ECLI:NL:RBMNE:2024:4317

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
16/220889-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging met oplegging van tbs-maatregel en 38z-maatregel

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van belaging. De verdachte heeft in de periode van 2 juli 2023 tot en met 1 september 2023 grote hoeveelheden (seksueel getinte) berichten via e-mail, Instagram en Facebook gestuurd naar het slachtoffer, wat heeft geleid tot een veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de klacht van het slachtoffer geldig was, ondanks het ontbreken van een schriftelijke klacht. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. De rechtbank heeft de ernst van de gedragingen van de verdachte in overweging genomen, evenals de impact op het slachtoffer. Gezien de gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, alsook een maatregel op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft geen gevangenisstraf opgelegd, maar heeft benadrukt dat de tbs-maatregel zo snel mogelijk moet worden gestart. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/220889-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 december 2023 (pro forma), 29 februari 2024 (pro forma), 28 mei 2024 (pro forma) en 4 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rafik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
in de periode van 2 juli 2023 tot en met 1 september 2023 in Utrecht [slachtoffer] heeft belaagd door (seksueel getinte) berichten via e-mail, Instagram en/of Facebook te sturen.

3.VOORVRAGEN

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie voor het ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat belaging een klachtdelict betreft en, ondanks het feit dat er wel een proces-verbaal van ontvangst van de klacht in het dossier is opgenomen, de klacht zelf ontbreekt.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie staat het ontbreken van de schriftelijke klacht niet aan ontvankelijkheid in de weg omdat uit het procesdossier blijkt dat aangeefster een mondelinge klacht heeft ingediend en dat deze mondeling is ontvangen. Daarnaast blijkt uit de stukken dat aangeefster aangifte heeft willen doen en ook vervolging wenste.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. In het proces-verbaal van 1 september 2023 (pagina 135 van het procesdossier) is expliciet door de verbalisant opgenomen dat aangeefster mondeling een klacht heeft ingediend. Ook heeft zij uitdrukkelijk verzocht om vervolging in te stellen tegen verdachte. De klacht is geldig en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , inclusief de bijbehorende fotobijlage met de berichten van verdachte via e-mail, Instagram en Facebook.
Bewijsoverweging
Bij een veroordeling ter zake belaging in de zin van artikel 285b Sr zijn diverse factoren van belang, te weten de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft belaagd. Verdachte heeft in een periode van twee maanden veelvuldig contact gezocht met aangeefster per e-mail, Instagram en Facebook, ondanks dat zij teruggemaild heeft dat zij niet de behoefte heeft om met hem in contact te zijn. Het gaat om een toenemende hoeveelheid aan berichten die op een gegeven moment dagelijks werden gestuurd. Daarbij werden de berichten steeds langer en indringender. De strekking van de berichten is zorgelijk. In de mails suggereert verdachte dat er daadwerkelijk sprake is van contact tussen hen beiden, er zouden toezeggingen zijn gedaan door aangeefster, hij bedankt haar voor haar intense aanwezigheid gedurende de nacht, benoemt dat hij grenzeloos van haar houdt en heeft het er over dat ze wanneer ze een afspraakje hebben gemaakt ze bij hem kan komen wonen, in ieder geval elke nacht bij hem kan overnachten en wat hij praktisch moet regelen om dit voor elkaar te krijgen.
Verdachte en aangeefster hebben bij elkaar in een werkgroep gezeten […] , maar nooit persoonlijk contact met elkaar gehad. Verdachte heeft op voornoemde indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen. De rechtbank is van oordeel dat nu aangeefster geen keuze werd gelaten in het al dan niet aanvaarden van dat contact zij handelingen van verdachte heeft moeten dulden, en verdachte met zijn handelen een stelselmatige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op één of meer tijdstippen in de periode van 2 juli 2023 tot en met 1 september 2023,te Utrecht (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig (seksueel getinte) berichten via e-mail en Instagram en Facebook toe te sturen,met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
belaging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank is wel van oordeel dat uit al de haar beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat die gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig hebben beïnvloed dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

8.OPLEGGING VAN DE MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd.
Voor het geval geen tbs-maatregel wordt opgelegd, heeft de officier van justitie subsidiair verzocht om een contactverbod met aangeefster op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en om niet daarnaast ook de tbs-maatregel op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat oplegging van de tbs-maatregel niet passend is, gelet op de geringe ernst van het feit waarvan verdachte wordt verdacht, de beperkte duur van de periode waarin berichten zijn verstuurd en de beperkte impact die het tenlastegelegde op aangeefster heeft gehad. Daarnaast dient oplegging van tbs met dwangverpleging ‘ultimum remedium’ te zijn.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel, met uitzondering van inname van medicatie.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van artikel 359a Sv voor zover nog mogelijk in strafverminderende zin rekening gehouden dient te worden met een vormverzuim, omdat het aanleggen van handboeien bij verdachte tijdens zijn aanhouding onrechtmatig is geweest. De handboeien zijn aangelegd met het oog op vluchtgevaar, maar uit het dossier is daar niet van gebleken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belagen van aangeefster gedurende een periode van twee maanden. Hoewel aangeefster na de eerste paar mailtjes heeft aangegeven dat zij geen behoefte had aan contact met verdachte, is verdachte haar veelvuldig blijven benaderen door stelselmatig (seksueel getinte) berichten via e-mail, Instagram en Facebook te sturen, waaronder berichten met een seksuele lading en berichten waarin verdachte doet alsof aangeefster en hij een relatie hebben. Ook heeft hij in zijn berichten aan aangeefster laten weten dat hij een foto van haar als achtergrond op zijn telefoon heeft ingesteld waardoor hij haar de hele dag door ziet. Verdachte heeft op een indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met aangeefster in contact te komen en heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op de integriteit en persoonlijke vrijheid van aangeefster.
Strafblad
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) van verdachte van 31 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 1997 is veroordeeld voor poging doodslag en poging zware mishandeling en hij de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De persoon van verdachte en de verschillende rapporten die over verdachte zijn uitgebracht in de periode van 1995 tot en met 2024 zal de rechtbank hierna bespreken in het kader van de vraag die voorligt: of de noodzaak bestaat tot het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie.
Tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Bij verdachte dient ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te hebben bestaan. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Voor oplegging van tbs met dwangverpleging moet de rechter op grond van artikel 37a lid 3 beschikken over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen die de verdachte hebben onderzocht. Als verdachte medewerking aan onderzoek weigert, kan tbs met dwangverpleging ook zonder advies van deskundigen worden opgelegd. Dan vereist artikel 37a lid 4 Sr dat de rechtbank zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. Dat kan de rechtbank doen op basis van andere rapporten en adviezen omtrent de persoon van de verdachte.
Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan een gedragskundig onderzoek in het kader van deze zaak en de reclassering evenmin een advies heeft kunnen uitbrengen omdat verdachte niet in gesprek ging, ontbreekt een advies om tbs met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank is daarom aangewezen op de eerdere rapporten die over verdachte zijn uitgebracht en het onderzoek ter zitting om vast te kunnen stellen of sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling.
Verdachte heeft in het verleden meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. In de loop der jaren werden diverse diagnoses gesteld en diverse hypotheses genoemd, maar tot eenduidige diagnostiek kwam men niet, mede doordat verdachte steeds zeer terughoudend bleef, weinig transparant was, en het daardoor niet of nauwelijks lukte om inzicht te krijgen in zijn belevingswereld. Dat de diagnostiek in al die jaren niet helder is geworden, wijst mogelijk op complexe psychiatrische problematiek. Er is wel steeds overeenstemming geweest dat sprake was van een paranoïde waansysteem dat een bepalende invloed had gehad op de in het verleden gepleegde delicten (gepleegd in 1994 en 1995), maar de vraag welke eventuele stoornis hieraan ten grondslag lag, werd door de diverse forensisch psychologen en psychiaters niet eenduidig beantwoord. Uiteindelijk werd tijdens de tbs-behandeling en in de Pro Justitia-rapportages van de laatste jaren uitgegaan van in ieder geval een waanstoornis, met daarnaast persoonlijkheidsproblematiek en/of mogelijk autisme. Op grond van de gerechtelijke stukken ontstaat de indruk dat de ideeën van verdachte ten aanzien van de indexdelicten in de loop der jaren (in ieder geval gedurende de tbs-behandeling) hebben aangehouden, en dat hij geen afstand heeft gedaan van het oude waansysteem. In al die jaren lijkt hij geen ziektebesef te hebben ontwikkeld.
Het laatste rapport waaraan verdachte heeft meegewerkt, is de verlengingsrapportage 20 april 2022. Verdachte had daarop geen op – of aanmerkingen, en hij kon zich vinden in de adviezen die erin stonden. Psychiater Ronhaar rapporteerde daarin een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis. De vastgestelde waanstoornis richtte zich op gebeurtenissen van meer dan 25 jaar geleden. Er trad geen nieuwe waanvorming op en er kon niet gesproken worden van een actuele psychotische toestand. Verdachte werd in 2016 ingesteld op antipsychotische medicatie. Daardoor verliep de samenwerking uiteindelijk beter. Sinds september 2019 woonde verdachte zelfstandig in een appartement in de buurt van [plaats], aanvankelijk met transmuraal en proefverlof, en sinds eind september 2021 met een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Dit verliep goed en zonder problemen of incidenten.
Deskundige Ronhaar verwees ten aanzien van het recidiverisico in zijn rapport naar een verlengingsadvies van mei 2001: “Door gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht (beide inherent aan de stoornis) en door afwijzing van behandeling en begeleiding, valt het geschetste delictscenario ook voor de toekomst te vrezen. De kans op ontregeling en een hierop volgende agressiedoorbraak wordt met name op de langere termijn voorstelbaar geacht.” Samengevat schreef de kliniek dat het risico op terugval in gewelddadig gedrag bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege als laag tot matig werd ingeschat. Zonder het kader van de tbs werd het risico op gewelddadig gedrag ingeschat als matig tot hoog. Betrokkene zou de medicatie laten staan waardoor de psychiatrische stabiliteit onder druk zou komen en betrokkene gefixeerde en waanachtige verstoringen in denken zou krijgen. Het risico op terugval in gewelddadig gedrag (in beginsel vooral in relatief milde vormen van agressie of grensoverschrijdend gedrag, zoals stalkingachtig gedrag) zou dan geleidelijk toenemen: “Ernstigere vormen van agressie worden met name verwacht wanneer zijn ontregeling niet wordt gesignaleerd en (middels medicatie) gecorrigeerd. In dat geval kan zijn agressie zicht richten naar (willekeurige) anderen in zijn omgeving die hem in zijn beleving dwarszitten dan wel belemmeren in zijn toegang tot een persoon/vrouw naar wie zijn waanachtige fixatie zich richt.” Het was niet duidelijk binnen welke termijn zich dit zou kunnen ontwikkelen.
Deskundige Ronhaar nam bij de taxatie van het recidiverisico in 2022 in overweging dat verdachte sinds de aanvang van zijn tbs, bijna 24 jaar geleden, geen evident delictgedrag meer had laten zien en niet meer gewelddadig was geweest. Voor zover er wel aanwijzingen waren voor delict-/gewelddadig gedrag, werd hij daarvan vrijgesproken of werd de zaak wegens geen wettig bewijs geseponeerd. Dat verdachte aanvankelijk geen antipsychotische medicatie gebruikte (van 1998 tot 2016) en nadien wel, heeft hierop geen invloed gehad. Wel leek de medicatie een gunstige invloed te hebben gehad op het denken van verdachte en op de samenwerking. Er waren geen aanwijzingen dat het risico op delict-/gewelddadig gedrag is toegenomen sinds hij zelfstandig woonde en de verpleging voorwaardelijk was beëindigd. Verdachte functioneerde al zodanig zelfstandig dat het wegvallen van het toezicht, eenmaal per twee weken, gelet op het beperkte karakter daarvan, naar verwachting geen grote invloed zou hebben op het recidivegevaar na beëindiging van de tbs. Dat verdachte zei dat hij de antipsychotische medicatie wilde continueren was gunstig voor zijn functioneren in het algemeen. Het voorgaande leidde ertoe dat het recidiverisico laag was en er geen onderbouwing was voor de hypothese dat het recidiverisico toe zou nemen bij beëindiging van de tbs. Specifiek risicomanagement was niet meer nodig. Er was wel een indicatie voor het continueren van de antipsychotische depotmedicatie, bij voorkeur ook na beëindiging van de tbs. Het voortzetten zou de kans op nieuwe waanvorming verkleinen.
De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het huidige delict is gepleegd, grote gelijkenis met de aanloop die heeft geleid tot de indexdelicten waarvoor eerder een tbs-maatregel werd opgelegd. Aan beide situaties ligt een waanstoornis ten grondslag waarin verdachte uit allerlei indirecte gedragingen van de tegenpartij (oogcontact, kleding) afleidde dat die hem leuk vond of verliefd om hem was, terwijl er negatief of helemaal niet op zijn berichten werd gereageerd. De rechtbank ziet ook dat de nieuwe waanstoornis is opgetreden nadat verdachte is gestopt met medicatie.
De rechtbank heeft op basis van het bewezen verklaarde feit eenzelfde beeld van verdachte gekregen als uit de rapportages naar voren komt. Op basis van de inhoud van de verstuurde berichten door verdachte, lijkt verdachte waanideeën te hebben (gehad) waar aangeefster kennelijk een belangrijk onderdeel van uitmaakte. De rechtbank ziet in de inhoud van de (eerdere) rapporten, in samenhang met hetgeen de rechtbank zelf heeft waargenomen met betrekking tot de persoon van verdachte, voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake was (en is) van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr. De rechtbank is van oordeel dat uit al de haar beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat die gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig hebben beïnvloed dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank in dit verband niet los worden gezien van de stoornis bij verdachte.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
Vervolgens dient vastgesteld te worden of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Hoewel verdachte op enkele dreigingsincidenten na, over het algemeen zonder geweld heeft gefunctioneerd tijdens de periode waarin hij tbs onderging, acht de rechtbank het herhalingsgevaar en gevaar voor algemene veiligheid van personen aanwezig.
De eerdergenoemde beschermende factoren - die maakten dat de tbs-maatregel beëindigd kon worden – zijn niet meer aanwezig: verdachte neemt geen medicatie meer en de waanbeelden van verdachte richten zich niet meer alleen op het verleden. Bij het huidige delict lijkt weliswaar in een vroeg stadium van de waan te zijn ingegrepen, maar gelet op de rapportages ziet de rechtbank een reëel risico op de doorontwikkeling van het waansysteem op de langere termijn, tot het moment dat dit kan leiden tot gewelddadig gedrag, bijvoorbeeld gericht op personen van wie verdachte vermoedt dat die hem bij het object van zijn waan willen weghouden. Dat verdachte, terwijl tijdens de tbs-maatregel al jaren geen aanwijzingen voor delict-/gewelddadig gedrag waren, binnen enkele maanden na beëindiging van de tbs-maatregel stopt met het gebruik van medicijnen en zich schuldig maakt aan een strafbaar feit, doet vrezen voor een hoog recidiverisico. Zonder een kader om verdachte heen ziet de rechtbank een reële kans op herhaling en escalatie aanwezig, waarbij gevaar voor anderen bestaat.
Conclusie
Vorenstaande maakt dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van tbs met dwangverpleging stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is specifiek genoemd in artikel 37a lid 1 Sr;
- de veiligheid van anderen eist die maatregel.
De rechtbank acht oplegging van de maatregel de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. Een minder verstrekkende mogelijkheid dan het opleggen van de tbs met dwangverpleging ziet de rechtbank niet. Doordat verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen problematiek en iedere vorm van hulp en vroegsignalering weigert kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling
De omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen en die een rol hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde zijn zorgwekkend, maar er was op dat moment geen sprake van gedragingen van verdachte die onmiskenbaar waren gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Dit brengt met zich mee dat de termijn van de terbeschikkingstelling in beginsel geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Tot slot zal de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Maatregel langdurig toezicht artikel 38z Wetboek van Strafrecht
De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om - naast de maatregel van tbs met dwangverpleging - ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel onder toezicht te stellen als dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
Uit de hierboven genoemde rapportage komt onder meer naar voren dat door gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht (beide inherent aan de stoornis) en door afwijzing van behandeling en begeleiding, gewelddadig gedrag ook voor de toekomst te vrezen valt. De rechtbank overweegt dat verdachte binnen het kader van de eerdere tbs zelfstandig woonde en binnen dit kader met toezicht en medicatie goed leek te functioneren. Zodra dit kader wegviel, is verdachte echter vrij snel weer ontregeld en teruggevallen in gedragingen die grote gelijkenis vertonen met de aanloop die eerder heeft geleid tot de delicten waar verdachte destijds tbs voor heeft gekregen. Zonder een kader om verdachte heen ziet de rechtbank een reële kans op herhaling en escalatie aanwezig, waarbij gevaar voor anderen bestaat.
De door de rechtbank op te leggen gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling zal na ten hoogste vier jaar van rechtswege eindigen. Het opzetten en continueren van een kader om een mogelijke ontregeling vroegtijdig te signaleren, kan dan niet meer plaatsvinden in het kader van een dergelijke maatregel. Toekomstige risico's ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen op die manier niet ondervangen worden.
Gelet hierop acht de rechtbank het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Monitoring van verdachte gedurende een langere periode na zijn ter beschikkingstelling acht de rechtbank noodzakelijk. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde ter beschikkingstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Geen gevangenisstraf
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op de relatieve ernst van het feit en de grote gevolgen die de oplegging van de tbs-maatregel voor verdachte heeft, geen aanleiding om naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf op te leggen. Het is noodzakelijk dat zo snel mogelijk met de tbs-maatregel wordt gestart.
Vormverzuim
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Bij de verdachte zijn, zonder dat de noodzaak daartoe is gebleken, handboeien aangelegd bij de aanhouding.
De rechtbank zal rekening houdend met de beperkte ernst en het beperkte nadeel van het verzuim, volstaan met de constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd;
- Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. O. Böhmer en mr. D.J. Stahlie-van der Flier, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024.
Mr. O. Böhmer, mr. D.J. Stahlie-van der Flier en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juli 2023 tot en met 1 september 2023
,te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen (seksueel getinte) berichten via e-mail en/of Instagram en/of Facebook
toe te sturen
,met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 september 2023, genummerd PL0900-2023264760, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 232. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 7-115.