ECLI:NL:RBMNE:2024:4254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
11109459 \ LV EXPL 24-26
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de opzegging van een arbeidsovereenkomst en de vraag naar wedertewerkstelling en loonbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer had op 20 maart 2024 per e-mail haar arbeidsovereenkomst opgezegd, maar later geprobeerd deze opzegging te herroepen. De werkgever heeft de opzegging als geldig beschouwd en de werknemer niet meer toegelaten tot haar werkzaamheden. De werknemer vorderde in kort geding wedertewerkstelling en doorbetaling van haar salaris, stellende dat zij op en na 1 juni 2024 nog in dienst was van de werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat de opzegging door de werknemer op 20 maart 2024 ondubbelzinnig was en dat de werkgever gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op deze verklaring. De rechter benadrukte dat een opzegging een eenzijdige rechtshandeling is en dat de werknemer niet in staat was om deze opzegging te herroepen. De vorderingen van de werknemer tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling werden afgewezen, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van een opzegging voor de werknemer, inclusief de mogelijkheid van verlies van aanspraak op een werkloosheidsuitkering. De kantonrechter concludeerde dat de bodemrechter de opzegging als rechtsgeldig zal beoordelen, wat de afwijzing van de vorderingen van de werknemer bevestigt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11109459 LV EXPL 24-26 RD/960
Kort geding vonnis van 18 juli 2024
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.C. de Graaff,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. van Es.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding, met producties, van 4 juni 2024 is [gedaagde] opgeroepen voor de zitting van 4 juli 2024. [gedaagde] heeft op 3 juli 2024 een conclusie van antwoord, met producties, ingediend.
1.2.
Op de zitting is [eiseres] verschenen met haar gemachtigde. Namens [gedaagde] is [A] (verder ook te noemen [A] ) verschenen met de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft een kinderdagverblijf en biedt buitenschoolse opvang aan.
2.2.
[eiseres] is op 21 februari 2022 bij [gedaagde] in dienst getreden als locatiemanager. Laatstelijk werkte zij 24 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.807,25, exclusief emolumenten.
2.3.
Bij e-mail van 20 maart 2024, met als onderwerp beëindigen dienstverband, schrijft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] :

Na twee leerzame jaren te hebben gewerkt bij [gedaagde] is het vanwege diverse redenen voor mij nu tijd om een andere uitdaging aan te gaan.
Als eerste wil ik uiten dat ik persoonlijk veel bewondering heb voor jouw kracht en passie ten aanzien van je onderneming. Ik kijk daar echt tegenop. Ik begrijp heel goed dat als oprichter/eigenaar je de strijd aangaat om zorg te dragen voor de continuïteit van het bedrijf.
Waar ik nu tegenaan loop is de methodiek die daarbij wordt gehanteerd bij vraagstukken en dan in mijn geval betreffende personeel. Naar mijn mening leidt de methodiek vaak tot onnodige geschillen tussen zowel interne als externe stakeholders, als tussen ons beiden. En ik vind dat als ik ergens werk, ik me, naast de visie en missie van een bedrijf, ook moet kunnen vinden in de handelswijze die wordt gebruikt of van mij wordt verwacht te gebruiken.
Naast het bovenstaande feit heb ik al eerder bij jou aangegeven dat ik de Kinderopvangbranche een beperkte branche vind die te veel te maken heeft met nadelige wet- en regelgeving. Hierdoor wil ik in een meer commerciële branche werkzaam zijn. En ik wil ook minder “breed” werken. Deze functie is nog al een brede functie, waarvoor ik eigenlijk te weinig uren voor werk. Ook dit hebben wij eens besproken en is bij jou bekend.
Omdat ik momenteel nog niet voorzien ben van een andere baan wil ik graag de mogelijkheden bespreken om de opzegtermijn al in te laten gaan, maar pas officieel beëindigen als ik daadwerkelijk ergens anders te werk kan gaan. Ik zou namelijk niet langer dan nodig bij [gedaagde] willen blijven. Dit betekent niet dat ik mijn werk niet naar behoren wil afronden/achterlaten en ik zal altijd bereid zijn om te helpen of mijn vervanger in te werken, ook al zou ik inmiddels niet meer werkzaam zijn voor [gedaagde] B.V. Indien mijn verzoek niet mogelijk is, of wellicht geen andere opties zijn, dan zeg ik per heden mijn dienstverband op per 01-06-2024 volgens overeengekomen opzegtermijn.
Hierbij zeg ik [gedaagde] dank voor de leerzame jaren en hoop ik op een goede verstandhouding tussen ons beiden.
2.4.
In het WhatsApp bericht van 21 maart 2024 schrijft [A] het volgende aan [eiseres] :

Goedemorgen [eiseres] , ik heb gisteren kennisgenomen van jouw beëindiging dienstverband brief. Uiteraard is het heel jammer om dit te vernemen maar zoals je ook gaf hing het voor jou ook een tijdje in de lucht en spelen hierin verschillende redenen. Over de inhoud van je brief wens ik graag morgen met je verder hierover te spreken. Nog een fijne vrije dag verder en tot morgen!
2.5.
Bij e-mail van 26 maart 2024, met als onderwerp herroepen schrijven 20-03-2024, schrijft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] :

Op 20-03-2024 heb ik u in een schrijven in kennis gesteld dat ik mijn dienstverband met [gedaagde] B.V. wens te beëindigen. Vanwege de nieuwe ontwikkelingen bij [gedaagde] , waarvan u mij op vrijdag 22-03-2024 heeft geïnformeerd, en het feit dat ik geen schriftelijke bevestiging op mijn schrijven van u heb ontvangen, herroep mijn schrijven met daarin de berichtgeving om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en wens ik de huidige arbeidsovereenkomst in stand te houden.
2.6.
Bij brief van 26 maart 2024 heeft [gedaagde] het einde van het dienstverband van [eiseres] per 1 juni 2024 aan laatstgenoemde bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om haar binnen 24 uur na de datum van het vonnis toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden onder straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00;
II. [gedaagde] te veroordelen tot doorbetaling van het salaris van € 2.807,25 bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, alsmede de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemd bedrag vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en salaris gemachtigde.
3.2.
[eiseres] stelt dat zij op en na 1 juni 2024 nog in dienst is van [gedaagde] en dat zij haar werk moet kunnen hervatten en dat haar loon moet worden doorbetaald.
3.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst duidelijk en ondubbelzinnig per 1 juni 2024 heeft opgezegd. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot werkhervatting of loondoorbetaling. Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen van [eiseres] dan ook afgewezen worden onder veroordeling Van [eiseres] in de (na)kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat een vordering in kort geding alleen kan worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Uit de aard van de vordering, zijnde werkhervatting en loonbetaling, vloeit de spoedeisendheid naar het oordeel van de kantonrechter voort. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang ook niet weersproken. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven. Daarnaast moet het voldoende aannemelijk zijn dat de bodemrechter de vordering ook zal toewijzen.
4.2.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of het e-mailbericht dat [eiseres] op 20 maart 2024 aan [gedaagde] heeft gezonden kan worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst en of [gedaagde] zich zonder nader onderzoek op die opzegging kan beroepen en of door die opzegging dus een einde is gekomen aan de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
4.3.
Gelet op de verstrekkende gevolgen die het beëindigen van het dienstverband voor de werknemer kan hebben, zoals het mogelijk verlies van aanspraak op een werkloosheidsuitkering, is het vaste rechtspraak dat een werknemer slechts dan aan zijn ontslagneming kan worden gehouden wanneer er sprake is van een ondubbelzinnige, op beëindiging gerichte wilsverklaring. Daarnaast geldt op grond van vaste rechtspraak dat de eisen van de goede trouw - in verband met die verstrekkende gevolgen - kunnen meebrengen dat de werkgever, hoezeer deze de betreffende uitingen als een ontslagneming heeft opgevat en mocht opvatten, de werknemer toch niet aan de ontslagneming mag houden. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de werknemer, toen hij deze uitingen deed, niet in staat was zijn wil te bepalen omdat hij toen in een hevige gemoedsbeweging verkeerde of handelde onder invloed van een stoornis van zijn geestesvermogens. De vraag in hoeverre op een werkgever een onderzoeksplicht rust ter zake van de werkelijke bedoeling van de mededelingen of gedragingen van zijn werknemer, waaruit hij een ontslagneming heeft menen te mogen afleiden, kan slechts worden beantwoord in het licht van alle omstandigheden van het geval.
4.4.
[eiseres] stelt dat zij de gevolgen van haar opzegging van 20 maart 2024 niet kon overzien. [gedaagde] had, zo stelt zij, moeten controleren of de wil en verklaring van [eiseres] overeenstemden. [gedaagde] heeft dit echter nagelaten. [gedaagde] mocht er dan ook, aldus [eiseres] , niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiseres] haar arbeidsovereenkomst op wilde zeggen.
4.5.
[gedaagde] voert daartegenover aan dat [eiseres] de arbeidsovereenkomst op 20 maart 2024 weloverwogen heeft opgezegd. Zij had al eerder bij [gedaagde] aangegeven dat zij niet op haar plek zat.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] met haar e-mailbericht van 20 maart 2024 duidelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard haar dienstverband met [gedaagde] te willen opzeggen per 1 juni 2024. Naast de onderwerpregel van het bericht is de tekst van de e-mail helder en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Het bericht spreekt niet alleen over een opzegging met een duidelijke datum van beëindiging, maar gaat daarnaast ook in op de redenen voor de opzegging. Deze redenen hebben betrekking op de werkwijze binnen [gedaagde] en de kinderopvangbranche in het algemeen. Deze redenen waren ook niet nieuw. Al eerder had [eiseres] haar problemen met de functie en de taakinhoud aan [A] kenbaar gemaakt. [eiseres] wilde de kinderopvangbranche zelfs geheel verlaten.
4.7.
Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat uit de zinsnede: “
of wellicht geen andere opties zijn” uit de e-mail van 20 maart 2024 valt af te leiden dat zij niet op wilde zeggen, maar met [gedaagde] in gesprek wilde gaan over andere mogelijkheden. Nu deze zinsnede echter onderdeel uitmaakt van de tekst betreffende de opzegtermijn en ook past binnen de context van de hele e-mail, volgt de kantonrechter [eiseres] niet in deze stelling. Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] de
e-mail van 20 maart 2024 niet heeft mogen opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiseres] .
4.8.
Vervolgens komt vraag aan de orde of [gedaagde] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op deze verklaring van [eiseres] , dan wel had moeten onderzoeken of zij daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om ontslag te nemen. In dit verband acht de kantonrechter het allereerst van belang dat [eiseres] haar mededeling ter zake van haar ontslagname met stelligheid en de nodige mate van onderbouwing heeft gedaan. Zoals reeds eerder overwogen is deze mededeling voor [gedaagde] ook niet onverwacht gekomen. [eiseres] heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij vreesde voor haar gezondheid en dat zij met de e-mail van 20 maart 2024 bespreekbaar wilde maken dat zij zo niet verder wilde, maar dit blijkt niet uit haar mededelingen en dat heeft zij ook verder niet onderbouwd.
4.9.
[eiseres] heeft haar opzegging weliswaar willen herroepen, maar nu een opzegging een eenzijdige rechtshandeling betreft is dit niet mogelijk. Aanvaarding van de opzegging door [gedaagde] is evenmin een vereiste. Uit de onder 2.5 genoemde e-mail en de verklaring van [eiseres] ter zitting blijkt ook dat de herroeping van [eiseres] is ingegeven door de aanstaande organisatiewijzing binnen [gedaagde] , welke wijziging eerst na de opzegging van [eiseres] aan de orde is gekomen.
4.10.
[eiseres] heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar op 25 maart 2024 of 26 maart 2024 door of namens [gedaagde] is gevraagd om op haar opzegging terug te komen en dat zij daarop bevestigend heeft gereageerd.
4.11.
Het bovenstaande betekent dat de kantonrechter verwacht dat de bodemrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [eiseres] van 20 maart 2024 als rechtsgeldig beoordeelt. De vorderingen tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling zullen daarom worden afgewezen.
4.12.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiseres] veroordeelt in de (na)kosten gevallen aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.