ECLI:NL:RBMNE:2024:4270

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 1 januari 2020 als elektricien/monteur zonnepanelen werkte, meldde zich ziek na een bedrijfsongeval op 18 maart 2020. Na zijn ziekmelding ontving hij tot 1 oktober 2020 een Ziektewet-uitkering. Op 2 december 2021 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde op 9 februari 2022 dat hij met ingang van 16 maart 2022 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij slechts 25,56% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond op 2 januari 2023.

Tijdens de zitting op 11 maart 2024 werd vastgesteld dat eiser niet eerder kennis had kunnen nemen van belangrijke medische rapporten. Eiser voerde aan dat zijn handklachten en psychische problemen onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen medische informatie overgelegd die de beoordeling van het Uwv kon weerleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

Eiser was vanaf 1 januari 2020 werkzaam bij [bedrijf] B.V. als elektricien/monteur zonnepanelen voor gemiddeld 38,12 uur per week. Op 18 maart 2020 heeft eiser zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval. Eiser was tot 1 oktober 2020 in dienst bij [bedrijf] B.V. Met ingang van 1 oktober 2020 is aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Op 2 december 2021 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Vervolgens heeft er een WIA-beoordeling plaatsgevonden.
Bij besluit van 9 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser met ingang van 16 maart 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser is voor 25,56% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 2 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser het verweerschrift en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 mei 2023 niet eerder heeft ontvangen. Eiser heeft hiervan pas tijdens de zitting kennis kunnen nemen. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij medische informatie ten aanzien van zijn psychische problematiek wenst op te vragen bij zijn huisarts en psycholoog. Het Uwv heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn om na ontvangst van de medische stukken van eiser een reactie op te vragen bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Eiser heeft op 22 april 2024 een brief van 21 maart 2024 van GZ-psycholoog drs. S. van Geet ingediend. Het Uwv heeft op 14 mei 2024 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 mei 2024 ingediend.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 14 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
1. Volgens het Uwv heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Volgens eiser is het onderzoek onzorgvuldig geweest en zijn de beperkingen ten aanzien van zijn hand en de psychische beperkingen onderschat. Ook doet eiser een beroep op equality of arms en vraagt hij de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3. De rechtbank overweegt dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. Eiser is gezien en onderzocht door zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is ook de hand van eiser onderzocht. Eiser is het weliswaar niet eens met de uitkomst van dat onderzoek, maar dat zegt niets over de zorgvuldigheid van het onderzoek. Daarnaast hebben zij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector bij hun beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. Eiser heeft op zitting nog opgemerkt dat hij niet door de arbeidsdeskundige in bezwaar in persoon gezien is, maar dat is ook niet nodig bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als deze.
Medische beoordeling
Ten aanzien van de handklachten
5. Eiser voert aan dat hij meer beperkingen heeft vanwege zijn handklachten dan is aangenomen. Eiser is dominant rechtshandig en zijn middelvinger is naar aanleiding van het bedrijfsongeluk geamputeerd. Eiser is onder behandeling geweest van een plastisch chirurg en een handtherapeut. Eiser is na het volgen van handtherapie in staat om voorwerpen met rechts vast te houden, maar niet geheel zonder pijn. Het topje van de stomp blijft erg gevoelig en zijn rechter wijs- en ringvinger zijn ook nog erg pijnlijk en gevoelig. Eiser is door het ongeluk 60% van de kracht in zijn hand kwijtgeraakt. De knijp- en grijpkracht is aanzienlijk verminderd en tillen met rechts gaat moeizaam. Eiser heeft structureel last van pijn en krampen. Ook wordt hij hiervan drie tot vier keer per nacht wakker. Volgens eiser heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de brief van Handig Advies van 18 maart 2022.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van de handklachten geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. Daarvoor is het volgende van belang.
7. In het rapport van 8 december 2022 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in de primaire fase een volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de hand heeft plaatsgevonden. In bezwaar is de hand zorgvuldigheidshalve opnieuw onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de brief van Handig Advies meegewogen. In bezwaar is vervolgens hetzelfde beeld vastgesteld als door de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft een Functionelemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met meerdere beperkingen vanwege de handklachten waarbij volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening is gehouden met alle klachten en beperkingen van eiser. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De rechtbank ziet ook geen spanning tussen de overwegingen van de verzekeringsartsen en de informatie van Handig Advies. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert daarom geen reden om aan te nemen dat de beperkingen vanwege de handklachten van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de psychische klachten
8. Eiser voert aan dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Eiser heeft psychisch grote moeite met het accepteren van de beperkingen aan zijn hand. Zijn lijdensdruk is aanmerkelijk en voelbaar. Eiser heeft een gestoorde slaap en zijn thuissituatie lijdt ook erg onder zijn psychische problematiek. Eiser is vanwege de psychische problematiek onder behandeling bij de psycholoog. Hij heeft psychisch gezien erg veel moeite om afhankelijk van anderen te zijn. Hij heeft in zijn dagelijkse leven echter veel hulp nodig bij dagelijkse handelingen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een brief van 21 maart 2024 van zijn GZ-psycholoog overgelegd.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 10 mei 2023 als reactie op de grond van eiser overwogen dat de acceptatieproblematiek van eiser is besproken tijdens de spreekuren, maar dat dit als lichte psychische problematiek wordt gezien waar geen beperkingen voor nodig zijn. De door eiser geclaimde beperkingen in het persoonlijk functioneren worden alleen aangenomen bij ernstig psychisch disfunctioneren. In het rapport van 10 mei 2024 reageert de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de brief van de GZ-psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat de informatie het beeld van de verzekeringsartsen bevestigt dat er enkel sprake is van acceptatieproblematiek waarvoor geen beperkingen aangenomen hoeven te worden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook ten aanzien van de psychische klachten geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen goed volgen. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op het medisch dossier, waaronder de brief van de GZ-psycholoog. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend. Eiser heeft verder geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. De verzekeringsartsen en de GZ-psycholoog gaan namelijk uit van dezelfde problematiek. De beroepsgrond slaagt niet.
Equality of arms en verzoek om een deskundigenonderzoek
11. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen, maar de rechtbank ziet daar geen reden voor. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Uit het dossier volgt dat eiser in bezwaar informatie heeft overgelegd van zijn handtherapeut. Deze informatie is kenbaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij zijn beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie, zoals uiteen is gezet in het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 [1] . Uit het Korošec-arrest volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk de informatie van de behandelaars bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde, zodat die beoordeling door de rechter kan worden getoetst. Zoals hiervoor is overwogen twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen zelfstandige beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische beroepsgronden niet slagen en de rechtbank de juistheid van de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 december 2022 heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.

Conclusie

13. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat eiser met ingang van 16 maart 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.