ECLI:NL:RBMNE:2024:4269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
566651 HA ZA 23-742
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aanneemovereenkomst wegens tekortkomingen in de uitvoering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en gedaagde, die een aanneemovereenkomst hadden gesloten voor de uitvoering van werkzaamheden aan de woning van eiseres. Eiseres heeft gedaagde aangeklaagd wegens tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst, waarbij zij stelde dat gedaagde fouten had gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden, wat heeft geleid tot schade aan haar woning en die van de bovenbuurman. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst door onjuiste stalen profielen te gebruiken en de werkzaamheden niet deugdelijk uit te voeren. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres grotendeels toegewezen, inclusief de ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet meer op een deugdelijke nakoming door gedaagde hoefde te rekenen, gezien de ernst van de tekortkomingen en het gebrek aan communicatie van gedaagde. De rechtbank heeft de openstaande factuur van gedaagde verrekend met de schadevergoeding die aan eiseres is toegewezen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van de expertisekosten en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij de uitvoering van hun werkzaamheden en de gevolgen van tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/566651 / HA ZA 23-742
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

die woont in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
die woont in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen (in vrouwelijk enkelvoud): [eiseres] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen,
tegen
[gedaagde],
die verblijft en zakendoet in [verblijfplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Knol.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1 t/m 17),
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie met producties (1 t/m 5),
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties (18 t/m 22),
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de nagekomen productie van [eiseres] (23),
- de nagekomen productie van [gedaagde] (6).
1.2.
De mondelinge behandeling was op 21 mei 2024, daarbij waren aanwezig:
- mevrouw [eiseres sub 1] en de heer [eiser sub 2] , bijgestaan door mr. Groen,
- de heer [gedaagde] , bijgestaan door mr. Knol.
1.3.
De advocaten van partijen hebben hun standpunten aan de hand van spreekaantekeningen mondeling toegelicht. Deze zijn in het dossier gevoegd. Verder hebben de advocaten en partijen vragen van de rechter beantwoord en over en weer op elkaars standpunten gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat hij verblijft op het adres waar hij ook zakendoet in [verblijfplaats] zoals vermeld in de dagvaarding. Hij heeft uitgelegd dat hij in Mexico heeft gewoond maar dat zijn inschrijving in het GBA in [verblijfplaats] is misgegaan en dat hij verwacht dat dit op korte termijn zal worden opgelost.
1.4.
Aan het einde van de zitting heeft de rechter partijen meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een uitbouw die [gedaagde] als aannemer in opdracht van [eiseres] aan de woning van [eiseres] heeft uitgevoerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden fouten gemaakt waardoor er schade is ontstaan aan de woning van [eiseres] en aan de woning van de bovenbuurman. [eiseres] vordert onder meer ontbinding van de aanneemovereenkomst en schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen. De nog openstaande laatste factuur van [gedaagde] wordt met het toegewezen bedrag in conventie verrekend. Aan de voorwaardelijke reconventie komt de rechtbank daarom niet toe.

3.De beoordeling

in conventie
[gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. Hij heeft namelijk onjuiste stalen profielen gebruikt en de werkzaamheden aan de keukendeur, schuifpui en ramen en deuren in slaapkamer niet deugdelijk uitgevoerd.
[gedaagde] heeft onjuiste stalen profielen gebruikt
3.2.
Uit zowel de deskundigenrapportages aan de zijde van [eiseres] als die aan de zijde van [gedaagde] en uit het deskundigenonderzoek in opdracht van de bovenbuurman, blijkt dat [gedaagde] onjuiste typen stalen profielen heeft toegepast. In het rapport van [deskundige 1] (in opdracht van [eiseres] ) is daarover het volgende opgenomen:
“In de vergunningsaanvraag zijn constructieberekeningen opgenomen en staan stalen profielen ingetekend ter ondersteuning van de draagmuren op de eerste en tweede verdieping. Hierin staan twee HEA 200 balken opgenomen en een HEA 140 die aan één zijde is opgelegd op de HEA 200 (…).
(…)
In de berekening behorend bij de vergunningsaanvraag is ten behoeve van de stalen balk HEA 140 een lengte aangehouden van 2,355 meter en hierop is de balk akkoord bevonden. De lengte van de balk is in werkelijkheid circa 4,6 meter lang. De lengte van de bank is gebaseerd op eerdere ontwerpen en later door de aannemer niet aangepast.
(…)
Door de constructeur is vastgesteld dat de berekende HEA 140 niet is geplaatst, maar dat daarvoor in de plaats een IPE140 is geplaatst.
(…)
Schade appartement bovenbuurman:
Wij constateerden dat er scheuren zijn ontstaan in de achtergevel en in de dragende tussenmuur in het appartement van de bovenbuurman. De achtergevel bleek in het midden te zijn verzakt (…).
De deur van de hal naar de keuken ging aan de zijde van de dragende tussenmuur lager en hing scheef (…). De dragende tussenmuur is verzakt.
Wij constateerden ook dat er horizontale scheuren zijn ontstaan in de voegen van het metselwerk van de achtergevel van de 1e verdieping (…).
(…)
Controleberekening constructeur:
Door [bedrijf] is berekend dat de bestaande HEA200 vlak boven de woonkamer/keuken niet voldoet qua sterkte en stijfheid en dat de oplegging op het metselwerk aan beide zijden niet voldoet. De HEA200 balk boven de slaapkamer voldoet wel.
De geplaatste IPE140 balk onder de tussendraagmuur voldoet niet qua sterkte en stijfheid en de oplegging op het metselwerk voldoet evenmin.
Oorzaak schade 1e verdieping:
Als gevolg van de onvoldoende sterke en stijve constructie zijn de stalen balken iets doorgebogen, waardoor de bovenliggende constructie is verzakt. Dit komt volledig overeen met hetgeen op de eerste verdieping aan schade is vastgesteld.
De aannemer is in de berekening, behorend bij de vergunningsaanvraag ten behoeve van de stalen blak HEA 140, uitgegaan van een lengte van 2,355 meter en hierop is de balk akkoord bevonden. De aannemer was op dat moment echter al bekend met het feit dat de draagmuur die zou worden verwijderd circa 4,6 meter lang was, maar heeft verzuimd de berekeningen daarop aan te passen. De toegepaste IPE140 balk onder de tussendraagmuur voldoet niet qua sterkte en stijfheid en de oplegging op het metselwerk voldoet evenmin.
Daarnaast zijn door de aannemer de belastingen op de HEA200 niet correct ingevoerd. Dit komt omdat de aannemer uit is gegaan van een korte IPE140 balk dus een kleinere puntlast op de achtergevel. Als die keukenligger correct zou zijn berekend (4,5m lang), ontstaat er een grotere kracht op de achtergevel. Daar is in de berekeningen van de aannemer niet mee gerekend. De door de aannemer berekende HEA200 voldoet niet met deze hogere puntlast. Daarnaast komt er (ook mede door de hogere puntlast uit de keukenligger) een (te) hoge reactie op de gemetselde penanten. Dit moeten kolommen worden. Deze kolommen dienen een onderslagbalk te krijgen om ervoor te zorgen dat de fundering niet bezwijkt/verzakt onder de hoge puntlast.”
3.3.
In het deskundigenrapport van [A] (in opdracht van [gedaagde] ) is het volgende vermeld:
“Dat de staalconstructie anders is uitgevoerd (IPE 140 iva HEA 140), en de lengte anders was dan getekend, staat niet ter discussie. Wel blijft de vraag, of de ontstane scheurvorming een gevolg is van de sloop/stutfase of van de staalconstructie!”
3.4.
In het deskundigenrapport van [deskundige 2] (in opdracht van de bovenbuurman) is het volgende vermeld:
“De scheuren zijn naar ons oordeel een gevolg van de zakking van de stalen balk waardoor de achtergevel op de eerste verdieping ook is verzakt.
Op aan ons aangeleverde foto’s constateerden wij dat de stalen dwarsbalk onder de vloer was opgelegd op de langsbalk (…). De dwarsbalk was in de constructieberekening berekend op een lengte van 2,355 mm terwijl er een balk was toegepast met een lengte van circa 4.600 mm. Omdat de dwarsbalk opgelegd was op de stalen langsbalk, kwam er meer gewicht op de langsblak. De langsbalk was hier niet op berekend. Aangezien beide balken constructief niet voldeden zal de zakking ter plaatse van de koppeling het grootst zijn. Wij constateerden de grootste scheurvormingen bij de woning van Roetert Steenbruggen op de plaats boven deze koppeling van stalen balken.
Voorts was te zien dat de bovenliggende wanden ter plaatste van de stalen balken niet afdoende waren ondersteund/opgevuld (…).”
3.5.
De inhoud van deze verschillende partijrapporten maakt duidelijk dat [gedaagde] bij de constructie van een verkeerde berekening uitgegaan waardoor de stalen profielen constructief niet voldeden. [gedaagde] erkent ook dat de berekening is misgegaan. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij ervan uitging dat de gemeente de berekening nog zou controleren, dat hij een jongen voor de berekening had ingeschakeld maar dat zijn berekening is misgegaan.
3.6.
[gedaagde] heeft zijn werk op het punt van de stalen profielen dus niet deugdelijk uitgevoerd. Dat volgens hem de schade ook kan zijn ontstaan door de sloopwerkzaamheden van [eiseres] en dat berekeningen zijn voorzien van een veiligheidsmarge, maakt dat niet anders. Feit blijft dat de door hem uitgevoerde constructie niet voldeed en dat aanpassing daarvan nodig was. Dat volgt ook uit de conceptbrief van de gemeente over een bouwstop die [gedaagde] heeft ingediend.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden aan de keukendeur, schuifpui en ramen en deuren in slaapkamer niet deugdelijk uitgevoerd
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de werkzaamheden aan de keukendeur, schuifpui en de ramen en deuren in de slaapkamer niet deugdelijk uitgevoerd.
De keukendeur is krom. Het verweer dat dit aan [eiseres] te verwijten is omdat zij had verzocht de buitendeur niet te gronden, slaagt niet. Daarvoor zijn onvoldoende aanknopingspunten en het sluit ook niet aan bij dat [gedaagde] op 17 maart 2022 per mail [eiseres] heeft bericht dat hij de kromgetrokken deur gaat oplossen. Ook de schuifpui voldoet niet. Uit de toelichting van partijen ter zitting volgt dat de schuifpui van bredere glaslatten is voorzien, waardoor de constructie niet meer in het kozijn past en de schuifpui niet open kan. Dat is uiteraard niet de bedoeling van een schuifpui. Verder blijkt uit de rapportage van [deskundige 1] dat de ramen en deuren van de slaapkamer vervangen moeten worden omdat het raamhout te gering is en de deuren zijn krom getrokken. [gedaagde] betwist weliswaar dat de pui in de slaapkamer niet goed is maar hij heeft dat onvoldoende gemotiveerd gedaan.
Ontbinding en schadevergoeding, op grond van artikel 6:80 lid 1 sub b BW treden de gevolgen van niet-nakoming al voor opeisbaarheid in: [eiseres] hoefde niet meer op een deugdelijke nakoming te rekenen
3.8.
[eiseres] vordert ontbinding van de overeenkomst van aanneming en vergoeding van schade die zij lijdt nu zij door de bovenbuurman aansprakelijk zijn gesteld en vergoeding van de schade die gemoeid is met een herstel van de gebreken aan de woning.
3.9.
Vast staat dat nog geen oplevering heeft plaatsgevonden. De te leveren prestatie van [gedaagde] is dus nog niet opeisbaar. Op grond van artikel 6:80 lid 1 sub b BW treden de gevolgen van niet-nakoming zoals ontbinding en schadevergoeding echter al in voor opeisbaarheid als [eiseres] uit een mededeling van [gedaagde] mocht afleiden dat hij in de nakoming zal tekortschieten. Daarbij geldt dat verklaringen (zie artikel 3:37 lid 1 BW), met in begrip van mededelingen, in iedere vorm kunnen geschieden en ook in gedragingen (zoals niet reageren) besloten kunnen liggen.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank hoefde [eiseres] niet meer op een deugdelijk nakoming door [gedaagde] te rekenen. Vanaf begin maart 2022 is duidelijk dat sprake is van scheurvorming bij de bovenburen en dat een spoedige reactie van de door [gedaagde] ingeschakelde constructeur nodig is. Uit de mailcorrespondentie tussen [eiseres] en [gedaagde] (productie 4 bij dagvaarding) blijkt dat [eiseres] vanaf 14 maart 2022 tot en met 20 april 2022 [gedaagde] zeven keer heeft benaderd om tot een oplossing en concrete afspraken te komen. Op 16 maart 2022 hebben [eiseres] en [gedaagde] over de ontstane situatie een gesprek gehad. Op 17 maart 2022 heeft [gedaagde] per mail een naam van een constructeur doorgegeven en schrijft hij dat deze zijn uiterste best gaat doen om morgen uitgebreid te reageren. Dat bericht blijft uit. Op 19 en 23 maart 2022 mailt [eiseres] daarom [gedaagde] nogmaals en op 29 maart 2022 stelt ze hem aansprakelijk voor de schade bij de bovenburen. Op 20 april 2022 vraagt zij een laatste keer per mail onder meer om met haar in gesprek te gaan over de verbouwing en de schade bij de bovenburen. Een reactie van [gedaagde] weer blijft uit.
Tegen de achtergrond van de ernst van het probleem (scheurvorming bij de bovenburen) en het feit [gedaagde] niet of nauwelijks reageert, hoefde [eiseres] niet meer te rekenen op een deugdelijke nakoming door [gedaagde] . Dat [gedaagde] , zoals hij aanvoert, in de veronderstelling was dat er een bouwstop was, maakt dat niet anders. Hij wist immers dat er nieuwe berekeningen moeten komen. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij in mei 2022 op zoek ging naar een constructeur en toen hoorde dat die pas in augustus 2022 beschikbaar was. Het had op zijn weg gelegen dit met [eiseres] te communiceren, maar dat heeft hij niet gedaan.
De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat pas als [gedaagde] in verzuim is, dat is het geval
3.11.
Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding ingevolge het tweede lid van artikel 6:265 BW pas wanneer [gedaagde] in verzuim is. Is voor de nakoming geen termijn bepaald, dan treedt volgens artikel 6:82 lid 1 BW het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Dat is hier gebeurd. De advocaat van [eiseres] heeft [gedaagde] op 25 juli 2022 in gebreke gesteld en hem gesommeerd om binnen 10 dagen met een herstelplan te komen en binnen zes weken de schade te herstellen. Gelet op de voorgeschiedenis is dit een redelijke termijn, ook tegen de achtergrond, waar [gedaagde] op wijst, dat eind juli in de bouwvakantie viel. [gedaagde] heeft namelijk vanaf begin maart 2022 de tijd gehad zich voor te bereiden om deugdelijk na te komen. Toen zijn advocaat op 8 augustus 2022 op de aansprakelijkheidstelling reageerde was de gestelde termijn verstreken.
De vordering tot (partiële) ontbinding zal worden toegewezen
3.12.
In de dagvaarding heeft [eiseres] verzocht om ontbinding van de overeenkomst voor wat betreft de werkzaamheden die nog moeten worden verricht. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] partiële ontbinding vordert, deze zal worden toegewezen. De ernst van de tekortkomingen rechtvaardigt namelijk de ontbinding van de aanneemovereenkomst.
De gevolgen van de partiële ontbinding
3.13.
Artikel 6:270 BW regelt de gevolgen van de partiële ontbinding. Het artikel brengt met zich dat een evenredige vermindering plaatsvindt van de wederzijdse prestaties van partijen in hoeveelheid of hoedanigheid. De door [eiseres] nog te verrichten prestatie wordt verminderd naar evenredigheid van de prestatie die [gedaagde] op grond van de aannemingsovereenkomst nog moest verrichten, maar vanwege de gedeeltelijke ontbinding niet meer hoeft te verrichten. Indien meer is verricht dan waartoe (één van de) partijen na gedeeltelijke ontbinding zijn gehouden, ontstaat voor het teveel gepresteerde ingevolge artikel 6:271 BW een ongedaanmakingsverbintenis. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treed daarvoor een vergoeding in de plaats van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst (6:272 BW). Daarnaast komt [eiseres] een vergoeding toe van de schade die zij heeft geleden door de tekortkoming en als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst (artikel 6:277 BW).
3.14.
Tot aan de beoogde oplevering had [gedaagde] vooral nog herstelwerkzaamheden dienen te verrichten aan de constructie, de schuifpui, keukendeur en ramen en deuren in de slaapkamer. Voor het overige heeft [gedaagde] zijn werkzaamheden grotendeels wel uitgevoerd. Door de partiële ontbinding behoeft [gedaagde] dit herstelwerk niet langer te doen, maar zal [eiseres] hiervoor een derde partij moeten benaderen. De met dit herstel gepaard gaande kosten, kan [eiseres] op [gedaagde] verhalen bij wege van schadevergoeding.
De schade die gemoeid is met een herstel van de gebreken aan de woning wordt (deels) toegewezen
3.15.
[eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij hebben gekozen voor de goedkoopste optie voor herstel (optie 3) genoemd in de rapportage van [deskundige 1] . Zij heeft voor deze optie een offerte en opdrachtbevestiging van een aannemer in het geding gebracht (productie 23). Deze post is (minus de post voor herstel van de bovenburen) toewijsbaar tot het bedrag van € 23.274,51. Ook de post “brandwerend bekleden” is toewijsbaar omdat deze opnieuw moet worden aangebracht. De gevorderde kosten voor herstel voor de overige gebreken (keukendeur, schuifpui en draairamen en deuren) van € 11.000 zijn toewijsbaar. In het partijrapport van [gedaagde] ( [A] ) zijn de kosten voor herstel lager begroot, maar de rechtbank hecht meer waarde aan de begroting van [deskundige 1] omdat [deskundige 1] feitelijk onderzoek heeft gedaan en [A] alleen op basis van de stukken.
De nog openstaande factuur van [gedaagde] van € 11.868,51 zal worden verrekend, aan de voorwaardelijke reconventie komt de rechtbank niet toe
3.16.
Niet in geschil is dat [gedaagde] voor zijn verrichte werkzaamheden nog een bedrag van € 11.868,51 van [eiseres] te vorderen heeft. Dat een bedrag van € 953,32 volgens de specificatie van de werkzaamheden ten laste van de VvE komt, maakt niet dat [gedaagde] dit niet bij [eiseres] als opdrachtgever in rekening mag brengen. De openstaande factuur van [gedaagde] zal met de schade worden verrekend. Aan de voorwaardelijke reconventie komt de rechtbank daarom niet toe.
Dit betekent dat aan herstelkosten € 22.406,00 zal worden toegewezen.
3.17.
Dit voorgaande betekent dat [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigd is (€ 23.274,51+ € 11.000 -/- € 11.868,51 =) € 22.406,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De verwijzing naar schadestaatprocedure voor de overige schade (de schade van de bovenbuurman) wordt toegewezen
3.18.
[eiseres] is aansprakelijk voor de schade van de bovenbuurman en zij vordert om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de overige schade van [eiseres] (de schade van de bovenbuurman, voor zover deze een bedrag van € 2.725 te boven gaat), nader op te maken bij staat. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is het noodzakelijk dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] enige schade lijdt en/of heeft geleden. Dat is het geval en op dit moment is begroting van deze schade niet mogelijk omdat nog niet duidelijk of de schade van de bovenbuurman het bedrag van € 2.725 overstijgt. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zal daarom worden toegewezen. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] het bedrag van € 2.725 al in de door haar gevorderde herstelkosten heeft opgenomen, dit bedrag zal worden toegewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de expertisekosten van € 4.452,80.
3.19.
Ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid heeft [eiseres] expertiserapporten laten opstellen door [deskundige 1] en [bedrijf] . De kosten daarvan zijn in totaal € 4.452,80. Deze gemaakte kosten voor het vaststellen van de waarde zijn niet onredelijk en waren niet nodig geweest als [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst deugdelijk was nagekomen. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW zal hij daarom worden veroordeeld tot vergoeding van deze gemaakte kosten.
[gedaagde] moet rente betalen vanaf de datum van deze uitspraak
3.20.
Op grond van artikel 6:119 BW is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment van verzuim. Op grond van artikel 6:80 lid 2 BW is vergoeding van vertragingsschade eerst mogelijk vanaf opeisbaarheid. De rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van deze uitspraak.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten betalen
3.21.
De rechtbank stelt vast dat de eisende partij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht
.Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 1.070,83 berekend over (€ 22.406 + € 2.725 + € 4.452,80 = € 29.583,80), met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
3.22.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.181,48

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
ontbindt de overeenkomst van aanneming zoals deze op of omstreeks 5 september 2021 tussen partijen is gesloten voor wat betreft de werkzaamheden die nog moeten worden verricht door [gedaagde] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.406,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.725,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de overige schade aan de zijde van [eiseres] (te weten de schade bij de bovenbuurman voor zover deze schade een bedrag van € 2.725 te boven gaat), nader op te maken bij staat,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.070,83, met de wettelijke rente vanaf 23 november 2023,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.181,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 tot en met 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
4189