Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
en aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 2] (zaaknummer: 10848133 UC 23-8578)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert de verhuurder, een besloten vennootschap, van vijf huurders betaling van servicekosten over de jaren 2020 en 2021. De vordering is gebaseerd op een uitspraak van de huurcommissie. De kantonrechter heeft de vordering tegen één van de huurders, [gedaagde 3], gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen tegen de overige huurders afgewezen. De huurders hebben gezamenlijk gebruik van voorzieningen in de woonruimte en de huurovereenkomsten zijn gesloten op basis van de Leegstandswet. De huurders betwisten de hoogte van de gevorderde servicekosten en stellen dat de berekening door de huurcommissie niet klopt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vorderingen tegen de overige huurders, terwijl de vordering tegen [gedaagde 3] gedeeltelijk is toegewezen op basis van de uitspraak van de huurcommissie. De kantonrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan de partijen die in het gelijk zijn gesteld.