor een geslaagd beroep op de nietigheid is in ieder geval vereist dat artikel 7 jo artikel 15 WNR ook daadwerkelijk de strekking hebben om civielrechtelijk te regelen dat een in strijd met deze bepaling aangegane overeenkomst nietig is. Dat volgt niet uit (de wetsgeschiedenis) van de beide artikelen. Zoals gezegd regelt artikel 7 WNR kort gezegd het vergoedingsrecht voor openbaarmakingen van commerciële fonogrammen en artikel 15 WNR dat de inning van deze vergoeding collectief gebeurd door (in dit geval) Sena. In geen van beide artikelen is expliciet een verbod opgenomen en dit verbod volgt daar ook niet impliciet uit.
5.13.
Sena merkt tot slot terecht op dat artikel 3:41 BW geen zelfstandige grondslag voor nietigheid van de rechtshandeling bevat, maar slechts de gevolgen regelt van nietigheid van een deel van de rechtshandeling.
Ziggo heeft niet onverschuldigd betaald aan Sena
5.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat noch de tussen partijen van 2008 tot 1 april 2022 geldende kaderovereenkomst noch de uit deze overeenkomst vloeiende rechtsgevolgen worden aangetast door de constatering dat als gevolg van Atresmedia geen artikel 7-vergoeding is verschuldigd voor de uitzending van tv-programma’s waarin commerciële fonogrammen zijn verwerkt. Dat betekent dat hetgeen Ziggo aan Sena over de afgelopen jaren aan billijke vergoeding heeft betaald, niet onverschuldigd is geweest. De gevraagde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.
Rechtbank niet bevoegd ten aanzien van de vordering onder 5.
5.15.
In de vordering onder 5. vraagt Ziggo om te bepalen welk percentage van de door haar betaalde billijke vergoeding ziet op de doorgifte van tv-programma’s in verhouding tot de doorgifte van zuivere fonogrammen (radioprogramma’s). Deze vordering behelst in de kern de vraag hoe hoog de billijke vergoeding voor de doorgifte van radioprogramma’s moet zijn. Op grond van artikel 7 lid 3 WNR behoort de beantwoording van die vraag tot de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Aanvangsmoment verjaringstermijn
5.16.
Ziggo heeft tot slot onder 6. een verklaring voor recht gevorderd met betrekking tot het ingangsmoment van de verjaringstermijn voor haar terugbetalingsvordering uit onverschuldigde betaling (5 jaar). Volgens Ziggo is de verjaringstermijn gaan lopen vanaf het moment van wijzen van het Atresmedia-arrest, zijnde 18 november 2020. Sena betwist dit.
5.17.
De rechtbank wijst de vordering af. Ziggo heeft het belang van deze vordering, in het licht van het oordeel van de rechtbank dat zij niet onverschuldigd heeft betaald aan Sena, niet duidelijk gemaakt.
Proceskosten komen voor rekening van Ziggo
5.18.
Ziggo is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van Sena (inclusief nakosten) betalen. Sena heeft een vergoeding ex 1019h Rv gevorderd, maar de procedure in reconventie betreft geen geschil over de handhaving van IE-rechten in de zin van artikel 1019h Rv, zodat het normale liquidatietarief van toepassing is. Vanwege de samenhang met de procedure in conventie zal voor wat betreft de bepaling van het salaris van de advocaat de helft aan punten toegekend worden. De proceskosten van Sena worden begroot op € 614,00 (2 punten × factor 0,5 × € 614,00). De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
6.1.
verklaart voor recht dat Ziggo met ingang van 1 april 2022 inbreuk maakt op de naburige rechten voortvloeiend uit artikel 2 WNR van de door Sena vertegenwoordigde rechthebbenden zolang zij zonder toestemming van Sena aan haar abonnees in Nederland programma’s van buitenlandse omroeporganisaties doorgeeft,
6.2.
gebiedt Ziggo de onder 6.1 genoemde inbreuk te staken binnen 48 uur na betekening van dit vonnis door naar keuze van Ziggo ofwel te stoppen met de doorgifte van de betreffende programma’s ofwel door in overleg te treden met Sena en een nieuwe overeenkomst te sluiten binnen vier maanden na de datum van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat Ziggo daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 100.0000,- is bereikt,
6.3.
veroordeelt Ziggo tot betaling van Sena van een bedrag gelijk aan 50% van het bedrag dat zij op grond van de tot 1 april 2022 geldende kaderovereenkomst had moeten betalen aan Sena voor de sinds 1 april 2022 gedane doorgifte zoals in 6.1 genoemd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 voor de op dat moment reeds verschuldigde hoofdsom, en voor nadien vervallen betalingsverplichtingen vanaf het moment van opeisbaarheid van de betreffende bedragen;
6.4.
veroordeelt Ziggo in de proceskosten van € 48.625,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.5.
veroordeelt Ziggo tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie:
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt Ziggo in de proceskosten van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.8.
veroordeelt Ziggo tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie:
6.9.
veroordeelt Ziggo tot betaling van € 278,00 aan nakosten plus de kosten van betekening als Ziggo niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.10.
veroordeelt Ziggo tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 tot en met 6.5 en 6.7 tot en met 6.10 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman, mr. J.G. van Ommeren en
mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H. Erich, rolrechter,
op 24 juli 2024.
CR 4529

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.
2.HvJ EU 26-3-2015, ECLI:EU:C:2015:199 (C-More)
3.Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties: artikel 3 onder (e) “het maken van een exemplaar of van exemplaren van een vastlegging”.
4.HvJ EU 6 februari 2003, zaak C-245/00, ECLI:EU:C:2003:68, NJ 2006/374 (Sena/NOS).
5.HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1300 (AMP/Sena).
6.In Atresmedia is immers bepaald dat de fonogram na synchronisatie niet langer de status van fonogram heeft.