Op 15 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een kort geding over de gedeeltelijke opheffing van conservatoir beslag. In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Rila, gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.R. Janssen, gedagvaard om op 1 juli 2024 te verschijnen. De eisers vorderden de opheffing van het conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd op hun woning en banktegoeden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van eisers behandeld konden worden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op 15 april 2024 conservatoir beslag is gelegd door gedaagden na verkregen verlof. Eisers hebben aangevoerd dat het beslag onterecht is gelegd en dat het beslag op de banktegoeden opgeheven moet worden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het beslag op de banktegoeden inderdaad onnodig is, gezien de waarde van de woning en de hypothecaire lening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van eisers om over voldoende financiële middelen te beschikken zwaarder weegt dan het belang van gedaagden om hun vordering te zekerstellen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank opgeheven, maar het beslag op de woning is gehandhaafd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld op 15 juli 2024.