ECLI:NL:RBMNE:2024:4283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
9891085
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij overmacht in pachtrelatie met betrekking tot besmetting met stengelaal

In deze zaak, die werd behandeld door de Pachtkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, ging het om een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde sub 1] over schadevergoeding als gevolg van overmacht, specifiek in het kader van een pachtrelatie. De zaak betreft de besmetting van een perceel met stengelaal, wat invloed had op de pachtprijs die [gedaagde sub 1] kon bedingen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] een voordeel had genoten door een hogere pachtprijs te bedingen dan wanneer hij op de hoogte was geweest van de besmetting. Dit voordeel werd vastgesteld op € 15.155,00, dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] moest betalen.

De rechtbank oordeelde verder dat [eiseres] recht had op wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 mei 2019, de datum waarop de schade is geleden. Daarnaast werd een bedrag van € 926,55 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, met wettelijke rente vanaf 13 mei 2022. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moest dragen. [gedaagde sub 1] werd ook veroordeeld tot betaling van € 4.477,00 aan deskundigenkosten aan [eiseres].

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een pachtrelatie en de gevolgen van het niet op de hoogte zijn van belangrijke informatie, zoals besmetting van het gepachte goed. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Pachtkamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 9891085 \ LC EXPL 22-1047
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.J.H. van Baalen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , vennoot van gedaagde sub 4,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen T.R. ZwaneveldT [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 4,
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 4,
wonende te [woonplaats] ,
4. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 4] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.H. Verweij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024;
- de akte van [eiseres] ;
- de akte van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Schadevergoeding bij overmacht
2.1.
In het tussenvonnis heeft de pachtkamer overwogen dat het voor de hand ligt dat [gedaagde sub 1] een voordeel heeft genoten doordat hij in het seizoen 2018-2019 een hogere pachtprijs (afgestemd op de bloembollenteelt) voor Object 2 heeft kunnen bedingen dan wanneer hij van de besmetting van Object 2 met stengelaal op de hoogte was geweest. Tot het bedrag van dit voordeel rust op [gedaagde sub 1] een schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:78 BW. De pachtkamer heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.2.
Partijen zijn het erover eens dat een perceel waarvan bekend is dat deze is besmet met stengelaal, niet verpacht kan worden. In het geval [gedaagde sub 1] bekend was met de besmetting van Object 2 met stengelaal was de opbrengst in seizoen 2018-2019 dus nihil geweest.
2.3.
Partijen zijn het ook eens over de pachtprijs die in 2018-2019 voor Object 2 is betaald, namelijk € 3.500,00 per ha. Verder zijn zij het nagenoeg eens over de oppervlakte van Object 2. Volgens [eiseres] is dit 4,52 ha en volgens [gedaagde sub 1] 4,33 ha. De pachtkamer sluit aan bij de door [gedaagde sub 1] genoemde oppervlakte, omdat hij zich baseert op de berekening die ten grondslag ligt aan de bij factuur van 12 mei 2019 (productie 14 bij dagvaarding) in rekening gebrachte pacht (productie 4 bij akte van [gedaagde sub 1] ) en [eiseres] zich baseert op een eigen inmeting via Google Maps.
2.4.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] een voordeel heeft genoten van
€ 15.155,00 (€ 3.500,00 x 4,33 ha). De pachtkamer zal hem veroordelen om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
2.5.
[eiseres] vordert wettelijke rente over de hoofdsom. Deze vordering is toewijsbaar over het toewijsbare deel van de hoofdsom (€ 15.155,00). De wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat de schade is geleden. Uit de factuur van 12 mei 2019 volgt dat de pachtsom uiterlijk binnen acht dagen moet worden betaald. De pachtkamer gaat er daarom vanuit dat de pachtsom voor Object 2 betreffende het seizoen 2018/2019 uiterlijk op 20 mei 2019 door [eiseres] is betaald en zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf die datum.
2.6.
[eiseres] heeft een bedrag van € 4.034,57 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De toewijsbare vordering van [eiseres] heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De pachtkamer zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. Dat er door [eiseres] in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, heeft zij voldoende onderbouwd. Gebleken is immers dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor een deel van haar schade. Omdat een groot deel van de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, is het door hem gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te hoog. De pachtkamer zal de buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen met inachtneming van de toewijsbare schadevergoeding en de in het Besluit genoemde tarieven, welke worden geacht redelijk te zijn. Dit betekent dat er een bedrag van € 926,55 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen.
2.7.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
De overige vorderingen
2.8.
Wat betreft de overige door [eiseres] ingestelde vorderingen is in de tussenvonnissen van 25 januari 2023 en 8 mei 2024 reeds overwogen in hoeverre deze in dit eindvonnis zullen worden toe- dan wel afgewezen.
Proceskosten
2.9.
De uitkomst van deze procedure is dat de schadevergoedingsvorderingen van [eiseres] goeddeels worden afgewezen, maar zij desalniettemin aanspraak heeft op betaling van een substantieel bedrag van [gedaagde sub 1] op grond van het feit dat Object 2 besmet was met stengelaal. Hierin ziet de pachtkamer aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten en de helft van de deskundigenkosten moet dragen. Omdat [eiseres] de deskundigenkosten heeft voorgeschoten, zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld om de helft daarvan aan [eiseres] te vergoeden, zijnde € 4.477,00 (€ 8.954,00 / 2).

3.De beslissing

De pachtkamer:
3.1.
verklaart voor recht:
  • dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] sprake is geweest van een pachtrelatie met betrekking tot Object 1 en 2 in seizoen 2018-2019 en Object 3 in seizoen 2019-2020;
  • dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn overeengekomen deze pachtovereenkomsten te beëindigen, aan welke beëindiging inmiddels feitelijk uitvoering is gegeven, zodat het vereiste van goedkeuring van deze overeenkomst tot beëindiging van de pacht is vervallen;
  • dat Object 2 in seizoen 2018-2019 een gebrek kende;
  • dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] als gevolg van voornoemd gebrek geleden schade tot ten hoogste het bedrag van het voordeel dat [gedaagde sub 1] in verband met de tekortkoming heeft genoten dat hij bij behoorlijke nakoming niet zou hebben gehad, welk bedrag hierna onder 3.2 eerste gedachtestreepje is gespecificeerd;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen:
  • € 15.155,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 mei 2019 tot de voldoening;
  • € 926,55 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 mei 2022 tot de voldoening;
3.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres] van € 4.477,00 aan deskundigenkosten;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter-voorzitter, en de deskundige leden L. Punt en N. Wassenaar en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
45353