In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de moeder en de vader van een minderjarige. De moeder vorderde vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar een andere woonplaats, waar zij een nieuwe baan heeft aanvaard. Daarnaast vroeg zij toestemming om de minderjarige in te schrijven op een nieuwe school en om de zorgregeling voorlopig te wijzigen. De vader voerde verweer en vorderde voorwaardelijk dat de minderjarige aan hem zou worden toevertrouwd en stelde een alternatieve zorgregeling voor.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De rechter oordeelde dat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende was aangetoond en dat de wijziging van de zorgregeling grote gevolgen zou hebben voor de minderjarige. De vorderingen van de moeder om de minderjarige in te schrijven op een andere school en de zorgregeling te wijzigen werden eveneens afgewezen. Echter, de vordering van de moeder om toestemming te krijgen voor kindertherapie met diagnostiek werd toegewezen, omdat beide ouders het erover eens waren dat de minderjarige hulp nodig heeft. De voorzieningenrechter verklaarde deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zodat de minderjarige zo snel mogelijk kan beginnen met de therapie.
De uitspraak benadrukt het belang van gezamenlijke besluitvorming tussen ouders bij kwesties die het welzijn van de minderjarige aangaan, en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om vervangende toestemming in kort geding procedures.