ECLI:NL:RBMNE:2024:4252

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
566558
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening door een vennootschap onder firma en de aansprakelijkheid van vennoten na uittreden

In deze zaak heeft eiseres op 22 december 2019 een geldleningsovereenkomst gesloten met gedaagde sub 2, die handelde onder de naam gedaagde sub 1. Eiseres heeft een bedrag van € 72.924,00 aan gedaagde sub 2 verstrekt en vordert terugbetaling. Omdat gedaagde sub 3 met gedaagde sub 2 vennoot is geweest in de VOF gedaagde sub 1, vordert eiseres het uitgeleende bedrag ook terug van haar. Gedaagde sub 2 en gedaagde sub 1 zijn niet verschenen, waardoor de rechtbank verstek verleent. De rechtbank wijst de vordering tegen gedaagde sub 3 af, omdat deze al uit de vennootschap was getreden voordat de lening werd verstrekt. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de vereffening van de VOF nog niet was voltooid op het moment van de lening.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde sub 3 niet aansprakelijk is voor de lening, omdat de lening in december 2019 is aangegaan, vijf jaar nadat gedaagde sub 3 was uitgetreden en het vermogen van de VOF was vereffend. Eiseres heeft ook niet aangetoond dat gedaagde sub 3 ongerechtvaardigd is verrijkt door de lening. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres tegen gedaagde sub 3 af en veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde sub 3. De vorderingen tegen gedaagde sub 2 en gedaagde sub 1 worden toegewezen, waarbij zij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het uitgeleende bedrag en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/566558 / HL ZA 23-330
Vonnis van 17 juli 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. P. Bosma,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
niet verschenen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.M. Oor,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie namens [gedaagde sub 3]
- de brief van 3 juni 2024 namens [gedaagde sub 3]
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres] heeft op 22 december 2019 een geldleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met [gedaagde sub 2] die handelde onder de naam [gedaagde sub 1] . Zij heeft een bedrag van € 72.924,00 aan [gedaagde sub 2] verstrekt en vordert terugbetaling. Omdat [gedaagde sub 3] met [gedaagde sub 2] vennoot is geweest in de VOF [gedaagde sub 1] , vordert [eiseres] het uitgeleende bedrag ook terug van haar. Omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] niet zijn verschenen, zal tegen hen verstek worden verleend. De rechtbank zal de vordering tegen [gedaagde sub 3] afwijzen. Dat oordeel wordt hieronder uitgelegd.
Verstek tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
2.2.
Omdat tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] verstek wordt verleend, moet de rechtbank toetsen of de vorderingen van [eiseres] haar onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betwisten de stellingen en vorderingen van [eiseres] niet, dus staat dit vast. De vorderingen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, dus worden de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] toegewezen. Zij zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . Deze zijn (inclusief nakosten):
- kosten van de dagvaarding
131,27
- griffierecht
987,00
- beslagkosten
1.883,10
- salaris advocaat
1.214,00
(1,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.393,37
2.4.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
[gedaagde sub 3] is niet aansprakelijk voor de lening.
2.5.
Nadat een vennootschap onder firma wordt ontbonden, bijvoorbeeld door het uittreden van één van de vennoten, blijft deze bestaan om het vermogen te vereffenen. [eiseres] stelt dat de vereffening nog niet is voltooid, wat door [gedaagde sub 3] wordt betwist. [gedaagde sub 3] voert aan dat de vereffening heeft plaatsgevonden toen zij uittrad uit de VOF. [eiseres] onderbouwt haar stelling vervolgens met helemaal niets; niet eens met een verklaring van [gedaagde sub 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog aangegeven deze stelling wel te willen bewijzen, maar dat is te laat. Zij had eerst haar stellingen voldoende moeten onderbouwen. Dan had eventueel toegekomen kunnen worden aan bewijslevering, nu niet. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vereffening heeft plaatsgevonden rond het tijdstip van uittreden van [gedaagde sub 3] in 2014.
2.6.
De lening is in december 2019 aangegaan. Dat is zo’n vijf jaar nadat [gedaagde sub 3] is uitgetreden en het vermogen van de VOF is vereffend. [gedaagde sub 3] is dan ook niet aansprakelijk voor die lening en kan niet worden aangesproken tot terugbetaling daarvan.
[gedaagde sub 3] is niet ongerechtvaardigd verrijkt.
2.7.
[eiseres] stelt de lening aan [gedaagde sub 2] te hebben verstrekt zodat hij een lening bij “geld voor elkaar” kon afbetalen. De lening bij “geld voor elkaar” is [gedaagde sub 2] aangegaan om schulden van de VOF af te betalen, zoals de schuld aan de ouders van [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] was volgens [eiseres] ook aansprakelijk voor deze schulden. Zij is verrijkt door de lening, omdat zij de schulden van de VOF nu niet meer hoeft af te betalen.
2.8.
[gedaagde sub 3] betwist dat met het geld van “geld voor elkaar” schulden van de VOF zijn betaald en wijst erop dat deze lening in 2017, dus ruim nadat zij is uitgetreden, door de eenmanszaak [gedaagde sub 1] is aangegaan. [eiseres] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat met deze lening wel schulden van de VOF zijn voldaan. De schuld aan de ouders van [gedaagde sub 3] is volgens [gedaagde sub 3] overgenomen door [gedaagde sub 2] in ruil waarvoor [gedaagde sub 3] heeft afgezien van haar recht op de overwaarde van het huis. Dit onderbouwt zij met de vaststellingsovereenkomst van mei 2023 en is door [eiseres] niet betwist. Aan de stelling dat [gedaagde sub 3] ongerechtvaardigd is verrijkt gaat de rechtbank daarom als zijnde onvoldoende onderbouwd voorbij.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde sub 3] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.907,00

3.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
3.1.
verleent verstek tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van
€ 94.242,00 te vermeerderen met de contractuele rente over dit bedrag van 5% met ingang van 1 januari 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk in de proceskosten van € 4.393,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
Ten aanzien van [gedaagde sub 3]
3.4.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 3] van € 3.907,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2., 3.3. en 3.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.
4420