ECLI:NL:RBMNE:2024:4268

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/16/575505 / KL ZA 24-128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over het nummer 'Vreselijk zin in jou' en de afwijzing van voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, die stelt auteur en producent te zijn van het nummer 'Vreselijk zin in jou', vorderingen heeft ingesteld tegen meerdere gedaagden. De eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij de enige auteursrechthebbende is van het nummer, aangezien hij tijdens de zitting heeft erkend dat er sprake is van co-auteurschap met een andere artiest. De gedaagden, waaronder 8BALL MUSIC B.V. en BMG RIGHTS MANAGEMENT (BENELUX) B.V., hebben de vorderingen van de eiser betwist en aangevoerd dat zij geen inbreuk maken op de auteursrechten van de eiser.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn auteurschap en dat de gedaagden het nummer 'Zin in jou' mogen blijven uitvoeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het ongelijk is gesteld en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 8.866,00. De rechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht door de eiser, aangezien zijn vorderingen niet bij voorbaat kansloos waren. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in auteursrechtelijke geschillen en de beperkingen van kort geding procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/575505 / KL ZA 24-128
Vonnis in kort geding van 18 juli 2024
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
8BALL MUSIC B.V.,
te Hilversum,
3.
BMG RIGHTS MANAGEMENT (BENELUX) B.V.
h.o.d.n. BMG Talpa Music,
te Hilversum,
4.
[gedaagde sub 4] B.V.
h.o.d.n. [naam] ,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s.] ,
advocaat: mr. R. van Dongen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (1-14),
- de nadere producties van [eisende partij] (15-20),
- de akte overlegging producties van [gedaagden c.s.] (1-17),
- de brief van [gedaagden c.s.] waarbij het horen van een getuige is aangeboden,
- de nadere producties van [eisende partij] (22-23),
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn
gemaakt,
- de pleitnota van [eisende partij] ,
- de pleitnota van [gedaagden c.s.] .
1.2.
Op de zitting is bepaald dat vonnis wordt gewezen op 18 juli 2024.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eisende partij] stelt auteur en producent te zijn van het door [A] gezongen nummer ‘ [nummer 1] ’. Volgens [eisende partij] maakt [gedaagden c.s.] door openbaarmaking en verveelvoudiging van het nummer ‘ [nummer 2] ’ inbreuk op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten. [gedaagden c.s.] betwist dit.

3.Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
[eisende partij] krijgt ongelijk. De door [eisende partij] gevraagde voorzieningen worden afgewezen waardoor [gedaagde sub 1] het nummer ‘ [nummer 2] ’ mag blijven zingen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
[eisende partij] is ontvankelijk in zijn vorderingen
3.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de spoedeisendheid volgt uit de aard van de vorderingen.
Het auteursrecht van [eisende partij] is niet voldoende aannemelijk gemaakt
3.4.
De bij dagvaarding door [eisende partij] ingestelde vorderingen en de onderbouwing daarvan in de dagvaarding en in de pleitnotitie, zijn uitsluitend gebaseerd op een alleen aan [eisende partij] toekomend auteurschap van het lied ‘ [nummer 1] ’. [gedaagden c.s.] heeft dit laatste betwist, onder meer stellende dat zelfs volgens [eisende partij] sprake is van een coauteurschap met [B] . [gedaagden c.s.] beroept zich daarbij op de wijze waarop [eisende partij] het lied bij Sportify heeft aangemeld. Op het door [gedaagden c.s.] als productie 7 overgelegde screenshot van Spotify staan bij het nummer ‘ [nummer 1] ’ [B] en [eisende partij] als auteurs vermeld. [eisende partij] heeft vervolgens ter zitting aangegeven dat hij niet de enige auteursrechthebbende op het lied ‘ [nummer 1] ’ is, maar dat [B] de co-auteur van het muziekwerk is. Dit betekent dat het door [eisende partij] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde ongedeelde auteurschap alleen al om die reden geen stand houdt.
3.5.
Van het door [eisende partij] pas ter zitting gestelde co-auteurschap kan in dit kort geding ook niet worden uitgegaan. Daartoe geldt het volgende. [gedaagden c.s.] heeft als productie 2 een verklaring van [C] overgelegd. [C] was in 2008 door [eisende partij] ingehuurd als geluidstechnicus. [C] beschrijft in zijn verklaring hoe (de opname van) het nummer ‘ [nummer 1] ’ tot stand is gekomen. Volgens [C] heeft [B] het nummer aan [eisende partij] en hem voorgespeeld en gezongen. Vervolgens zijn er opnames gestart, waarna de later aanwezige [A] het nummer heeft ingezongen. [C] verklaart zonder enig voorbehoud dat [B] de auteur is van het nummer ‘ [nummer 1] ’, hetgeen strookt met het standpunt van [gedaagden c.s.] . Dat [C] , die zeven jaar de geluidstechnicus van [eisende partij] is geweest, uit rancune in juridische geschillen op ieders verzoek onjuiste verklaringen over [eisende partij] aflegt omdat [eisende partij] hem op enig moment op staande voet heeft ontslagen is door [eisende partij] gesteld, maar is op geen enkele wijze onderbouwd. In dit kort geding kan niet aan de verklaring van [C] over het auteurschap van het nummer ‘ [nummer 1] ’ worden voorbijgegaan.
3.6.
Om ervan uit te gaan dat [eisende partij] co-auteur is van het nummer ‘ [nummer 1] ’, is bewijsvoering nodig en daar leent een kort geding zich niet voor. Het beroep van [eisende partij] op de door hem als productie 18 overgelegde verklaring van [A] maakt dit niet anders. Sterker, volgens [A] heeft [B] geen bemoeienis met het nummer ‘ [nummer 1] ’gehad, hetgeen volgens [eisende partij] zelf, gelet op het door hem ter zitting ingenomen standpunt over co-auteurschap, niet juist kan zijn.
3.7.
Omdat zonder bewijsvoering niet kan worden vastgesteld of aan [eisende partij] coauteurschap op het nummer ‘ [nummer 1] ’ toekomt, kan ook het beroep van [eisende partij] op de volgens hem op 5 januari 2016 via We-Transfer aan [B] toegezonden demo, niet tot toewijzing van (een van) de vorderingen leiden. Want ook als ervan uitgegaan wordt dat [eisende partij] op 5 januari 2016 de door hem gestelde demo aan [B] heeft toegezonden en dat [B] vervolgens het nummer “ [nummer 2] ’ heeft uitgebracht, blijft in dit kort geding leidend dat niet aannemelijk geworden is dat [eisende partij] als een auteursrechthebbende op het nummer “ [nummer 1] ’, kan worden aangemerkt.
3.8.
Een voorlopig oordeel over de vraag of de muzikale werken ‘ [nummer 1] ’ en ‘ [nummer 2] ’ dusdanig overeenstemmend zijn dat sprake is van een auteursrechtinbreuk, zoals door [eisende partij] is gesteld, kan op grond van het voorgaande onbeantwoord blijven.
[eisende partij] moet de proceskosten betalen
3.9.
[eisende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
[eisende partij] maakt geen misbruik van procesrecht
3.10.
Volgens vaste jurisprudentie is een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten slechts onder buitengewone omstandigheden mogelijk, bijvoorbeeld als het instellen van de vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten te blijven. Daarbij past terughoudendheid vanwege het recht op toegang tot de rechter dat mede is gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
3.11.
In dit geval kan niet worden gezegd dat de stellingen van [eisende partij] bij voorbaat kansloos waren. De omstandigheid dat op grond van het verweer van [gedaagden c.s.] geoordeeld is dat bewijslevering nodig is alvorens de vorderingen van [eisende partij] voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat [eisende partij] [B] niet gedagvaard heeft maar [gedaagden c.s.] wel, levert geen misbruik van recht op. Ook als [B] was gedagvaard had [eisende partij] [gedaagden c.s.] op grond van vermeend auteursrechtinbreuk mede kunnen dagvaarden. Dat [gedaagden c.s.] per definitie ‘volstrekt onnodig’ zijn gedagvaard is dan ook niet juist. De rechtbank ziet in wat [gedaagden c.s.] heeft aangevoerd dan ook geen reden om [eisende partij] in de werkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen.
Begroting van de proceskosten
3.12.
Omdat het in deze zaak gaat om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten wordt de proceskostenveroordeling, zoals subsidiair verzocht door [gedaagden c.s.] , gegrond op artikel 1019h Rv. Bij de vaststelling van de redelijke en evenredige kosten ex artikel 1019h Rv gaat de rechtbank uit van de Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden c.s.] betoogd dat het in deze procedure gaat om een normale zaak. Hierin gaat de rechtbank mee. Voor een normaal IE-kort geding geldt een indicatietarief van maximaal € 15.000,00.
3.13.
[gedaagden c.s.] heeft een kostenoverzicht overgelegd van € 16.515,-- (exclusief BTW en griffierecht). De voorzieningenrechter zal, gelet op de beperkte omvang van de IE-grondslag (auteursrecht) en het feitencomplex, het salaris begroten op € 8.000,-- (exclusief BTW en griffierecht). De door [gedaagden c.s.] gestelde omstandigheid dat de gedaagde uitgevers BMG Rights Management (Benelux) en [gedaagde sub 4] ook met een eigen advocaat hadden kunnen procederen waardoor nu kosten zijn bespaard, is onvoldoende om meer dan de begrote € 8.000,-- toe te wijzen.
3.14.
De proceskosten van [gedaagden c.s.] worden daarom begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
8.000,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.866,00
3.15.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 8.866,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisende partij] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
4.3.
veroordeelt [eisende partij] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
4428