ECLI:NL:RBMNE:2024:4246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
C/16/574923 / KL ZA 24-114 5404
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke opheffing van conservatoir beslag in kort geding

Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een kort geding over de gedeeltelijke opheffing van conservatoir beslag. In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Rila, gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.R. Janssen, gedagvaard om op 1 juli 2024 te verschijnen. De eisers vorderden de opheffing van het conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd op hun woning en banktegoeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van eisers behandeld konden worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op 15 april 2024 conservatoir beslag is gelegd door gedaagden na verkregen verlof. Eisers hebben aangevoerd dat het beslag onterecht is gelegd en dat het beslag op de banktegoeden opgeheven moet worden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag op de banktegoeden inderdaad onnodig is, gezien de waarde van de woning en de hypothecaire lening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van eisers om over voldoende financiële middelen te beschikken zwaarder weegt dan het belang van gedaagden om hun vordering te zekerstellen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank opgeheven, maar het beslag op de woning is gehandhaafd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld op 15 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/574923 / KL ZA 24-114 5404
Vonnis in kort geding van 15 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. R.A. Rila te Amersfoort,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. D.M.R. Janssen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna (in mannelijk enkelvoud) [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser c.s.] heeft [gedaagde c.s.] gedagvaard om op 1 juli 2024 in kort geding voor de voorzieningenrechter te verschijnen. [eiser c.s.] heeft daarbij producties 1 (A tot en met D) tot en met 3 ingebracht. Vervolgens heeft [eiser c.s.] een nadere productie 4 ingebracht.
1.2.
De zaak is op 1 juli 2024 bij de voorzieningenrechter besproken. [eiser c.s.] is verschenen met zijn advocaat. Ook [gedaagde sub 1] is, mede namens [gedaagde sub 2] , verschenen met zijn advocaat. De advocaten van beide partijen hebben op de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd. Die zijn toegevoegd aan het dossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op 15 april 2024 heeft [gedaagde c.s.] – na een daartoe op 8 april 2024 verkregen verlof met zaaknummer C/16/573115 – conservatoir beslag gelegd op de woning van [eiser c.s.] en op alle banktegoeden van [eiser c.s.] wil dat het conservatoir beslag dat [gedaagde c.s.] heeft doen leggen op zowel de woning als op de banktegoeden volledig dan wel gedeeltelijk wordt opgeheven. De voorzieningenrechter geeft [eiser c.s.] gedeeltelijk gelijk. Het beslag op de banktegoeden zal worden opgeheven. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.

3.Achtergrond van het geschil

3.1.
[eiser c.s.] is door [gedaagde c.s.] gedagvaard om op 17 januari 2023 te verschijnen in een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, sector civiel, locatie Lelystad met zaak- en rolnummer C/16551064 HL ZA 23-29. In deze procedure vordert [gedaagde c.s.] een bedrag van € 268.686,64 aan schadevergoeding in verband met een gebrek aan het atrium in de door [eiser c.s.] aan [gedaagde c.s.] verkochte onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). Bij tussenvonnis van 28 februari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser c.s.] aansprakelijk is voor het gebrek en dat [eiser c.s.] daarom de herstelkosten moet betalen. Bij tussenvonnis van 1 mei 2024 is een deskundigonderzoek bevolen ter begroting van de hoogte van de herstelkosten.

4.De beoordeling

Beoordelingskader kort geding
4.1.
In dit kort geding moet de voorzieningenrechter allereerst beoordelen of [eiser c.s.] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiser c.s.] niet kan worden verwacht dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang, gelet op de aard van de vorderingen, aanwezig is. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser c.s.] kunnen worden behandeld.
4.3.
Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of de vorderingen van [eiser c.s.] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen. In dit vonnis in kort geding geeft de voorzieningenrechter alleen een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Juridisch kader opheffing conservatoir beslag
4.4.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter bij een opheffingsvordering de belangen van partijen dient af te wegen.
4.5.
[eiser c.s.] vordert opheffing van het door [gedaagde c.s.] gelegde conservatoir beslag op de woning van [eiser c.s.] Daarnaast vordert [eiser c.s.] opheffing van het door [gedaagde c.s.] gelegde conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde c.s.] daarmee na betekening van het vonnis in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00.
Geen sprake van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen
4.6.
[eiser c.s.] voert ter onderbouwing van haar vorderingen het volgende aan. [gedaagde c.s.] heeft in het beslagrekest d.d. 5 april 2024 geen melding gemaakt van de waardevermeerdering van de woning van [eiser c.s.] sinds de aanschaf daarvan. [eiser c.s.] heeft de woning gekocht voor een bedrag van € 675.000,00. Hij heeft ter financiering van de woning een hypothecaire lening van € 650.000,00 afgesloten. Doordat [eiser c.s.] de woning na de aankoop heeft gerenoveerd bedraagt de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2023 € 1.210.000,00. De marktwaarde is nog hoger dan dit bedrag. [gedaagde c.s.] heeft de voorzieningenrechter niet over de hogere WOZ-waarde van de woning geïnformeerd, terwijl de WOZ-waarde eenvoudig online is te vinden. [gedaagde c.s.] was op de hoogte van het feit dat [eiser c.s.] de woning heeft gerenoveerd. Doordat [gedaagde c.s.] heeft nagelaten de waardevermeerdering te vermelden in het beslagrekest heeft [gedaagde c.s.] in strijd met de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv gehandeld, zodat sprake is van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen. Daarom moet zowel het door [gedaagde c.s.] gelegde conservatoir beslag op de woning als het door [gedaagde c.s.] gelegde derdenbeslag onder de Rabobank worden opgeheven.
4.7.
[gedaagde c.s.] betwist dat hij in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door niet de WOZ-waarde van de woning te vermelden in het beslagrekest.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen doordat door [gedaagde c.s.] in strijd zou zijn gehandeld met de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv.
4.9.
Allereerst is er geen verplichting om de WOZ-waarde van de onroerende zaak waarop men beslag wenst te leggen in het beslagrekest te vermelden. Daar komt bij dat [gedaagde c.s.] op de mondelinge behandeling voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat het voor hem ten tijde van de indiening van het beslagrekest onduidelijk was hoe het precies zat met de overwaarde van de woning. [gedaagde c.s.] heeft erop gewezen dat er een recht van hypotheek is verleend voor een bedrag van € 1.727.500,00 en dat het denkbaar is dat [eiser c.s.] deze extra lening heeft gebruikt voor de renovatie. Dat de omvang van de overwaarde niet duidelijk was voor [gedaagde c.s.] volgt ook uit de volgende zinsnede uit het beslagrekest: “
Hoewel [eiser sub 1] de woning aan de [adres] heeft gerenoveerd, is het natuurlijk maar de vraag hoeveel woningwaarde dat oplevert”. Bovendien heeft [gedaagde c.s.] , blijkens deze zinsnede, in het beslagrekest vermeld dat [eiser c.s.] de woning heeft gerenoveerd. Dat daarbij de (veronderstelde) overwaarde van de woning niet is genoemd maakt niet dat [gedaagde c.s.] in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht.
4.10.
Nu er geen sprake is van verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen is opheffing van het volledige beslag op die grond niet aan de orde.
Summierlijk gebleken van een onnodig gelegd bankbeslag
4.11.
[eiser c.s.] stelt dat, in het geval het beslag niet volledig wordt opgeven, in elk geval het gelegde conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank dient te worden opgeheven. Volgens [eiser c.s.] is namelijk summierlijk gebleken dat het bankbeslag onnodig is gelegd. Hij betoogt dat de woning als gevolg van de renovatie aanzienlijk in waarde is gestegen, zodat er geen noodzaak is om naast het beslag op de woning tevens een bankbeslag te leggen.
4.12.
[gedaagde c.s.] betwist dat er sprake is van een onnodig gelegd bankbeslag. De WOZ-waarde van de woning van € 1.210.000,00 is aanzienlijk lager dan het bedrag van € 1.727.500,00 waarvoor het eerste recht van hypotheek aan [eiser c.s.] is verleend. Door de mogelijkheid van een forse verhoging van de hypothecaire lening bestaat het risico dat het beslag op de woning per saldo niets oplevert. [eiser c.s.] zou een extra bedrag geleend kunnen hebben. [eiser c.s.] heeft onvoldoende aangetoond dat de actuele hoogte van het geleende bedrag € 650.000,00 bedraagt, aldus steeds [gedaagde c.s.]
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat summierlijk is gebleken van een onnodig gelegd bankbeslag.
4.14.
[eiser c.s.] heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat het hoge hypotheekbedrag van € 1.727.500,00 samenhangt met (het afsluiten van) een overbruggingshypotheek. [eiser c.s.] heeft verklaard dat de overbruggingshypotheek is afgesloten omdat de woning van [eiser c.s.] aan de [adres] te [woonplaats] ten tijde van de koop van de huidige woning van [eiser c.s.] nog niet verkocht was. [eiser c.s.] heeft verder verklaard dat hij deze overbruggingshypotheek niet kan gebruiken voor andere doeleinden, zoals de renovatie van de woning. In het geval [eiser c.s.] extra bedragen had willen lenen voor bijvoorbeeld de renovatie van zijn woning dan had hij daarvoor naar zijn zeggen een andere, extra hypotheek(akte) nodig gehad. [eiser c.s.] heeft zijn verklaringen voldoende onderbouwd met de door hem overgelegde hypotheekakte waarin staat vermeld dat er sprake is van een overbruggingshypotheek ten aanzien van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
4.15.
Dat [eiser c.s.] geen extra bedragen heeft geleend en dat er dus sprake is van een hypothecaire lening van € 650.000,00 blijkt uit het door [eiser c.s.] overgelegde jaaroverzicht van zijn hypotheekverstrekker. Uit dat overzicht volgt dat de totale hoofdsom van de betreffende hypotheek op 31 december 2023 € 650.000,00 bedroeg. Dat dit overzicht niet actueel is, zodat de financiële situatie op dit overzicht niet accuraat zou zijn, zoals [gedaagde c.s.] meent, acht de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Bovendien heeft [eiser c.s.] op de mondelinge behandeling toegelicht dat dit overzicht slechts eenmaal per jaar wordt verstrekt en dat hij dus geen mogelijkheid had om een actueler overzicht over te leggen.
4.16.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser c.s.] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet meer dan € 650.000,00 heeft geleend en dat, gelet op de WOZ-waarde, er sprake is van een overwaarde op de woning die voldoende verhaal biedt voor de vordering van [gedaagde c.s.] Het is dan ook summierlijk gebleken dat het door [gedaagde c.s.] gelegde bankbeslag onnodig is.
Belangenafweging
4.17.
Vervolgens dient er een belangenafweging plaats te vinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze in het voordeel van [eiser c.s.] uitvalt.
4.18.
[eiser c.s.] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vanwege de gelegde beslagen niet over voldoende financiële middelen beschikt, waardoor hij in de problemen raakt. Zo heeft [eiser c.s.] op de mondelinge behandeling toegelicht dat hij een gezin heeft met studerende kinderen en dat hij de dagelijkse kosten om het gezin te kunnen onderhouden niet kan betalen vanwege de onder de bank gelegde beslagen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [eiser c.s.] om over voldoende financiële middelen te beschikken zwaarder weegt dan het door [gedaagde c.s.] gestelde belang dat ziet op het zekerstellen van zijn vordering. Het beslag op de woning, dat niet wordt opgeheven, biedt immers reeds voldoende zekerheid tot verhaal van de vordering van [gedaagde c.s.]
Conclusie
4.19.
Gelet op het voorgaande zal het door [gedaagde c.s.] gelegde conservatoir derdenbeslag onder Rabobank ten laste van [eiser c.s.] worden opgeheven.
Dwangsom
4.20.
[eiser c.s.] verzoekt de voorzieningenrechter het gelegde conservatoir beslag op te heffen op straffe van een dwangsom. Aangezien het niet mogelijk is om een dwangsom aan de voorzieningenrechter op te leggen zal de vordering ten aanzien van de dwangsom worden afgewezen.
Beslagkosten
4.21.
[eiser c.s.] vordert [gedaagde c.s.] te veroordelen in de kosten die met de beslaglegging zijn gemoeid, waaronder de bankkosten van € 160,00. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen nu het beslag slechts gedeeltelijk zal worden opgeheven. De beslagkosten zijn daardoor niet ten onrechte gemaakt.
Proceskosten
4.22.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd op na te melden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft het door [gedaagde c.s.] gelegde conservatoir derdenbeslag onder Rabobank ten laste van [eiser c.s.] op;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.