Uitspraak
1.De procedure
- de producties 1 tot en met 9 aan de zijde van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak gaat het om een executiegeschil waarbij de eiser, [eiser], vordert de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis waarin is bepaald dat hij een huurwoning moet ontruimen. De kantonrechter had op 8 mei 2024 de huurovereenkomst tussen eiser en [gedaagde] ontbonden en eiser veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een noodtoestand met zich meebrengen en dat hij meer tijd nodig heeft voor herstelwerkzaamheden aan de woning.
De kantonrechter heeft op 26 juni 2024 in kort geding uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die de eerdere beslissing rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft kunnen onderbouwen dat de omstandigheden die hij aanvoert, niet eerder in de procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. Eiser had voldoende tijd om zich voor te bereiden op de ontruiming en de herstelwerkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt, en dat de vordering van eiser om de ontruiming te schorsen niet kan worden toegewezen.
Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen aan [gedaagde], die zijn begroot op € 678,00. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. van Steenbeek en openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.