ECLI:NL:RBMNE:2024:4304

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/16/575246 / JE RK 24-809
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 27 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het kind, geboren in 2022, niet meer bij een van de ouders kan wonen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de moeder, die niet in staat blijkt om de behoeften van het kind adequaat te vervullen. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van het kind. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 juli 2025, met de overweging dat het perspectief van het kind in het pleeggezin ligt. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijkheid voor het kind en de noodzaak om de ontwikkeling van het kind in het pleeggezin voort te zetten. De moeder blijft de moeder van het kind, maar de rechtbank heeft besloten dat er niet meer gewerkt zal worden aan een thuisplaatsing bij de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/575246 / JE RK 24-809
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder], hierna: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Vermeer,
de pleegouders van [minderjarige], hierna: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling: het verzoekschrift van 14 mei 2024 met bijlagen, ontvangen op 17 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar persoonlijk begeleidster mevrouw [A] , werkzaam bij ‘s Heerenloo;
- mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 7 april 2022 is [minderjarige] , toen nog als ongeboren kind, voorlopig onder toezicht gesteld. De daarna verleende ondertoezichtstelling is bij beschikking van 27 juni 2023 verlengd tot 1 juli 2024.
2.3.
Bij beschikking van 27 oktober 2022 is [minderjarige] met een (spoed)machtiging uithuisgeplaatst in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor het laatst verlengd in de beschikking van 7 maart 2024 tot 1 juli 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds oktober 2022 in het huidige pleeggezin.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Verder verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast vraagt de GI de rechtbank om het perspectiefbesluit dat zij heeft genomen te beoordelen.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder voert geen verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder is het er ook niet mee eens dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders is bepaald.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin voor de duur van een jaar, tot 1 juli 2025. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
Verlenging van de ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de verlenging van de ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Alle betrokkenen zijn het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling. Er is nog steeds sprake van een bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . Daarom zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met één jaar worden verlengd. [1]
Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in zijn belang. [2] De rechtbank legt dit uit.
5.4.
In de eerste plaats waren er ten tijde van de (spoed)uithuisplaatsing veel zorgen over [minderjarige] . De ouders woonden met [minderjarige] bij opa en oma moederszijde. Er was sprake van overmatig alcoholgebruik door opa en oma en er waren zorgen over overprikkeling van [minderjarige] en het feit dat de ouders [minderjarige] met de pot mee lieten eten terwijl hij daarvoor nog veel te klein was. Ook waren er spanningen en conflicten in huis, waardoor [minderjarige] opgroeide in een onrustige thuissituatie. De ouders ontkenden de zorgen en hielden hulpverlening af. [minderjarige] is om die reden in het huidige pleeggezin geplaatst. Nu, anderhalf jaar later, staat voor de rechtbank vast dat [minderjarige] op dit moment nog steeds niet bij een van zijn ouders kan wonen. Bij
de vaderkan [minderjarige] niet wonen. Hij verblijft in Duitsland en heeft alleen via beeldbellen contact met [minderjarige] . Hij geeft er ook geen blijk van dat hij voor [minderjarige] zou willen zorgen.
5.5.
Ten aanzien van
de moederheeft [instelling] op grond van het 2thepointtraject het advies gegeven om niet meer toe te werken naar plaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De rechtbank onderschrijft dit advies en legt dit uit. In april 2023 is het 2thepointtraject alleen met de moeder gestart. De vader heeft niet deelgenomen aan dit traject vanwege zijn verhuizing naar het buitenland. Na fase 1 van het traject heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden op 24 november 2023. Fase 1 is de beeldvormende fase. In deze fase inventariseerde [instelling] de krachten en zorgen in de vorm van een “beoordelingsboog” zodat duidelijk werd aan welke punten nog gewerkt moest worden. Daarnaast observeerde [instelling] vier contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . Daardoor werden [minderjarige] ’s behoeften en de opvoedingscapaciteiten van de moeder duidelijk. Ook ontving de moeder tussentijds tips en werd nagegaan in hoeverre zij openstond voor de adviezen. Aan het eind van deze fase bekeek [instelling] in hoeverre een terugplaatsing van [minderjarige] realistisch is en of de terugplaatsing in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] is. Tijdens het traject hebben de medewerkers geconstateerd dat de moeder geen inzicht toont in wat een kind nodig heeft in de opvoeding en verzorging. Zij ziet de zorgen die de betrokken professionals hebben niet. Er is op verschillende manieren met intensieve hulpverlening geprobeerd om haar inzicht te vergroten, maar dat is niet gelukt. Tijdens het traject kreeg de moeder adviezen, maar het was lastig voor de moeder om deze adviezen op te volgen. Er is geprobeerd om één tip per keer te geven, maar het lukt de moeder ook niet om deze tip te onthouden en uit te voeren. [instelling] trekt hieruit de conclusie dat de moeder onvoldoende leerbaar is. Daarnaast lukt het haar niet om haar eigen behoeften ondergeschikt te maken aan die van [minderjarige] . Zij zocht bijvoorbeeld veel fysiek contact met [minderjarige] op de momenten waarop zij dat wilde, maar gaf hem niet de ruimte om te ontdekken en te spelen. Zij haalde hem juist steeds uit zijn spel. De moeder ziet dus onvoldoende wat [minderjarige] nodig heeft of interpreteert zijn signalen op een manier die niet passend is bij zijn leeftijd. Hierdoor wordt [minderjarige] tijdens de omgang druk en onrustig. De moeder heeft op de zitting uitgelegd dat zij een andere visie heeft op bepaalde punten. Zij heeft als voorbeeld uitgelegd dat zij het niet eens is met de aanwijzing van de hulpverleners dat zij maar een of twee speeltjes aan [minderjarige] zou moeten aanbieden, dit om onrust bij [minderjarige] te voorkomen. Zij kiest ervoor een hele tas met speeltjes voor [minderjarige] mee te nemen, omdat hij dan in haar visie zelf kan kiezen. In de ogen van de rechtbank blijkt hieruit dat de moeder niet begrijpt dat [minderjarige] hiervoor nog te klein is en er onrustig van wordt. Naast deze zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de moeder en haar leerbaarheid vindt de rechtbank haar thuissituatie niet stabiel. De moeder woont namelijk samen met haar huidige vriend – zij noemt hem haar verloofde – tijdelijk in een kamer in een studentenhuis. Over een paar maanden moeten de moeder en haar verloofde deze woning verlaten, omdat het huurcontract dan afloopt. Er is nog geen zicht op een nieuwe woonruimte. Verder verblijven de kinderen van haar verloofde daar om het weekend ook, en er is geen zicht op hoe dat gaat. Daarnaast maakt het feit dat de moeder geen netwerk heeft waarop zij kan terug vallen, haar extra kwetsbaar.
5.6.
De rechtbank vindt het – zeker gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] – nodig dat [minderjarige] nu duidelijkheid krijgt over waar hij zal opgroeien. Deze duidelijkheid zal ook richting geven aan de wijze van uitvoering en inhoud van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Vanaf nu moet voor iedereen duidelijk zijn dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. Dat betekent dat er binnen de ondertoezichtstelling niet meer wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Inmiddels woont [minderjarige] al meer dan anderhalf jaar in het pleeggezin. Hij ontwikkelt zich daar goed en hij heeft zijn achterstand ingelopen. De rechtbank vindt het voor [minderjarige] belangrijk dat hij bij de pleegouders kan blijven wonen en dat hij zijn positieve ontwikkeling daar kan voortzetten. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat [minderjarige] goed op zijn plek zit in het pleeggezin.
De moeder blijft altijd de moeder van [minderjarige]
5.7.
Dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt, betekent niet dat zij geen rol meer zal spelen in zijn leven. Integendeel, zij is en blijft altijd de moeder van [minderjarige] . Voor zijn identiteitsontwikkeling is het ook heel belangrijk dat hij een positief contact heeft met zijn moeder. Het is dan ook belangrijk dat de GI met de moeder in gesprek blijft over de vormgeving van de omgang. Ook is het belangrijk dat gekeken wordt naar hoe de moeder haar rol als ouder op afstand zo goed mogelijk kan invullen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024 door mr. G.L.M. Urbanus (voorzitter), mr. A.G. Bakker en mr A.C. van Waning, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 8 juli 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.