ECLI:NL:RBMNE:2024:4306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
16-198826-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van belaging, mishandeling, bedreiging en openbaar maken van seksueel beeldmateriaal van ex-partner

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van belaging, mishandeling, bedreiging en het openbaar maken van seksueel beeldmateriaal van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 juni 2023 tot en met 21 oktober 2023 zijn ex-partner heeft belaagd door haar herhaaldelijk berichten te sturen, haar te bellen en haar op te zoeken. Op 18 juni 2023 heeft hij haar bovendien mishandeld door haar tegen de muur te duwen en haar bij de keel te pakken. Daarnaast heeft de verdachte op 6 oktober 2023 een afbeelding van seksuele aard van de ex-partner openbaar gemaakt door deze naar een derde te sturen, wat de rechtbank als een ernstige inbreuk op haar privacy beschouwt. De verdachte heeft ook bedreigingen geuit richting de ex-partner, waarbij hij haar en haar familieleden met de dood heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 236 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contact- en locatieverbod voor de duur van vijf jaar. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat behandeling ook in een ambulant kader kan plaatsvinden. De benadeelde partij, de ex-partner, heeft schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/198826-23 en 16/068119-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op [adres 1] , [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2024, 5 april 2024, 8 april 2024 en 3 juli 2024.
Op 10 januari 2024 is de zaak inhoudelijk behandeld. Aanwezig waren verdachte en zijn raadsman, mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, de benadeelde partij, [slachtoffer] en haar raadsvrouw mr. T.C. Cooman, advocaat te De Meern. Ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank zich over de persoon van verdachte onvoldoende geïnformeerd achtte. De rechtbank heeft om deze reden besloten het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en daarbij gelast dat een psycholoog en een psychiater een dubbelrapportage zouden opmaken.
Ter terechtzitting van 3 juli 2024 is de zaak in een andere samenstelling en met instemming van de officier van justitie en de raadsman van verdachte hervat in de stand waarin het geding zich bevond op de pro forma van 8 april 2024. De zaak is op 3 juli 2024 verder inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van hetgeen mr. H.A. Rispens, namens verdachte, alsmede hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. T.C. Cooman, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 18 juni 2023 tot en met 21 oktober 2023 in De Meern, Hilversum, Vianen, Utrecht en/of Lelystad [slachtoffer] heeft belaagd door haar veelvuldig berichten te sturen via WhatsApp, e-mail en sociale media, haar veelvuldig te bellen, contact met haar te zoeken via derden en haar op te zoeken;
feit 2:
op 18 juni 2023 in Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3:
op 6 oktober 2023 te Hilversum een afbeelding van seksuele aard van [slachtoffer] openbaar heeft gemaakt;
feit 4:
op 6 oktober 2023 te Hilversum [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht feit 4 wettig en overtuigend te bewijzen voor de uitlatingen “dat hij de vader van [slachtoffer] zou klemrijden en dat hij zijn tanden uit zijn bek zou slaan”. Voor de overige in de tenlastelegging genoemde bedreigende uitlatingen dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman bepleit vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde, nu geen sprake is van het openbaar maken van de foto omdat deze slechts naar één persoon is gestuurd. De raadsman bepleit ook vrijspraak van het onder feit 4 ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de bedreiging zou hebben plaatsgevonden en het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 27 juli 2023, genummerd PL0900-2023203814-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 21 tot en met 26 van het proces-verbaal van 9 augustus 2023, genummerd PL0900-2023228418;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 3 augustus 2023, genummerd PL0900-2023203814-14, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 27 en 28 van het proces-verbaal van 9 augustus 2023, genummerd PL0900-2023228418;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] op 31 juli 2023, genummerd PL0900-2023203814-9, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 29 tot en met 32 van het proces-verbaal van 9 augustus 2023, genummerd PL0900-2023228418.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 6 juli 2023, genummerd PL0900-2023197781-2, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, pagina 9 tot en met 15 van het proces-verbaal van 9 augustus 2023, genummerd PL0900-2023228418.
Feit 3
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0900-2023306624-2, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 2] , [plaats 2] , binnen de gemeente Utrecht.
Op 6 oktober 2023 kreeg ik van een man die ik als vriend op Facebook heb een bericht dat mijn ex (
de rechtbank begrijpt: verdachte) naaktfoto's van mij naar hem had gestuurd. Op de foto's is mijn vagina volledig in beeld te zien. De foto's waren vergezeld met de volgende tekst, "Hier heb je der kut alvast." [2] De foto's van mijn vagina zijn helemaal in het begin gemaakt tijdens onze relatie in Thailand. [3]
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , genummerd PL0900-2023306624-4, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2023 kreeg ik een bericht via Messenger van een account met de naam [verdachte] . Ik las dat er stond: “Hoe of waar ken jij [slachtoffer] van?”
Ik kreeg vervolgens twee afbeeldingen van een vagina. Ik las dat [verdachte] een bericht had verzonden met de tekst: “Hier heb je der kut alvast.”. [4]
Bewijsoverweging
Het openbaar maken van de afbeeldingen
Niet ter discussie staat dat verdachte op 6 oktober 2023 foto’s van de vagina van aangeefster via Facebookmessenger naar getuige [getuige 2] heeft gestuurd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan het openbaar maken van deze afbeeldingen van seksuele aard.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van openbaarmaking als een foto maar aan één persoon wordt toegestuurd. Verdachte heeft zich daarmee niet tot een publiek gericht en wilde de foto’s kennelijk alleen met die persoon delen, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 139h van het Wetboek van Strafrecht (Sr) blijkt dat openbaar maken betekent dat de afbeelding ter beschikking wordt gesteld dan wel bekend wordt gemaakt aan een ander en dat de dader de wil moet hebben gehad tot zo’n openbaarmaking. Verdachte heeft de afbeeldingen van seksuele aard toegezonden en daarmee bekend gemaakt aan een ander, te weten getuige [getuige 2] , die een Facebookvriend van aangeefster was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de afbeeldingen openbaar heeft gemaakt. Door de toezending van de foto’s met de daarbij vermelde tekst is duidelijk dat deze foto’s van aangeefster waren en dat verdachte ook de wil had om deze foto’s aan getuige [getuige 2] openbaar te maken.
Het onder feit 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Bewijsmiddelen [5]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd PL0900-2023306812-2, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 2] , [plaats 2] , binnen de gemeente Utrecht.
Op 6 oktober 2023 deed [slachtoffer] aangifte.
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestaat de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging ten uitvoer zou kunnen brengen. [6] Ik heb tijdens het doen van deze aangifte nog gebeld met mijn vriendin. Ik hoorde haar zeggen dat ze vanmiddag omstreeks 13:00 uur een telefoongesprek met hem (
de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft gehad. Hij heeft weer gezegd dat ik:
- over mijn schouder moet blijven kijken;
- moet opletten;
- als hij mijn vader tegenkomt dat hij die wel kan klemrijden en zijn tanden eruit slaat;
- als er weer een verjaardag (doelende op een verjaardag van onze kinderen) is dat hij wel zou wachten dat iemand uitstapt, dan zou hij die wel afschieten;
- hij gaat mij kapot maken;
- ik stop alleen als we gaan praten.
Ik maak mij ernstig zorgen en ik weet dat hij er toe in staat is om zijn bedreigingen tot uitvoer te laten komen. [7]
Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , genummerd PL0900-2023306812-3, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2023 sprak ik [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) telefonisch. Ik hoorde dat hij zei dat [slachtoffer] haar 35ste jaar niet zou gaan halen. Ik hoorde hem zeggen dat hij de vader van [slachtoffer] zou klemrijden en dat hij zijn tanden uit zijn bek zou slaan. Ook zou hij in de auto stappen en naar [slachtoffer] rijden. Hij zei dat hij nog geen vijf minuten nodig zou hebben om de vader van [slachtoffer] , haar stiefmoeder, [slachtoffer] zelf en zijn kinderen te vermoorden. [8]
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 oktober 2023 met getuige [getuige 3] heeft gebeld en hij tijdens het gesprek meerdere bedreigingen richting aangeefster heeft geuit. De rechtbank gaat uit van de verklaring van getuige [getuige 3] dat verdachte onder andere de in de tenlastelegging genoemde bedreigende uitlatingen in dat telefoongesprek heeft gedaan. Aangeefster verklaart in haar aangifte over bedreigingen met eenzelfde strekking. De bedreigingen hebben bij aangeefster ook de vrees opgewekt dat verdachte zijn bedreigingen ten uitvoer zou brengen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het bedreigen van aangeefster, nu hij de bedreigende teksten in een vertrouwelijk telefoongesprek met een ander heeft geuit en het niet zijn bedoeling was dat aangeefster hiervan op de hoogte zou raken. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft de bedreiging naar aangeefster geuit in een gesprek met een gezamenlijke vriendin. Verdachte heeft hierbij ook gezegd dat hij alleen zal stoppen als aangeefster met hem gaat praten. Uit de inhoud en de context van de bedreigingen leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling had dat aangeefster van de bedreigingen op de hoogte zou raken en verdachte opzet had op het bedreigen van aangeefster.
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:in de periode van 18 juni 2023 tot en met 21 oktober 2023 te De Meern en Hilversum en Vianen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door- die [slachtoffer] veelvuldig via WhatsApp en e-mail berichten te sturen en- die [slachtoffer] veelvuldig op te bellen en- die [slachtoffer] op te zoeken en- naar het werk van die [slachtoffer] te gaan en die [slachtoffer] bij haar werk op te zoeken en- naar de vader van die [slachtoffer] te gaan,met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden;
feit 2:op 18 juni 2023 te Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld door- die [slachtoffer] tegen de muur te duwen en- die [slachtoffer] met kracht bij de keel te pakken en vervolgens de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en- die [slachtoffer] meermalen met kracht aan de haren te trekken en- die [slachtoffer] meermalen te trappen;
feit 3:op 6 oktober 2023 in Nederland, van een persoon, [slachtoffer] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop de vagina van die [slachtoffer] te zien is, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
feit 4:op 6 oktober 2023 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een ander, te weten [getuige 3] , telefonisch, dreigend de woorden toegevoegd: “dat [slachtoffer] haar 35e jaar niet zou gaan halen” en “dat hij de vader van [slachtoffer] zou klemrijden en dat hij zijn tanden uit zijn bek zou slaan” en “dat hij nog geen 5 minuten nodig zou hebben om de vader van [slachtoffer] , haar stiefmoeder, [slachtoffer] zelf en zijn kinderen te vermoorden” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
belaging;
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 236 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een locatieverbod en een contactverbod met [slachtoffer] , voor de duur van 5 jaren, met 1 week vervangende hechtenis per overtreding met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte al langere tijd in voorarrest heeft doorgebracht dan de straf die aan hem zou moeten worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten tegenover aangeefster, zijn ex-partner en de moeder van zijn kinderen. Hij heeft aangeefster mishandeld door haar te duwen, te schoppen, bij haar keel vast te pakken en aan haar haren te trekken. Hiermee heeft hij een onacceptabele inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en heeft hij haar pijn en letsel toegebracht. De rechtbank vindt het extra kwalijk dat verdachte aangeefster heeft mishandeld in het bijzijn van hun kinderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging. Na de mishandeling heeft aangeefster laten weten geen contact meer te willen hebben met verdachte. Verdachte is hierna echter doorgegaan met de belaging. Hij heeft haar onder meer gebeld, berichten gestuurd, heeft haar opgezocht en is langsgegaan bij haar werk en bij de woning van haar vader. Verdachte is met herhaling gevraagd om aangeefster met rust te laten, maar dit bleek tevergeefs. Ook heeft verdachte aangeefster via een gemeenschappelijke vriendin bedreigd. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en hij heeft haar veel angst aangejaagd. Verdachte heeft ook een foto van seksuele aard van aangeefster openbaar gemaakt door deze naar een facebookvriend van aangeefster te sturen. Ook daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het is daarnaast algemeen bekend dat dergelijke foto’s vaak verder worden verspreid en lange tijd op het internet kunnen blijven circuleren. Daardoor kunnen slachtoffers hiermee nog lang worden geconfronteerd, hetgeen in het algemeen als beschamend wordt ervaren en waardoor slachtoffers zich angstig en onveilig voelen. Verdachte heeft kennelijk geen acht geslagen op de gevolgen die zijn handelen zouden kunnen hebben voor aangeefster. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en de maatregel acht geslagen op het strafblad van verdachte van 8 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet mee in zijn voor- dan wel nadeel.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van meerdere ten behoeve van verdachte opgemaakte deskundigenrapporten, te weten:
  • het rapport van 30 mei 2024 opgemaakt door drs. [psychiater] , psychiater;
  • het rapport van 1 juni 2024 opgemaakt door drs. [psycholoog] , psycholoog;
  • het rapport van 26 juni 2024 opgemaakt door V. Heugen, reclasseringsmedewerker.
Rapporten psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog]
Uit deze rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken en trekken van psychopathie. Tevens is er sprake van ADHD en van een matige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol, die onder de huidige omstandigheden in remissie is. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van alle ten laste gelegde feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater en psycholoog adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico voor belaging en vergelijkbaar agressief gedrag wordt door de deskundigen ingeschat als matig wanneer behandeling voor de stoornissen uitblijft. Hierin speelt met name de persoonlijkheidspathologie (versterkt door de ADHD) een belangrijke rol. Het recidiverisico is vooral aanwezig in de context van langer bestaande (partner)relaties. Aangezien verdachte en aangeefster aan elkaar verbonden zullen blijven door de kinderen, zal dit het risico voor het opnieuw opvlammen van spanningen en problemen vergroten. De psycholoog schat op dit moment niet in, ondanks dat dit uiteraard nooit volledig is uit te sluiten, dat de situatie nog verder zal escaleren tot (ernstiger) gewelddadig gedrag. Wanneer de stabiliteit weer terugkeert, zal dit het risico op recidive verlagen. Belangrijke factoren hierbij zijn naast wonen, werk en steunende sociale contacten ook goede afspraken rond de omgang met zijn kinderen.
De deskundigen adviseren om verdachte te laten behandelen voor met name zijn persoonlijkheidspathologie om het recidivegevaar te doen afnemen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie en/of schematherapie. Deze behandeling kan in een ambulant kader plaatsvinden. Gedacht kan worden aan de forensisch psychiatrische polikliniek ‘De Waag’ of een vergelijkbare instelling. Eerder kwam dit weliswaar niet goed van de grond, maar hier lijkt de zeer lange wachtlijst wel een bepalende rol in te hebben gehad. Een behandeling zoals genoemd heeft echter alleen kans van slagen in een verplichtend kader, waarbij (langdurig) toezicht wordt gehouden op de voortgang daarvan. Geadviseerd wordt de behandeling daarom te laten plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (zo lang mogelijk) voorwaardelijk strafdeel. Indien dat juridisch mogelijk zou zijn, kan – om een voldoende langdurig toezicht mogelijk te maken – overwogen worden tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr. Het kader van een terbeschikkingstelling wordt niet noodzakelijk geacht nu verwacht wordt dat verdachte voldoende kan profiteren van de behandeling in genoemd kader. Indien echter de combinatie van genoemde bijzondere voorwaarden en een GVM niet mogelijk zou zijn, en het toezicht niet langdurig kan worden opgelegd, resteert alleen een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling.
Rapport van reclasseringsmedewerker Heugen
In dit rapport wordt het risico op recidive en het onttrekken aan voorwaarden ingeschat als gemiddeld-hoog en het risico op letsel als gemiddeld. Verdachte heeft nog geen behandeling ondergaan voor zijn problematiek en van (indirect) contact met ex-partner zal in de toekomst sprake zijn vanwege hun twee kinderen. Een eerder toezicht is vroegtijdig negatief beëindigd, omdat verdachte destijds zijn werk belangrijker vond dan het volgen van behandeling. Tijdens het schorsingstoezicht in huidige zaak overtrad verdachte het contactverbod. Ter zitting heeft de reclasseringsmedewerker toegelicht dat het toezicht in een andere zaak (de tul) nog loopt en dat verdachte op een wachtlijst staat voor behandeling. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog dat behandeling van verdachte noodzakelijk is voor het verminderen van het risico op recidive. Volgens de reclassering zou een strikter kader in de vorm van een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, met stok achter de deur van een tbs-maatregel met dwangverpleging, passend zijn vanwege de noodzakelijkheid van de behandeling. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt de voornoemde conclusie van de deskundigen over ten aanzien van de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken en trekken van psychopathie, ADHD en de matige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol, die onder de huidige omstandigheden in remissie is. Dit geldt eveneens voor de conclusie van de deskundigen over de aanwezigheid van deze stoornissen ten tijde van alle ten laste gelegde feiten en de beïnvloeding daarvan van de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Het advies van de psychiater en de psycholoog om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen neemt de rechtbank over.
Straffen en maatregelen
Gelet op de ernst en de frequentie van de feiten die hebben plaatsgevonden en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd kan niet anders dan een gevangenisstraf aan verdachte worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte is doorgegaan met het belagen van aangeefster terwijl hij in de schorsing van de voorlopige hechtenis voor dat feit liep.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, te weten 236 dagen, passend en geboden. Dat betekent dat verdachte nu niet terug hoeft naar de gevangenis.
Anders dan door de reclassering is geadviseerd zal de rechtbank geen tbs-maatregel met voorwaarden opleggen. Gelet op het advies van de deskundigen in het dubbel persoonlijkheidsonderzoek dat behandeling van verdachte ook in een ambulant kader kan plaatsvinden acht de rechtbank het opleggen van een tbs-maatregel op dit moment niet noodzakelijk ter waarborging van de veiligheid van anderen.
De maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht kan slechts in een beperkt aantal gevallen worden opgelegd, waaronder indien verdachte wordt veroordeeld tot tbs. Nu de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een tbs-maatregel en een andere situatie waarin de maatregel kan worden opgelegd zich niet voordoet, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de 38z-maatregel.
Nu de rechtbank aan verdachte geen tbs-maatregel (en 38z-maatregel) zal opleggen, maar behandeling voor zijn problematiek wel noodzakelijk acht, zal de rechtbank aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waarvan de tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/068119-23 wordt gevorderd, de bijzondere voorwaarden die de reclassering in haar rapport van 26 juni 2024 heeft geformuleerd, waaronder de behandeling, verbinden door de voorwaarden bij dit strafdeel te wijzigen. Dit zal de rechtbank verder in rubriek 10 toelichten.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedatum 2] 1991);
  • zich niet bevindt in de straten: [straten] , [straten] , [straten] ter hoogte van de [straten] en de [straten] , te [plaats 3] ;
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaren. Gedurende die periode zal hier per overtreding zeven dagen hechtenis tegenover staan met een maximum van zes maanden.
Gelet op het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de conclusies van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] . Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
[slachtoffer] heeft zich als wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] namens hen als benadeelde partij in het geding gevoegd.
Zij vordert als ouder van [minderjarige 1] een bedrag van € 1.100,-. Dit bedrag bestaat uit € 600,- materiële schade voor gevolgde speltherapie en € 500,- shockschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Als ouder van [minderjarige 2] vordert [slachtoffer] een bedrag van € 1.775,-. Dit bedrag bestaat uit € 775,- materiële schade voor gevolgde speltherapie en € 1.000,- shockschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer]
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat toewijzing van de door [slachtoffer] gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- euro ten aanzien van feit 1 en €750,- ten aanzien van feit 2 redelijk en billijk is.
Benadeelde partij [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door [slachtoffer] namens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu dit verplaatste schade betreft en de post voldoende is onderbouwd.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk te verklaren. De post is vooralsnog onvoldoende onderbouwd. Het doen van nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces zijn.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer]
De raadsman verzoekt de rechtbank om de door [slachtoffer] gevorderde immateriële schade te matigen.
Benadeelde partij [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
De raadsman verzoekt de rechtbank verder om de door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gevorderde materiële schade en shockschade af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht.
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft door het bewezen verklaarde onder feit 2 lichamelijk letsel opgelopen. Met de belaging, feit 1, is gedurende een langere tijd ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het ligt zo voor de hand dat een persoon in deze situatie daar psychische gevolgen van ondervindt, dat de rechtbank een aantasting in de persoon van de benadeelde partij aanneemt.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van een bedrag van immateriële schade van € 2.000,- euro ten aanzien van feit 1 en € 500,- ten aanzien van feit 2 billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Ten aanzien van de door [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gevorderde shockschade is de rechtbank het met de officier van justitie en de raadsman eens dat dit op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Het letsel als gevolg van een hevige emotionele schok moet naar objectieve maatstaven zijn vastgesteld. De emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar. Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij kan het bestaan van een dergelijk ziektebeeld echter niet worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling de vordering tot vergoeding van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [slachtoffer] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering en de rechtbank zal bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank begrijpt dat een deel van de materiële schade wordt gevorderd in de sleutel van door [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de onder feit 2 bewezen verklaarde mishandeling rechtstreekse materiële schade is toegebracht. Uit het dossier blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de twee jonge kinderen van verdachte en aangeefster, aanwezig waren ten tijde van de mishandeling en dat zij dit hebben waargenomen. Uit het bij de vordering gevoegde behandelplan van de speltherapeut blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] problemen ervaren omdat zij getuigen zijn geweest van huiselijk geweld. De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en dit deel van de vorderingen zal worden toegewezen.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost speltherapie ter hoogte van in totaal € 600,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling.
[slachtoffer] heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 12 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost speltherapie ter hoogte van in totaal € 775,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering van [slachtoffer] tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal [slachtoffer] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 775,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Midden-Nederland locatie Utrecht van 22 augustus 2023 (parketnummer 16/068119-23) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen voorwaardelijk opgelegd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de proeftijd te verlengen met één jaar en de bijzondere voorwaarden te wijzigen conform het advies van de Reclassering van 26 juni 2024.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de algemene voorwaarde in genoemd vonnis, namelijk dat hij geen nieuw strafbaar feit mag plegen, overtreden. De rechtbank zal de eerder vastgestelde proeftijd met één jaar verlengen. Daarnaast zal de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden wijzigen. Bij die beslissing is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de veroordeelde. De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat het belangrijk is dat verdachte zich laat behandelen. De rechtbank is van oordeel dat dit het beste vormgegeven kan worden door de bijzondere voorwaarden die de reclassering in haar rapport van 26 juni 2024 heeft geformuleerd aan dit voorwaardelijke strafdeel te verbinden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 63, 139h, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 236 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren;
- beveelt dat verdachte
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedatum 2] 1991);
  • zich niet bevindt in de straten: [straten] , [straten] , [straten] ter hoogte van de [straten] en de [straten] , te [plaats 3] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 7 dagen hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer] (als ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] )
- wijst de vordering van [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 1] toe tot een bedrag van € 600,- ;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 600,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 12 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer] (als ouder van [minderjarige 2] )
- wijst de vordering van [slachtoffer] als ouder van [minderjarige 2] toe tot een bedrag van € 775,- ;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 775,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/068119-23
- verlengt de bij vonnis van 22 augustus 2023 door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen verbonden proeftijd met één jaar;
  • wijzigt de aan de voorwaardelijke gevangenisstraf gekoppelde bijzondere voorwaarden met dien verstande dat deze komen te luiden dat verdachte:
  • zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de uitspraak meldt bij Inforsa Reclassering op het Noordse Bosje 43 in Hilversum. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • indien geïndiceerd verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedatum 2] 1991) heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich niet in de straten: [straten] , [straten] , [straten] ter hoogte van de [straten] en de [straten] , te [plaats 3] bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan begeleiding en gedragsaanwijzingen opgesteld door Veilig Thuis of een gecertificeerde instelling, ten behoeve van contactherstel/omgangsregeling met kinderen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I. van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2023 tot en met 21 oktober 2023 te De Meern en/of Hilversum en/of Vianen en/of Utrecht en/of Lelystad, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, via WhatsApp en/of de e-mail en/of sociale media berichten te sturen en/of
- die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, op te bellen en/of
- veelvuldig, althans meermalen, via vrienden/kennissen contact te zoeken met die [slachtoffer] via de sociale media en/of de telefoon en/of WhatsApp en/of
- die [slachtoffer] op te zoeken, althans zich in de buurt van die [slachtoffer] te begeven en/of
- naar het werk van die [slachtoffer] te gaan en/of die [slachtoffer] bij haar werk op te zoeken en/of zich bij het werk van die [slachtoffer] op te houden en/of
- naar de vader van die [slachtoffer] te gaan,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 2:hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Hilversum, althans in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] tegen de muur te duwen en/of
- die [slachtoffer] met kracht bij de keel te pakken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht aan de haren te trekken en/of
- die [slachtoffer] meermalen althans een maal, te schoppen/trappen;
feit 3:hij op of omstreeks 6 oktober 2023 te Hilversum, althans in Nederland, van een persoon, [slachtoffer] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop de vagina van die [slachtoffer] te zien is, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
feit 4:
hij op of omstreeks 6 oktober 2023 te Hilversum, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een ander te weten [getuige 3] telefonisch, dreigend de woorden toegevoegd: “dat [slachtoffer] haar 35e jaar niet zou gaan halen” en/of , “dat hij de vader van [slachtoffer] zou klemrijden en dat hij zijn tanden uit zijn bek zou slaan” en/of “dat hij nog geen 5 minuten nodig zou hebben om de vader van [slachtoffer] , haar stiefmoeder, [slachtoffer] zelf en zijn kinderen te vermoorden” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2023, genummerd PL0900-2023318816, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 62. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 7.
3.Pagina 8.
4.Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 13.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2023, genummerd PL0900-2023318816, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 62. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina 17.
7.Pagina 18.
8.Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 22.