ECLI:NL:RBMNE:2024:4202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/16/560491 / FL RK 23-711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kinderalimentatie en gebruiksvergoeding in echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 17 juni 2024, wordt een beslissing genomen over de kinderalimentatie en het gebruik van de woning in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M. Oor, heeft verzocht om kinderalimentatie en het uitsluitend gebruik van de woning. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top, heeft verzocht om afwijzing van de gewijzigde verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in mediation zijn gegaan en dat de vrouw haar verzoeken, behalve die betreffende de kinderalimentatie en het gebruik van de woning, heeft ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning mag hebben, terwijl de man zonder toestemming de woning niet mag betreden. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een gebruiksvergoeding afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank bepaald dat de man een bedrag van € 287,- per maand moet betalen voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024, en € 286,- per maand vanaf 1 januari 2024. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Almere
zaaknummer: C/16/560491 / FL RK 23-711
Voorlopige voorzieningen
Beschikking van 17 juni 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.M. Oor,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2023 de beslissing over de toevertrouwing, de zorgregeling, de vakantie- en feestdagenregeling, de kinderalimentatie, de woning en de gebruiksvergoeding uitgesteld, omdat partijen samen hebben besloten in mediation te gaan. De verzoeken gaan, onder andere, over de minderjarige kinderen van partijen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2018 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2022 in [geboorteplaats] .
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • de brief (met bijlagen) van de vrouw van 1 december 2023, met daarin een wijziging van haar verzoeken en als bijlage een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan;
  • het bericht van de man van 22 januari 2024;
  • het e-mailbericht (met bijlagen) van de vrouw van 30 april 2024.
1.3.
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
3 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
1.4.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de zitting het stuk ‘Concretisering verzoeken kinderalimentatie en partneralimentatie’ overgelegd. De rechtbank heeft hiervan tijdens de zitting geen kennis kunnen nemen. De advocaat van de man heeft direct na afloop van de zitting aanvullende producties overgelegd. De rechtbank heeft het stuk van de vrouw en de producties van de man aan het procesdossier toegevoegd.
1.5.
Hierna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de vrouw van 17 mei 2024;
  • het e-mailbericht (met bijlagen) van de kantoorgenoot van de advocaat van de vrouw van 30 mei 2024;
  • het e-mailbericht (met bijlage) van de man van 2 juni 2024.

2.Waar deze procedure over gaat

2.1.
De vrouw heeft na de beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2023 aan de rechtbank laten weten dat zij haar verzoeken, met uitzondering van de verzoeken betreffende het gebruik van de woning en de kinderalimentatie, intrekt. Het is partijen namelijk gelukt om, met uitzondering van de kinderalimentatie, afspraken te maken ten aanzien van de kinderen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het ouderschapsplan van
21 november 2023. Dit betekent dat de rechtbank enkel nog een beslissing over het gebruik van de woning, de gebruiksvergoeding en de kinderalimentatie dient te nemen.
2.2.
De vrouw heeft in het stuk ‘Concretisering verzoeken kinderalimentatie en partneralimentatie’ haar verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie gewijzigd en verzoekt de rechtbank:
  • primair: te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2023 gehouden is een bedrag van € 311,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen;
  • subsidiair: te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2023 gehouden is een bedrag van € 227,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen;
  • meer subsidiair: te bepalen dat de man met ingang van een door de rechtbank vastgestelde datum gehouden is een door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor de kinderen aan de vrouw te voldoen.
2.3.
De man heeft de rechtbank hierna verzocht om het gewijzigde verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie af te wijzen.
2.4.
Voor de overige vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2023.

3.De beoordeling

De woning
3.1.
De rechtbank beslist dat alleen de vrouw de woning mag gebruiken. Dat betekent dat de man zonder toestemming van de vrouw de woning niet meer mag binnenkomen. Partijen zijn het erover eens dat zij niet samen in de woning kunnen wonen. De man is om die reden reeds uit de woning vertrokken en kan ermee instemmen dat de vrouw voor de duur van de echtscheidingsprocedure met de kinderen in de woning verblijft. De rechtbank acht dit in het belang van de kinderen, omdat zij hierdoor de komende periode in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen.
3.2.
De vrouw heeft de rechtbank ook verzocht om het gebruik van de inboedel aan haar toe te wijzen. Dat verzoek wijst de rechtbank als onderdeel van het verzoek tot het gebruik van de woning toe omdat tegen dat verzoek (ook) geen verweer is gevoerd.
De gebruiksvergoeding
3.3.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de gebruiksvergoeding afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.4.
Het vaststellen van een gebruiksvergoeding lijkt in beginsel niet onder de limitatieve opsomming van artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te vallen. De Hoge Raad lijkt deze mogelijkheid toch te bieden indien de rechtbank in de omstandigheden waarin partijen verkeren, aanleiding vindt om te bepalen dat het uitsluitend gebruik van de woning enkel toegekend kan worden tegen betaling van een bijdrage in de kosten van de woning. [1] De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige situatie nu het verzoek door de man onvoldoende is onderbouwd. De man verzoekt een gebruiksvergoeding ter hoogte van 2% van de overwaarde van de woning, maar heeft tijdens de zitting zelf aangegeven dat het nog onduidelijk is wat de daadwerkelijke overwaarde van de woning is. De man zou daartoe nog stukken aanleveren, maar heeft dit nagelaten. Daarnaast is de man in 2023 gestopt met het bijdragen in de lasten van de woning. Hierdoor draagt de vrouw alle kosten voor de gezamenlijke woning. Daar komt bij dat de man in het kader van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:84 BW het nodige moet bieden aan de vrouw, waardoor de rechtbank, ook indien er op dit moment al wel duidelijkheid zou zijn over de overwaarde van de woning, geen aanleiding ziet om een gebruiksvergoeding vast te stellen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een eventuele gebruiksvergoeding ook een rol speelt bij de hoogte van de kinderalimentatie en daarover heeft de man niets gesteld.
De kinderalimentatie
3.5.
De rechtbank zal beslissen dat de man voorlopig een bedrag van € 287,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen voor de periode van 1 oktober 2023 tot
1 januari 2024 en vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 286,- per maand.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.6.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.7.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor partijen kan hebben.
3.8.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum 1 oktober 2023, omdat de vrouw tijdens de zitting heeft aangegeven dat de man vanaf dat moment niet meer heeft bijgedragen in de kosten van de woning, de kinderen en de vrouw. De man heeft niet betwist. Over het standpunt van de vrouw dat voor de periode daarvoor ook een bijdrage dient te worden bepaald, merkt de rechtbank op dat de vrouw pas in haar gewijzigde verzoek van 16 augustus 2023 een ingangsdatum heeft genoemd, die zelfs gelegen is voor de datum van het verzoekschrift. Partijen zijn in mediation gegaan en hebben toen ook geen voorlopige bijdrage voor tijdens de mediation afgesproken, zodat de rechtbank het redelijk vindt om uit te gaan van de datum waarop kennelijk elke bijdrage is gestopt. Omdat, zoals later zal blijken, het inkomen van de vrouw wijzigt per januari 2024 zal de rechtbank wel met die situatie rekenen. Het verhoudt zich echter niet met een procedure voorlopige voorzieningen om met vier periodes te gaan rekenen, zoals de vrouw wenst.
De behoefte van de kinderen
3.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Partijen zijn tijdens de zitting overeengekomen dat de totale behoefte van de kinderen in 2023 € 1.625,- per maand bedroeg. Dit bedrag komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. De rechtbank zal de behoefte van de kinderen in 2023 vaststellen op dit bedrag. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) bedraagt de totale behoefte van de kinderen in 2024 dan € 1.725,75 (afgerond € 1.726,-) per maand.
De draagkracht van partijen
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van partijen kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van partijen genoemd. Volgens de wet moeten partijen namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [3]
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht van de partijen past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een partij is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Zoals later zal blijken berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw en de man voor twee verschillende periodes, namelijk voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 en voor de periode vanaf 1 januari 2024.
3.12.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 1.930,- per maand in 2023 en € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. Partijen worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2023 is dat een bedrag van € 1.175,- per maand en in 2024 een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan voor 2023 als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.175). Voor 2024 geldt de volgende formule: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
De draagkracht van de vrouw
3.13.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank voor de periode van
1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 op € 690,- per maand en voor de periode vanaf
1 januari 2024 op € 785,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.14.
De vrouw is met ingang van juli 2023 in de Ziektewet terecht gekomen, waardoor haar inkomen is afgenomen. Per 1 januari 2024 heeft de vrouw haar werkzaamheden (gedeeltelijk) hervat waardoor haar inkomen weer is toegenomen. Om die reden vindt de rechtbank het redelijk om te rekenen met twee periodes, namelijk de periode van 1 oktober 2023 tot
1 januari 2024 en de periode vanaf 1 januari 2024.
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
3.15.
Voor het inkomen van de vrouw van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over juli 2023, waarop een inkomen van € 2.384,05 bruto per maand inclusief onregelmatigheidstoeslag (ORT) is vermeld. De vrouw heeft gesteld dat de toeslag die zij ontvangt over haar ORT-uren steeds verder afneemt, maar bij gebrek aan overige financiële gegevens van de vrouw over de tweede helft van 2023, gaat de rechtbank ervan uit dat dit het salaris is dat de vrouw heeft ontvangen vanaf het moment dat zij in de Ziektewet terecht is gekomen tot 1 januari 2024. Hierover ontvangt de vrouw een vakantietoeslag van 8%. Verder wordt rekening gehouden met een Pensioenpremie (OP) van € 227,37, een Premie Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten hiaat (WGA) van € 7,07, een Premie Private Aanvulling op WW (PAWW) van € 2,71 en een netto inhouding WGA van € 6,44. Ook houdt de rechtbank rekening met de eindejaarsuitkering, het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 3.086,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2023 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [3.086 – (0,3 x 3.086 + 1.175)]=) € 690,- per maand.
Periode vanaf 1 januari 2024
3.16.
Voor het inkomen van de vrouw vanaf 1 januari 2024 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties van januari tot en met april 2024, waaruit een gemiddeld inkomen van
€ 2.411,33 bruto per maand inclusief onregelmatigheidstoeslag (ORT) blijkt. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een vakantietoeslag van 8%. Verder wordt rekening gehouden met de volgende gemiddelde premies: OP € 237,59, WGA € 7,46, PAWW € 2,73, een Premie Arbeidsongeschiktheidspensioen (AP) van € 1,22 en een netto inhouding WGA van € 6,48. Ook wordt rekening gehouden met de eindejaarsuitkering, het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan
€ 3.417,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [3.417 – (0,3 x 3.417 + 1.270)]=) € 785,- per maand.
De draagkracht van de man
3.17.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank voor de periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 op € 287,- per maand en voor de periode vanaf 1 januari 2024 op € 286,- per maand. [5] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.18.
De vrouw heeft gesteld dat voor de draagkracht van de man primair aansluiting gezocht dient te worden bij zijn inkomen over het jaar 2022. De man is in 2023 van baan gewisseld waardoor zijn inkomen afgenomen is en de vrouw vindt dat deze inkomensvermindering voor rekening van de man dient te komen. Subsidiair stelt de vrouw dat er voor de draagkracht van de man gerekend dient te worden met zijn salarisspecificaties in 2023 van week 23 tot en met week 26 en week 29. De man heeft namelijk pas voor het eerst op 6 maart 2024 kenbaar gemaakt aan de vrouw dat hij sinds 7 augustus 2023 een WW-uitkering ontvangt, wat haaks staat op het bericht van de man op 16 augustus 2023. Toen leek de man nog een baan te hebben en legde hij salarisspecificaties over. Meer subsidiair stelt de vrouw dat, indien de rechtbank toch rekening wil houden met de WW-uitkering van de man, voor de draagkracht aansluiting dient te worden gezocht bij de gemiddelde hoogte van de WW-uitkeringen van de man. Verder stelt de vrouw dat de rechtbank de draagkracht van de man over vier periodes dient te berekenen, omdat de hoogte van de WW-uitkering verschilt. De man stelt dat er bij de berekening van zijn draagkracht enkel gerekend dient te worden met zijn WW-uitkering.
3.19.
De rechtbank gaat voor beide periodes uit van het inkomen dat de man daadwerkelijk ontvangt/heeft ontvangen. In deze spoedprocedure moet de rechtbank namelijk alleen een tijdelijke ordemaatregel nemen en daarbij kijkt de rechtbank niet naar een eventuele verdiencapaciteit. In de bodemprocedure kan wel van belang zijn of de man meer kan verdienen. Ondanks dat de man pas op een later moment aan de vrouw heeft vermeld dat hij een WW-uitkering ontvangt, vindt de rechtbank het voldoende duidelijk dat de man deze daadwerkelijk ontvangt sinds 7 augustus 2023. Dit blijkt namelijk uit de door de man overgelegde brief van het UWV van 22 augustus 2023. De rechtbank zal in deze procedure bij de berekening van de draagkracht van de man daarom rekening houden met de WW-uitkering die hij ontvangt.
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
3.20.
In de brief van het UWV van 22 augustus 2023 staat onder andere dat de man met ingang van 7 oktober 2023 een bruto-uitkering van € 2.786,18 per maand zal ontvangen. De rechtbank zal rekenen met dit bedrag. De man ontving tot en met 6 oktober 2023 een hogere uitkering, maar nu de ingangsdatum op 1 oktober 2023 is bepaald vindt de rechtbank het, in het kader van de voorlopige voorziening, niet nodig om voor die zes dagen een extra draagkrachtberekening te maken. Naast de bruto-uitkering van de man houdt de rechtbank rekening met een vakantietoeslag van 8%. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 2.085,- per maand.
3.21.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2023 heeft de man dan een draagkracht van (70% [2.085 – (0,3 x 2.085 + 1.175)] =) € 199,- per maand.
3.22.
De vrouw heeft echter in het stuk ‘Concretisering verzoeken kinderalimentatie en partneralimentatie’ gesteld dat de man samenwoont met zijn huidige partner en dat zij gezamenlijk de woonlasten van hun woning kunnen voldoen. De vrouw stelt dat er daarom aan de zijde van de man met een lagere woonlast gerekend dient te worden, namelijk met een woonlast van € 500,- per maand. Uit het Rapport Alimentatienormen (van 2023 en 2024) volgt dat de rechtbank, indien er sprake is van een tekort aan draagkracht, met een lagere woonlast kan rekenen. Daarbij wordt opgemerkt dat het op de weg van de alimentatieplichtige ligt om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten en dat, indien de alimentatieplichtige samenwoont met zijn nieuwe partner, het uitgangspunt is dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen. Nu de man de stelling van de vrouw niet heeft betwist volgt de rechtbank de stelling van de vrouw en zal de rechtbank rekenen met een woonlast van € 500,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan (70% [1.958 – (500 + 1.175)] =) € 287,- per maand.
Periode vanaf 1 januari 2024
3.23.
Voor de periode vanaf 1 januari 2024 zal de rechtbank rekenen met het inkomen dat blijkt uit de specificatie van de man van het UWV van februari 2024 van € 2.890,07 bruto per maand. De rechtbank beschikt niet over een specificatie van de man van januari 2024, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat de man in januari 2024 eenzelfde inkomen ontving. In de brief van het UWV van 22 augustus 2023 staat opgenomen dat de man een WW-uitkering ontvangt tot en met juni 2024. Het is op dit moment nog onvoldoende duidelijk wat de man na juni 2024 aan inkomen zal ontvangen, waardoor de rechtbank er voor de duur van de echtscheidingsprocedure van uitgaat dat de man in ieder geval een inkomen ter hoogte van de WW-uitkering van het UWV van februari 2024 zal blijven ontvangen. Verder wordt rekening gehouden met een vakantietoeslag van 8%. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 2.178,- per maand.
3.24.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man dan een draagkracht van (70% [2.178 – (0,3 x 2.178 + 1.270)] =) € 178,- per maand.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, houdt zij rekening met een woonlast van € 500,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan (70% [2.178 – (500 + 1.270)] =) € 286,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.25.
Als partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
3.26.
Een vergelijking is hier niet nodig omdat partijen samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 977,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.625,- per maand zijn. Partijen komen dus samen een bedrag van € 648,- per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 287,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
Periode vanaf 1 januari 2024
3.27.
Ook nu is er geen vergelijking nodig omdat partijen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen. Hun gezamenlijke draagkracht is € 1.071,- per maand, terwijl de kosten van de kinderen € 1.726,- per maand zijn. Partijen komen dus samen een bedrag van € 655 per maand tekort. Zij moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 286,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen.
De zorgkorting
3.28.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.29.
In dit geval past de rechtbank voor beide periodes geen zorgkorting toe, omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht. Het is namelijk niet eerlijk als de rechtbank de kosten die de man al voor de kinderen maakt in mindering brengt op de alimentatie, want daardoor komt het hele tekort op de schouders van de vrouw te rusten. Daarom past de rechtbank bij een groot tekort aan draagkracht geen zorgkorting toe.
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
3.30.
Dit betekent dat de man een bedrag van € 287,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
Periode vanaf 1 januari 2024
3.31.
Dit betekent dat de man een bedrag van € 286,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

voor de duur van de echtscheidingsprocedure
De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de vrouw is gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de woning en de inboedel aan de [adres] in [woonplaats] , met bevel dat de man deze verder niet mag betreden;
4.2.
beslist dat de man van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024 een bedrag van € 287,- per maand moet betalen aan de vrouw en vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 286,- per maand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
4.3.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. D. van Bloemendaal, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.R.S. Salomé, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage 1: de draagkracht van de vrouw
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
Periode vanaf 1 januari 2024
Bijlage 2: de draagkracht van de man
Periode van 1 oktober 2023 tot 1 januari 2024
Periode vanaf 1 januari 2024

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1099.
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage 1: draagkracht van de vrouw (beide periodes).
5.Bijlage 2: draagkracht van de man (beide periodes).