ECLI:NL:RBMNE:2024:4271
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiseres na ziekte en ongeval
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een apothekersassistente, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had zich op 23 februari 2021 ziekgemeld na een ongeval en na een wachttijd van 104 weken een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv kende haar een uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 58,94%, maar verklaarde haar bezwaar ongegrond. Eiseres ging in beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend en dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld.
De rechtbank beoordeelde of het Uwv de regels uit de wet correct had toegepast en of de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gehandeld en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. Eiseres had diverse medische klachten, waaronder rugklachten en concentratieproblemen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de stelling dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had toegekend en dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres correct was vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing in geschillen over arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen.