ECLI:NL:RBMNE:2024:4146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
552676
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen in publicaties: afweging tussen artikel 8 en 10 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eenmanszaak, vertegenwoordigd door [eiser], en een publieke omroep, aangeduid als [omroep]. De zaak draait om onrechtmatige uitlatingen die gedaan zijn in twee reportages die door [omroep] zijn gepubliceerd op YouTube. [eiser], eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam], vorderde een verklaring voor recht dat [omroep] onrechtmatig heeft gehandeld door deze reportages openbaar te maken, en eiste zowel immateriële als materiële schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste reportage onrechtmatige uitlatingen bevatte, terwijl de tweede reportage, die een rectificatie was, niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen in de eerste reportage, die impliceerden dat [handelsnaam] bekend stond om de verkoop van gestolen laptops, onterecht waren en dat deze uitlatingen ernstige gevolgen voor [eiser] konden hebben. De rechtbank heeft [omroep] veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 1.500, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de vorderingen tot materiële schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/552676 / HL ZA 23-71
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser], voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. van Berk te Nijmegen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[omroep],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [omroep] ,
advocaten: mrs. L. Oranje en S.D.M. van Cassel te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 40;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 10;
- de akte van eiswijziging van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser] ;
- de spreekaantekeningen van [omroep] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] was de eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam] in Nijmegen. [handelsnaam] verkocht elektronische onderdelen en verzorgde reparaties van elektronica. [omroep] is een publieke omroepvereniging. Zij maakt onder andere het programma [programma] dat wordt uitgezonden via het Youtube-kanaal van [programma] .
2.2.
Op 12 augustus 2021 heeft [omroep] een reportage gepubliceerd op het Youtube-kanaal van [programma] met de titel: “ [titel] verkoopt GESTOLEN LAPTOP en staat hier BLIJKBAAR om BEKEND | [programma] [uitzending] ” (hierna: reportage 1). Deze reportage is op 13 augustus 2021 offline gehaald nadat de advocaat van [eiser] daartoe had gesommeerd. Op 14 augustus 2021 heeft [omroep] een gerectificeerde reportage op het Youtube-kanaal van [programma] gepubliceerd met de titel: “ [titel] verkoopt GESTOLEN laptop *GERECTIFICEERD* | [programma] [uitzending] ” (hierna: reportage 2).
2.3.
De kern van het geschil gaat over de vraag of er sprake is van onrechtmatige uitlatingen in de door [omroep] gepubliceerde reportages 1 en/of 2.
2.4.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend voor reportage 2. Daarom zal de rechtbank de vorderingen van [eiser] ten aanzien van reportage 2 afwijzen. Voor uitlatingen in reportage 1 beantwoordt de rechtbank de vraag bevestigend. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding begroten en toewijzen. De vorderingen gebaseerd op de materiële schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen. Hierna zal de rechtbank toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.Achtergrondinformatie

3.1.
[A] , de broer van [eiser] , bood een laptop te koop aan via Marktplaats.nl. Deze werd gekocht. De levering van de laptop door [A] en de betaling door de koper vond plaatst op zondag 11 augustus 2019 in de winkel [handelsnaam] . De winkel was op dat moment niet open voor andere klanten. De koper betaalde de koopprijs op verzoek van [A] deels contant en deels door overmaking naar de bankrekening van [A] . De koper ontving een factuur op naam van [handelsnaam] als betaalbewijs.
3.2.
Na circa een jaar werd de laptop van de koper op afstand vergrendeld en verscheen op het beeldscherm de melding dat de laptop eigendom is van het bedrijf [bedrijf] . De koper deed navraag bij [bedrijf] . [bedrijf] vertelde dat de laptop bij haar is ontvreemd en dus nog haar eigendom is.
3.3.
De koper meldde zich (online/telefonisch) met dit probleem bij [A] en zij spraken met elkaar over een oplossing. Op een gegeven moment kreeg de koper geen contact meer met [A] . Vervolgens heeft de koper per e-mail [handelsnaam] benaderd voor een oplossing. [eiser] deelde mee dat [handelsnaam] niet de partij is die de laptop heeft verkocht. Hij deelde mee dat [A] zijn broer is en dat hij vroeger werkzaam was voor [handelsnaam] , maar inmiddels al drie jaar niet meer. De koper en [eiser] kwamen niet tot een oplossing.
3.4.
De koper heeft zijn verhaal voorgelegd aan de redactie van [programma] . In de reportage is te zien dat het team van [programma] samen met de koper naar de winkel van [handelsnaam] gaat om te vragen of de kwestie kan worden opgelost. [eiser] als eigenaar van [handelsnaam] en diens advocaat staan de koper te woord. Als oplossing wordt besproken dat, wanneer het voor [handelsnaam] komt vast te staan dat de laptop is gestolen (door bewijs dat de koper moet leveren), de koper wordt gecompenseerd.
3.5.
Op 12 augustus 2021 heeft [omroep] reportage 1 gepubliceerd op het Youtube-kanaal van [programma] met de titel: “ [titel] verkoopt GESTOLEN LAPTOP en staat hier BLIJKBAAR om BEKEND | [programma] [uitzending] ”. In reportage 1 is onder meer een telefoongesprek te horen tussen een medewerker van [programma] en een medewerker van [bedrijf] . De medewerker van [bedrijf] zegt in het telefoongesprek:
“Ik moet eerlijk zeggen, het feit dat je hem bij [handelsnaam] gekocht hebt, dat baart mij zorgen. Mijn collega hier die schrikt ook al met ‘oh jee’. Want daar zijn meerdere gestolen devices van ons verkocht.”
3.6.
Omdat volgens [eiser] de mededeling van de medewerker van [bedrijf] onjuist is, heeft de advocaat van [eiser] dezelfde dag nog contact opgenomen met [bedrijf] om navraag te doen. De volgende dag heeft [bedrijf] per e-mail aan [omroep] verklaard dat de telefonische mededeling in de reportage op een misverstand berust: er is bij [bedrijf] maar één geval bekend van een gestolen laptop die bij [handelsnaam] is verkocht. [bedrijf] heeft in de e-mail toegelicht dat de medewerker van [programma] , die met [bedrijf] belde over de casus van de laptop van de koper, zich voordeed als een andere koper van een laptop bij [handelsnaam] , die eveneens bij [bedrijf] zou zijn gestolen. De telefonische uitspraak van de medewerker vond in die context plaats, waarbij de medewerker van [bedrijf] in de veronderstelling verkeerde dat het telefoongesprek met de medewerker van [programma] over een tweede incident ging.
3.7.
Na ontvangst van de e-mail van [bedrijf] en de sommatie van [eiser] heeft [omroep] op 13 augustus 2021 reportage 1 offline gehaald. Op 14 augustus 2021 heeft [omroep] reportage 2 op het Youtube-kanaal van [programma] gepubliceerd met de titel: “ [titel] verkoopt GESTOLEN laptop *GERECTIFICEERD* | [programma] [uitzending] ”. Reportage 2 is een aangepaste versie van reportage 1, waarbij het telefoongesprek met [bedrijf] en de daarmee samenhangende uitlatingen en de titelomschrijving zijn verwijderd c.q. aangepast. Bij de publicatie van reportage 2 heeft [omroep] de volgende rectificatie gepubliceerd:
“In de vorige versie van de aflevering zat een telefoongesprek met Central Point, waarin de indruk gewekt werd dat er meerdere gestolen devices van Central Point verkocht zouden zijn bij [handelsnaam] . Dit bleek later onjuist te zijn. Bij Central Point is alleen de zaak van [koper] bekend. Daarom hebben we dit deel uit de aflevering gehaald.”

4.De beoordeling

De vorderingen van [eiser] en de reactie van [omroep]
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [omroep] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover hem door reportage 1 en reportage 2 openbaar te maken. Daarnaast vordert [eiser] verwijdering dan wel rectificatie van reportage 2 op straffe van een dwangsom en vordert [eiser] zowel een materiële als immateriële schadevergoeding. [1] [eiser] licht toe dat hij door de publicatie van de reportages in zijn eer en goede naam is aangetast en nog steeds wordt geconfronteerd met de negatieve gevolgen ervan.
4.2.
[eiser] stelt dat ten onrechte is vermeld:
in reportage 2 (en ook in reportage 1):
1. dat de koper de laptop van [handelsnaam] kocht;
2. dat de verkochte laptop zou zijn gestolen;
3. dat [A] de eigenaar is van [handelsnaam] ;
4. dat na het vervangen van het moederbord van een Apple laptop het serienummer niet wordt gewijzigd;
5. dat de advocaat via de achterdeur naar binnen kwam;
6. dat het smoesjes zijn dat de koper aan [A] heeft voorgehouden dat hij de laptop heeft moeten inleveren bij de politie;
7. “
wij sturen dan naar jou en naar [B] eventjes eh het nummer van die aangifte, want die blijkt dus inderdaad gesloten te zijn. Daar is aangifte van gedaan bij de politie, hij staat nu ook in het systeem.”
8. “
Samenvattend: de laptop van [C] was dus gesloten de politie heeft dat nu ook in hun computer staan,..”.
uitsluitend in reportage 1:
9. dat bij [handelsnaam] vaker gestolen laptops worden verkocht en zij daar bekend om staat.
4.3.
[omroep] voert verweer en verzoekt [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, dan wel de vorderingen af te wijzen. Volgens [omroep] is er geen sprake van onrechtmatige uitlatingen en heeft zij niet onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] .
Juridisch kader
Beroep op artikel 8 EVRM
4.4.
[eiser] beroept zich op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet (Gw) en artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): hierna tezamen artikel 8 EVRM). Voor wat betreft een beroep op artikel 8 EVRM geldt het volgende. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) blijkt dat een partij handelend in uitoefening van zijn beroep of bedrijf niet zonder meer een beroep kan doen op artikel 8 EVRM voor de aantasting van zijn reputatie. [2] Een beroep op bescherming van de reputatie valt pas onder artikel 8 EVRM wanneer de aantasting van de reputatie dusdanig (ernstig) van aard is, dat daardoor een belemmering ontstaat van het genot op het recht op respect voor het privéleven. Dit betekent dat een schending van de reputatie niet per definitie wordt aangemerkt als schending van de persoonlijke integriteit welke wordt beschermd door artikel 8 EVRM.
4.5.
Anders dan [omroep] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] in zijn geval een beroep kan doen op artikel 8 EVRM. [eiser] heeft voldoende gesteld dat de aantasting van zijn reputatie als eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam] van dusdanige aard is dat sprake is van een aantasting van het recht op respect voor het privéleven van [eiser] . Hij heeft namelijk gesteld dat (1) hij meerdere persoonlijke bedreigingen ontving, (2) hij in zijn sociale netwerk en familie op een negatieve wijze is aangesproken over de reportage, en (3) dat zijn contract bij zijn voormalige werkgever niet is verlengd nadat de reportage bekend werd op zijn werkplek.
De afweging tussen de fundamentele rechten
4.6.
Zoals hierboven uiteengezet, heeft [eiser] voldoende gesteld om zich te kunnen beroepen op artikel 8 EVRM. [omroep] beroept zich op haar vrijheid van meningsuiting zoals dat is beschermd in artikel 7 Gw en artikel 10 EVRM. In deze zaak gaat het dus om een afweging tussen fundamentele rechten. Meer specifiek, het recht van [eiser] op eerbiediging van zijn eer en goede naam door niet op lichtvaardige wijze te worden blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen die zijn gebaseerd op onjuiste dan wel onvolledige feiten of suggesties. Tegenover het recht van [omroep] op de vrijheid van meningsuiting, waarbij zij zich in de media informerend, kritisch, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken.
4.7.
Het is vaste rechtspraak dat de fundamentele rechten op vrijheid van meningsuiting en eerbiediging van de eer en de goede naam in beginsel gelijkwaardig zijn. Niet kan worden gezegd dat het ene recht in het algemeen zwaarder weegt dan het andere recht. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt (en dus of al dan niet sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), moet worden gevonden door een afweging van alle omstandigheden van het geval. Het oordeel dat één van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets.
4.8.
Bij de toetsing die moet plaatsvinden om te komen tot het oordeel welk van de botsende grondrechten in dit geval voorrang krijgt, zijn onder meer de volgende omstandigheden relevant:
(i) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die aan de kaak wordt gesteld;
(ii) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
(iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
(iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen;
(v) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet;
(vi) de maatschappelijke positie van de betrokken personen.
Genoemde - niet limitatieve - omstandigheden wegen niet allen even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Beoordeling reportage 2
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen in de gerectificeerde reportage 2, opgesomd onder 4.2, niet onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Dit heeft de rechtbank op de volgende overwegingen gebaseerd.
4.10.
Tussen partijen is het niet in geschil dat handel in gestolen goederen een maatschappelijke misstand is. [omroep] heeft aangevoerd dat de inzet van de reportage is om het probleem van de koper met de vergrendelde laptop op te lossen en inzichtelijk te maken voor haar kijkers tegen welke problemen consumenten aan kunnen lopen wanneer zij een gestolen laptop kopen. Daarmee is er sprake van een onderwerp van publiek belang. Het kan [omroep] dan ook niet worden tegengeworpen dat zij in het programma [programma] hier aandacht aan besteed, zodat zij het publiek kan voorlichten en waar nodig kan waarschuwen.
4.11.
Bij het onder de aandacht brengen van het onderwerp is het wel belangrijk dat [eiser] niet op lichtzinnige wijze wordt blootgesteld aan ernstige verdachtmakingen en beschuldigingen die gebaseerd zijn op onjuiste of onvolledige feiten of suggesties. Zoals hieronder vanaf 4.15 per uitlating wordt beoordeeld, vinden de uitlatingen voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal en/of zijn de uitlatingen niet van dusdanige aard dat deze bijdragen aan de gestelde onrechtmatigheid van de reportage.
4.12.
[eiser] stelt dat [omroep] een eenzijdig beeld heeft neergezet door onvoldoende gelegenheid te bieden voor wederhoor voor [eiser] en zich te beperken in haar journalistieke onderzoek door bijvoorbeeld niet [A] te interviewen en bepaalde delen uit het interview weg te laten. Voor de beoordeling hiervan geldt dat [omroep] de journalistieke en redactionele vrijheid heeft om haar uitzending vorm te geven en te illustreren op haar eigen manier. De vraag is of [omroep] in haar keuzes de grenzen van het onbetamelijke heeft overschreden? Dat ziet de rechtbank niet. In de reportage worden het probleem van de koper, zijn standpunt en vervolgens het standpunt van [eiser] belicht. Het kan zijn dat [eiser] zich overvallen heeft gevoeld in zijn winkel door het team van [programma] , maar [eiser] heeft ook de gelegenheid gekregen om zich te laten bijstaan door zijn advocaat. Vervolgens hebben de advocaat en [eiser] het standpunt van [eiser] verwoord. [omroep] is binnen de grenzen van het betamelijke vrij in haar keuze wie zij interviewt om een verhaal in beeld te brengen. Dat zij niet [A] interviewt, is in deze context geen onbetamelijke keuze. Volgens de koper is het een zaak tussen hem en [handelsnaam] en niet tussen hem en [A] . Daar denkt [eiser] zelf anders over. Maar beiden visies daarop zijn in beeld gebracht.
4.13.
[eiser] heeft aangevoerd dat de geportretteerde personen op verschillende momenten in de reportage worden geridiculiseerd, door de bewerking van de opnames. [eiser] heeft toegelicht dat hij de wijze waarop de bewerking is gebeurd als vervelend ervaart. Dat kan zo zijn, maar dat op zichzelf leidt niet tot het oordeel dat [omroep] met de bewerkingen onbetamelijk heeft gehandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding in de bewerkingen om tot dat oordeel te komen. Daarbij speelt een rol dat de wijze waarop de reportage is bewerkt, past binnen de gebruikelijke stijl die [omroep] voor de bewerking van de reportages van [programma] hanteert. Volgens [omroep] bedient zij zich van een humoristische, lichte en persoonlijke stijl. Of men dit als geslaagd ervaart, is uiteraard persoonlijk. Maar voor het publiek van het programma [programma] zal de wijze waarop de reportage is bewerkt, herkenbaar zijn en passen binnen de stijl.
4.14.
[eiser] wijst er verder op dat hij met zijn eenmanszaak, zonder enige mediabekendheid, in beeld is gebracht en de reportage is geplaatst op het Youtube-kanaal van [programma] waarop circa 875.000 zijn geabonneerd. Hierdoor is [eiser] ongevraagd op een voor hem onwenselijke wijze in beeld gebracht. [eiser] heeft tijdens de zitting gesteld dat hij in privé leed heeft ondervonden door de reportage. Hij heeft meerdere bedreigingen ontvangen, er worden berichten met een racistische boodschap onder de reportage geplaatst op het Youtube-kanaal, hij is in zijn sociale netwerk en familiaire aangelegenheden negatief aangesproken over de reportage en zijn arbeidscontract bij zijn voormalige werkgever is niet verlengd nadat de reportage bekend werd op de werkplek. Deze gang van zaken is betreurenswaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat het klopt dat de reportage vervelende gevolgen heeft gehad voor [eiser] . Maar dit is op zichzelf onvoldoende om het handelen van [omroep] onrechtmatig te achten. De media moet immers kunnen berichten over de handelwijze van ondernemingen en klachten van consumenten, óók als dit nadelige gevolgen heeft voor de reputatie van een onderneming of de persoonlijke integriteit aantast van de eigenaar van die onderneming.
Uitlating onder 1
4.15.
Volgens [eiser] wordt in de reportage ten onrechte vermeld dat de koper de laptop van [handelsnaam] kocht, terwijl hij de laptop van [A] heeft gekocht. De rechtbank volgt [eiser] niet in dit verwijt. In de reportage vertelt de koper hoe hij de laptop aangeboden heeft gekregen van [A] en hoe de koop en levering van de laptop verliep in de winkel van [handelsnaam] . Zijn verhaal over de totstandkoming van de koop en levering wordt niet betwist door [eiser] . De uitlating van de koper vindt aldus voldoende steun in de feiten aangezien hij de laptop in de winkel [handelsnaam] heeft gekocht en een factuur van [handelsnaam] als betaalbewijs meekreeg. Bovendien wordt in de reportage het standpunt van [eiser] weergegeven.
Uitlating onder 2, 7 en 8
4.16.
Volgens [eiser] is de laptop bij [bedrijf] verduisterd en is het daarom onjuist dat [omroep] de laptop aanduidt als gestolen. Het klopt dat in de aangifte van 3 september 2019 van [bedrijf] bij de politie ‘verduistering’ van de laptop staat vermeld. Maar de rechtbank is het met [omroep] eens dat het onderscheid tussen diefstal of verduistering voor de reportage irrelevant is. Het thema van de reportage is niet of de laptop is verduisterd of gestolen bij [bedrijf] . Het gaat erom dat [bedrijf] zich tegenover de koper op het standpunt heeft gesteld dat de laptop bij haar is ontvreemd en zij nog altijd eigenaar is van de laptop. Om die reden werd de laptop op afstand vergrendeld en kon de koper de laptop niet meer gebruiken.
4.17.
In deze context is het niet onbegrijpelijk dat in de aflevering de term ‘gestolen laptop’ wordt gebruikt. De rechtbank ziet ook niet in welk verschil het voor de gevolgen voor [eiser] had gemaakt wanneer in de reportage was gesproken over een verduisterde laptop in plaats van een gesloten laptop. Dat heeft [eiser] ook niet toegelicht.
4.18.
In de reportage legt [eiser] uit dat [handelsnaam] de koper niet wilde / kon helpen, omdat de laptop niet als gestolen stond vermeld op de website stopheling.nl. Vervolgens legt [eiser] uit dat, als de koper kan aantonen dat de laptop is gestolen bij [bedrijf] , hij een regeling wil treffen met de koper. Het standpunt van [eiser] komt dus ook aan bod in de reportage.
Uitlating onder 3
4.19.
De koper vertelt in de reportage zijn verhaal en noemt daarbij [A] één keer de eigenaar van [handelsnaam] . Deze uitlating van de koper is feitelijk onjuist. [omroep] herstelt deze onjuiste uitlating in een onderschrift bij die uitlating en vervolgens wordt in de reportage een paar keer herhaald dat [A] de broer is van [eiser] . Omdat de onjuiste uitspraak direct wordt rechtzet en in het verdere verloop van de reportage duidelijk wordt gemaakt dat [A] de broer is van [eiser] en niet de eigenaar van [handelsnaam] , kan dit redelijkerwijs niet bijdragen aan de (gestelde) onrechtmatigheid van de reportage.
Uitlating onder 4
4.20.
Volgens [eiser] wordt in de reportage ten onrechte vermeld dat na het vervangen van het moederbord van een Apple laptop het serienummer niet wordt gewijzigd. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. In de reportage brengt [omroep] de discussie tussen de koper en [eiser] over de vraag of een serienummer wijzigt als je een moederbord vervangt, in beeld. De koper legt uit dat het serienummer op de laptop overeenkomt met het serienummer op de originele doos van de laptop en overeenkomt met het serienummer dat [bedrijf] als ontvreemd heeft opgegeven. Dat laatste wordt niet bestreden door [eiser] , waardoor de discussie niet relevant is.
Uitlating onder 5
4.21.
In de reportage is een kort moment een tekst te lezen met de strekking dat de advocaat van [eiser] door de achterdeur naar binnen is gekomen. Ongeacht of dit wel of niet strookt met de feiten, passeert de rechtbank dit verwijt. De rechtbank ziet niet in dat de betreffende tekst en de wijze waarop die in beeld wordt gebracht een relevante bijdrage kan leveren aan de gestelde onrechtmatigheid van de reportage. Dat heeft [eiser] ook niet toegelicht.
Uitlating onder 6
4.22.
Volgens [eiser] wordt in de reportage ten onrechte vermeld dat het smoesjes zijn dat de koper aan [A] heeft voorgehouden dat hij de laptop heeft moeten inleveren bij de politie, terwijl het deel van de opname waarin de koper erkent dat hij eerder aan [A] heeft voorgehouden dat hij de laptop had moeten inleveren bij de politie, eruit is geknipt.
4.23.
De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. [eiser] parafraseert de uitlating van [omroep] onjuist. In de reportage legt (de advocaat van) [eiser] uit, waarom de broer, [A] , de conversatie met de koper beëindigde. Dat zou zijn omdat de broer de koper niet meer vertrouwde. Die vertrouwensbreuk zou het gevolg zijn van de mededeling van de koper tegen [A] dat hij de laptop moest inleveren bij de politie. Vervolgens reageert de voice-over van [programma] met: “
Even voor de goede orde, dit zijn allemaal smoesjes.Deze reactie slaat niet op de mededeling van [eiser] dat de koper tegen [A] had gezegd dat hij de laptop moest inleveren bij de politie. Dit is een reactie op de verklaring van (de advocaat van) [eiser] . De voice-over van [programma] legt uit dat uit de overgelegde whatsappcorrespondentie niet blijkt dat de broer de conversatie beëindigde vanwege een vertrouwensbreuk, maar van het ene op het andere moment, zonder verklaring, niet meer reageerde op de koper. Omdat de door [eiser] gewraakte uitlating onjuist is geïnterpreteerd en weergegeven, passeert de rechtbank het verwijt.
Conclusie
4.24.
Op basis van een afweging van de hierboven genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gewraakte uitlatingen, voor zover die voor beoordeling in aanmerking zijn gekomen, niet onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Daarbij telt voor de afweging zwaar mee dat bijna alle beoordeelde uitlatingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
Afwijzing vorderingen voor reportage 2
4.25.
Omdat de gewraakte uitlatingen in reportage 2 niet onrechtmatig zijn tegenover [eiser] , zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht voor reportage 2 afwijzen. Dat betekent ook dat de rechtbank de daaraan gekoppelde vordering tot verwijdering of rectificatie zal afwijzen evenals de daaraan gekoppelde vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding.
Beoordeling reportage 1
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat reportage 1 uitlatingen bevat die onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Het gaat om de uitlatingen met de strekking dat [handelsnaam] erom bekend staat dat zij gestolen laptops verkoopt. Dit komt naar voren in:
de titelomschrijving van reportage 1 bij de publicatie op het Youtube-kanaal van [programma] (“ [titel] verkoopt GESTOLEN LAPTOP en staat hier BLIJKBAAR om BEKEND | [programma] [uitzending] ”);
het telefoongesprek met een medewerker van [bedrijf] waarin de medewerker zegt dat [handelsnaam] vaker spullen heeft verkocht die bij hen gestolen zijn;
in de opmerking: “
We duiken d’r even in hoe het nou kan dat hier vaker gestolen dingen eh verkocht zouden worden van Central Point.”
4.27.
De uitlating dat er vaker gestolen goederen worden verkocht bij [handelsnaam] duidt op een patroon en sluit uit dat er, anders dan bij reportage 2, sprake is van een incident. De woorden ‘en staat erom bekend’ impliceert de wetenschap van [eiser] daarbij en duidt op bewuste verkoop van gestolen goederen in zijn winkel. Dat maakt dat deze uitlatingen belastend zijn voor [eiser] en dat er ernstige gevolgen van te verwachten zijn voor hem.
4.28.
De uitlatingen zijn gebaseerd op de uitspraak van een medewerker van [bedrijf] in het telefoongesprek met een medewerker van [programma] . Nadien is gebleken dat de uitspraak van de medewerker van [bedrijf] op een misverstand berustte, blijkens de verklaring van [bedrijf] aan [omroep] op 13 augustus 2021. Dit betekent dat de uitlating is gebaseerd op onjuiste informatie, want het blijkt dat de uitlating toch geen steun vindt in de informatie van [bedrijf] . [omroep] voert aan dat ze bij de publicatie van reportage 1 wel mocht uitgaan van de achteraf onjuist gebleken informatie, omdat zij op dat moment niet kon weten dat er sprake was van een misverstand. Of [omroep] wel of niet wist dat de informatie van de medewerker voortkwam uit een onjuiste voorstelling van zaken, is in dit geval niet relevant. [omroep] heeft zich in het telefoongesprek niet gepresenteerd als een medewerker van [omroep] , maar voorgedaan als een ander persoon met een fictieve casus. [omroep] had erop bedacht moeten zijn dat haar gesprekspartner hierdoor een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben en dat de gegeven informatie daardoor vervuild kon zijn. [omroep] heeft met haar handelwijze onjuiste informatie gegenereerd en die heeft zij vervolgens gebruikt, terwijl de betreffende medewerkster van [bedrijf] de enige dan wel voornaamste bron was voor de belastende uitlating. Dat is niet wat van een goede journalist mag worden verwacht.
4.29.
[omroep] heeft nog aangevoerd dat de uitlating wordt ondersteund door online reviews, overgelegd als productie 8 bij de conclusie van antwoord. De rechtbank volgt [omroep] hierin niet. Er is slechts één review bij productie 8, te weten de review van 8 februari 2021, die een casus beschrijft van een verkochte laptop die gestolen zou zijn. [eiser] heeft de authenticiteit van deze review betwist. [omroep] heeft niet uitgelegd waarom deze review een serieus te nemen informatiebron zou zijn voor de belastende uitlating dat [handelsnaam] vaker gestolen goederen verkoopt.
Conclusie
4.30.
De uitlating dat [handelsnaam] erom bekend staat gestolen spullen te verkopen is een belastende uitlating waarvan ernstige gevolgen voor [eiser] te verwachten waren. Deze uitlating vindt geen steun in het beschikbare feitenmateriaal. Dat telt zwaar mee in de afweging van de omstandigheden. De overige omstandigheden, zoals de ernst van de misstand, de positie van betrokken personen in de maatschappij en de bekendheid van het medium zoals reeds beoordeeld in 4.10 en 4.14, geven bij de belangenafweging geen reden om over de onrechtmatigheid anders te oordelen. Dit betekent dat ten aanzien van de gewraakte uitlating in reportage 1 het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] zwaarder weegt dan het recht van [omroep] op vrijheid van meningsuiting. Aldus heeft de uitlating inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en is daarmee onrechtmatig tegenover [eiser] .
Toekenning immateriële schadevergoeding vanwege inbreuk reportage 1
4.31.
[eiser] vordert van [omroep] een immateriële schadevergoeding vanwege de publicatie van de reportage, nader op te maken bij staat ex artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.32.
Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan aangemerkt worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW, die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat voor de gewraakte uitlating bij reportage 1 het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting van [omroep] , ligt daarin besloten dat door de publicatie van de gewraakte uitlating inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Hieruit volgt dat [eiser] aanspraak heeft op vergoeding van de immateriële schade.
4.33.
De rechtbank acht zich in staat de immateriële schade in deze procedure te begroten door middel van een schatting, waardoor de rechtbank de zaak niet zal verwijzen naar een schadestaatprocedure. Voor de rechtbank weegt bij de schatting mee dat de onrechtmatige uitlating in reportage 1 belastend is en er ernstige gevolgen voor [eiser] te verwachten waren. Daar tegenover staat dat reportage 1 slechts één dag via het Youtube-kanaal gepubliceerd is geweest. In reportage 2 zijn de onrechtmatige uitlatingen verwijderd en heeft [omroep] bij de publicatie daarvan duidelijk vermeld dat zij de reportage heeft gerectificeerd met een toelichting daarbij. Om die reden zal de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 1.500 aan [eiser] toewijzen.
Toewijzing wettelijke rente over immateriële schadevergoeding
4.34.
Als uitgangspunt geldt dat de wettelijke rente over schade door onrechtmatig handelen verschuldigd is vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding vanaf 12 augustus 2021 toewijzen.
Afwijzing materiële schadevergoeding voor reportage 1
4.35.
Voor zover [eiser] een materiële schadevergoeding heeft gevorderd als gevolg van de onrechtmatige uitlating in reportage 1, nader op te maken in een schadestaatprocedure, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
4.36.
Voor de toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is voldoende dat de mogelijkheid dat de schade is of zal worden geleden aannemelijk wordt gemaakt door de benadeelde. Hiervoor is wel nodig dat de benadeelde de feiten en omstandigheden stelt waaruit kan worden afgeleid dat hij de gestelde schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daad. Met andere woorden de benadeelde moet de aanwezigheid van het causaal verband tussen de mogelijke of zekere schade enerzijds en de normschending anderzijds stellen en concretiseren aan de hand van feiten en omstandigheden.
4.37.
Dat heeft [eiser] in deze procedure niet gedaan. [eiser] heeft uitgelegd dat de beperkingen van de coronacrisis negatieve invloed hadden op zijn omzet in 2020 en 2021. Daar bovenop, stelt [eiser] , liep de omzet terug in de maanden na de publicatie van de reportages. In juni 2022 heeft [eiser] besloten zijn bedrijf te beëindigen. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar omzetcijfers van [handelsnaam] , overgelegd als productie 39 bij dagvaarding. Uit de omstandigheden die [eiser] heeft gesteld, volgt niet dat de omzetdaling en de uiteindelijke bedrijfsbeëindiging de gevolgen zijn van de onrechtmatige uitlating in reportage 1 die van 12 tot 13 augustus 2021 was gepubliceerd. [eiser] heeft niet gesteld en geconcretiseerd dat zonder deze normschending de gestelde schade niet zou zijn geleden. De overgelegde omzetcijfers zijn evenmin een onderbouwing voor het causale verband tussen de normschending en de (mogelijke) schade, omdat er geen (aanzienlijke of opvallende) omzetdaling na 12 augustus 2021 uit af te lezen is.
Geen sprake van heimelijke beeldopname en geen onrechtmatige daad vanwege geluidsopname
4.38.
[eiser] stelt verder dat de reportages beeld- en geluidsopnames bevatten, die zonder zijn wetenschap (dus heimelijk), zijn gemaakt. Het gaat hier om de geluid- en beeldopnames vanaf 08:08 minuten in reportage 2 tot het moment dat de cameraploeg weer wordt uitgenodigd om de winkel te betreden voor een interview. De geluidopname bevat het gesprek in de winkel tussen de presentator van [programma] , de koper en [eiser] (hierna: het gesprek). Verder gaat het om een telefoongesprek (rond 08:50 in reportage 2) tussen [eiser] en zijn advocaat. Dat telefoongesprek vond plaats in een ander deel van de winkel dan waar de presentator en de koper zich bevonden.
4.39.
Volgens [eiser] zijn de gemaakte beeld- en geluidsopname op het moment van het gesprek onrechtmatig, omdat in de afweging tussen zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds, en het beroep van [omroep] op het recht van vrijheid van meningsuiting van [omroep] , zijn recht prevaleert. Hij voert aan dat [programma] in het interview dat nadien volgde alle vragen heeft kunnen stellen, die zij van belang achtte. Dit maakt dat er onvoldoende zwaarwichtig belang is voor [omroep] om de heimelijk gemaakte opnames te publiceren volgens [eiser] . Ten aanzien van de geluidopname van het telefoongesprek stelt [eiser] dat [omroep] met de opname (en publicatie) van dat telefoongesprek in strijd heeft gehandeld met de strafrechtelijke bepalingen van artikel 139 a en 139 e van het Wetboek van Strafrecht en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] .
4.40.
De vraag of er sprake is van een onrechtmatige daad is een civielrechtelijke vraag en wordt als zodanig beoordeeld. Voor de beantwoording van de vraag of gebruik door een journalistiek medium van heimelijk verkregen opnamemateriaal onrechtmatig is, komt het aan op een afweging van de daarbij betrokken belangen en omstandigheden.
4.41.
Ten aanzien van het beeldmateriaal is de rechtbank van oordeel dat de reportage geen heimelijk opgenomen beeldmateriaal bevat, waardoor er ook geen sprake is van onrechtmatig gebruik van beeldmateriaal. Op het moment dat het team van [programma] de winkel van [eiser] betreedt, is de cameraploeg en de camera duidelijk zichtbaar voor [eiser] . Wanneer [eiser] [omroep] verzoekt niet te filmen in de winkel, verlaat de cameraploeg de winkel en er wordt niet meer gefilmd vanuit de winkel, totdat [eiser] de cameraploeg weer uitnodigt de winkel te betreden.
4.42.
Ten aanzien van de geluidopname tijdens het gesprek oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is het eens met [eiser] dat [omroep] geen zwaarwichtig belang had om de geluidopname van het gesprek te gebruiken in de reportage. In dat gesprek komt geen relevante informatie naar boven, anders dan de onderwerpen die aan bod komen in het interview met [eiser] en zijn advocaat. Daar staat tegenover dat in het gesprek ook geen gevoelige of voor [eiser] nadelige informatie wordt besproken, anders dan de onderwerpen die in het interview aan bod komen. Om die reden ziet de rechtbank geen belang voor [eiser] om zich tegen de publicatie te verzetten. Verder speelt mee dat het [eiser] duidelijk was dat [omroep] hem in zijn winkel bezocht met het doel een reportage te maken, aangezien [omroep] zichtbaar met een cameraploeg de winkel was binnengekomen en het doel van haar bezoek had meegedeeld aan [eiser] . Dit maakt dat [eiser] zich in het daaropvolgende gesprek, zonder dat de cameraploeg actief filmde, er bewust van moest zijn dat ook het gesprek onderdeel zou kunnen zijn van de reportage. Onder deze omstandigheid in combinatie met het ontbreken van een belang van [eiser] bij verzet tegen de publicatie is de rechtbank van oordeel dat de publicatie van de geluidsopname niet onrechtmatig is.
4.43.
Ten aanzien van de geluidopname van het telefoongesprek tussen [eiser] en zijn advocaat oordeelt de rechtbank als volgt. In het geval van het telefoongesprek hoefde [eiser] er niet bedacht op te zijn dat het telefoongesprek met zijn advocaat onderdeel zou worden van de reportage. De koper en de presentator waren namelijk geen deelnemer aan dit telefoongesprek en [eiser] voerde het telefoongesprek in een andere ruimte van de winkel dan waar de koper en de presentator zich bevonden. Maar hier staat tegenover dat [eiser] geen ander bezwaar heeft gemaakt tegen het gebruik van de geluidsopname, anders dan dat de geluidsopname heimelijk is gemaakt. Het telefoongesprek zelf bestaat uit enkele zinnen van [eiser] waarin hij de advocaat begroet, meedeelt wat er speelt en afsluit met de instemming dat de advocaat langskomt. Ook deze geluidsopname bevat geen gevoelige of voor [eiser] nadelige informatie en dat maakt dat ook hier de rechtbank geen belang ziet voor [eiser] om zich tegen de publicatie te verzetten. Dat leidt tot het oordeel dat ook de publicatie van de geluidsopname van het telefoongesprek niet onrechtmatig is.
Voor [eiser] als geportretteerde geldt eenzelfde belangenafweging als voor onrechtmatige publicatie
4.44.
[eiser] stelt dat hij als geportretteerde voor de meeste fragmenten in de reportages geen toestemming heeft gegeven voor het maken en publiceren daarvan.
4.45.
De omstandigheid dat [eiser] als geportretteerde voor een deel van de reportagefragmenten geen toestemming heeft gegeven maakt de publicatie van zijn portret niet vanzelfsprekend onrechtmatig. Op grond van artikel 21 Auteurswet (Aw) is openbaarmaking van een niet in opdracht vervaardigd portret ongeoorloofd voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen openbaarmaking verzet. Bij deze beoordeling moet een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het door artikel 8 EVRM beschermde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds het door artikel 10 lid 1 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting.
4.46.
Deze belangenafweging heeft al plaatsgevonden in het kader van de vraag of de reportages onrechtmatige uitlatingen bevatten tegenover [eiser] . Over reportage 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze geen onrechtmatige uitlatingen bevat tegenover [eiser] . Dat maakt dat er voor reportage 2 geen redelijk belang aan de kant van [eiser] is aan te nemen, op grond waarvan de publicatie van hem als geportretteerde niet geoorloofd zou zijn. Voor reportage 1 geldt dat is geoordeeld dat deze een onrechtmatige uitlating bevat tegenover [eiser] . In die zin heeft [eiser] als geportretteerde een redelijk belang zich tegen publicatie van zijn portret in samenhang met die onrechtmatige uitlating te verzetten. Nu reportage 1 met de onrechtmatige uitlating sinds 13 augustus 2021 niet meer wordt gepubliceerd leidt een beroep op artikel 21 Aw verder niet tot toewijzing van een vordering.
Proceskosten
4.47.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart dat in reportage 1 de uitlatingen met de strekking ‘dat [handelsnaam] erom bekend staat dat zij gestolen laptops verkoopt’ onrechtmatig zijn tegenover [eiser] , voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
5.2.
veroordeelt [omroep] tot betaling van een bedrag aan immateriële schadevergoeding, begroot op € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 12 augustus 2021,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
5340
Bijlage 1: de vorderingen van [eiser]
vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ertoe overgaat:
te verklaren voor recht dat [omroep] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, door de video “ [titel] verkoopt GESTOLEN LAPTOP en staat hier BLIJKBAAR om BEKEND | [programma] [uitzending] ” te openbaren,
te verklaren voor recht dat [omroep] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, door de video “ [titel] verkoopt GESTOLEN laptop *GERECTIFICEERD* | [programma] [uitzending] ” te openbaren.
primair [omroep] te veroordelen om de video “ [titel] verkoopt GESTOLEN laptop *GERECTIFICEERD* | [programma] [uitzending] ” binnen zeven dagen na het in deze te wijten vonnis te verwijderen, en verwijderd te houden, en subsidiair binnen zeven dagen na het in dit te wijzen vonnis de reportage “ [titel] verkoopt GESTOLEN laptop *GERECTIFICEERD* | [programma] [uitzending] ” te wijzigen waarbij hetgeen hiervoor onder de randnummers 42, 43, 58 en 71 is beschreven is verwijderd/aangepast,
en uit de video verwijdert alle mededelingen dat [handelsnaam] en/of [eiser] de laptop aan de koper verkocht,
en uit de video verwijdert alle mededelingen dat de laptop gestolen zijn,
en uit de video verwijdert de fragmenten van 8 minuut 25 seconden tot en met 9 minuut 25 seconden en 10 minuut 23 seconden tot en met 10 minuut en 46 seconden,
4. [omroep] veroordeelt om op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 verschuldigd aan [eiser] per dag – voor elke dag of elk dagdeel dat [omroep] niet voldoet aan hetgeen waartoe zij wordt veroordeeld om te doen en te laten, op grond van de vordering hiervoor onder 3,
5. [omroep] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag ter zake de in het lichaam van deze dagvaarding bedoelde materiële schadevergoeding, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot aan de voldoening,
6. [omroep] te veroordelen tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan [eiser] , nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot aan de voldoening,
7. [omroep] te veroordelen in de kosten van dit geding, de nakosten – waaronder begrepen eventuele betekeningskosten ten aanzien van de dwangsom – daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

Voetnoten

1.In bijlage 1 zijn de vorderingen van [eiser] integraal opgenomen.
2.EHRM 28 april 2009, zaaknr. 39311/05 (