ECLI:NL:RBMNE:2024:4162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
1117429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een executiegeschil waarbij de eiser, [eiser], vordert de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis waarin is bepaald dat hij een huurwoning moet ontruimen. De kantonrechter had op 8 mei 2024 de huurovereenkomst tussen eiser en [gedaagde] ontbonden en eiser veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een noodtoestand met zich meebrengen en dat hij meer tijd nodig heeft voor herstelwerkzaamheden aan de woning.

De kantonrechter heeft op 26 juni 2024 in kort geding uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die de eerdere beslissing rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft kunnen onderbouwen dat de omstandigheden die hij aanvoert, niet eerder in de procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. Eiser had voldoende tijd om zich voor te bereiden op de ontruiming en de herstelwerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt, en dat de vordering van eiser om de ontruiming te schorsen niet kan worden toegewezen.

Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen aan [gedaagde], die zijn begroot op € 678,00. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. van Steenbeek en openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11174629 \ UV EXPL 24-149 RJ/58605
Kort geding vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Brons-Stikkelbroeck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juni 2024 met producties 1 tot en met 7;
- de aanvullende productie 8 aan de zijde van [eiser] ;
- de producties 1 tot en met 9 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 26 juni 2024 (kop/staart) vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op 10 juli 2024 vastgesteld.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] huurde van [gedaagde] een appartement aan de [adres] in [plaats] . Bij vonnis van 8 mei 2024 is de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] ontbonden en heeft de kantonrechter bepaald dat [eiser] de woning binnen veertien dagen moet ontruimen. Vervolgens heeft [gedaagde] het vonnis op 28 mei 2024 aan [eiser] betekend en heeft zij de ontruiming aangezegd tegen donderdag 27 juni 2024.
2.2.
[eiser] is het niet eens met het vonnis en stelt dat hij in hoger beroep is gegaan. [eiser] vindt dat onduidelijk is welke herstelwerkzaamheden precies van hem verwacht (mogen) worden en dat hij meer tijd nodig heeft om de herstelwerkzaamheden te kunnen (laten) uitvoeren. [eiser] stelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een noodtoestand met zich meebrengen. In deze zaak vordert [eiser] daarom - na eiswijziging - primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis totdat in hoger beroep is beslist en subsidiair dat de ontruiming wordt opgeschort, alsmede dat eerst een vooropname door gedaagde dient plaats te vinden waarna op basis van de huurovereenkomstbepalingen vastgesteld dient te worden welke redelijke herstelwerkzaamheden van eiser verwacht mogen worden alsmede te betalen dat eiser daartoe een minimaal redelijke termijn van 6 maanden vanaf datum voorinspectie wordt gegund om daaraan te voldoen.
2.3.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een noodtoestand met zich meebrengen en vindt daarom dat de vordering moet worden afgewezen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de kantonrechter?

3.1.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Spoedeisend belang
3.2.
In kort geding moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of [eiser] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang aan vanwege de naderende ontruimingsdatum (27 juni 2024). De spoedeisendheid staat overigens niet ter discussie tussen partijen.
Beoordelingskader
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de maatstaven uit het Strandhotel-arrest (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026) zowel bij het primair als het subsidiair gevorderde als vertrekpunt gelden. Het gaat om de volgende maatstaven.
I. Het uitgangspunt is dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling in principe uitvoerbaar is, nog voordat in het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter kan van dit uitgangspunt afwijken en de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen, als het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang [gedaagde] .
II. Bij de toepassing van de onder I genoemde maatstaf (belangenafweging) moet in het executiegeschil worden uitgegaan van de beslissingen in het ten uitvoer te leggen vonnis van 8 mei 2024 en wat daarin is vastgesteld en geoordeeld. De kans van slagen van het tegen die beslissing ingestelde of nog in te stellen hoger beroep blijft in beginsel buiten beschouwing. Daarentegen kan de voorzieningenrechter bij de beoordeling wel betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag van juridische of feitelijke aard.
III. Als in het vonnis van 8 mei 2024 een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal [eiser] , afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, in het executiegeschil voor zijn schorsingsvordering feiten en omstandigheden moeten aandragen die door de eerste rechter niet in aanmerking konden worden genomen, doordat die omstandigheden zich pas na de uitspraak van 8 mei 2024 hebben voorgedaan. Ook moeten die feiten en omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat van de beslissing van de vorige rechter wordt afgeweken.
De beslissing is gemotiveerd uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de kantonrechter het vonnis van 8 mei 2024 uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard én dat zij die beslissing in het vonnis ook nader heeft gemotiveerd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter alleen tot schorsing van de tenuitvoerlegging dient over te gaan indien, afgezien van het geval dat het vonnis op een kennelijke misslag berust (wat door [eiser] niet is gesteld), er sprake is van feiten en omstandigheden die door de eerste rechter niet in aanmerking konden worden genomen, doordat die omstandigheden zich pas na de uitspraak van 8 mei 2024 hebben voorgedaan en die feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat van de beslissing van de vorige rechter wordt afgeweken.
Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden
3.5.
[eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van feiten en omstandigheden die de kantonrechter bij het nemen van zijn beslissing niet in aanmerking kon nemen doordat zij zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan of doordat ze pas daarna bekend zijn geworden en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Dat [eiser] vindt dat onduidelijk is welke herstelwerkzaamheden precies van hem verwacht (mogen) worden en dat hij meer tijd nodig heeft om de herstelwerkzaamheden te kunnen (laten) uitvoeren zijn omstandigheden die hij in de procedure bij de kantonrechter al naar voren had kunnen brengen in het kader van de door de kantonrechter te maken belangenafweging. [eiser] weet in ieder geval sinds de dagvaarding in de bodemprocedure (december 2023) dat de mogelijkheid bestond dat de kantonrechter de huurovereenkomst zou ontbinden en hem zou veroordelen om de woning te ontruimen. [eiser] heeft ruim de tijd gehad om zich te verdiepen in de van hem te (mogen) verwachten herstelwerkzaamheden en naar de beschikbaarheid van aannemers te informeren. Dat hij dit niet op tijd heeft gedaan en dit in de bodemprocedure niet maar voren heeft gebracht, is een omstandigheid die niet aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen, maar alleen aan [eiser] zelf kan worden toegerekend. Zowel het primair gevorderde als het subsidiair gevorderde wordt daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
3.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.