ECLI:NL:RBMNE:2024:4132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/16/576825 / KL ZA 24-152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring eindexamen door rector na vondst spiekbriefje

In deze zaak heeft de rector van een middelbare school het eindexamen Nederlands van een scholier ongeldig verklaard, omdat er na afloop van het examen een spiekbriefje is gevonden. De scholier heeft in kort geding gevorderd dat haar eindexamen alsnog inhoudelijk beoordeeld wordt en dat het resultaat als eindcijfer wordt vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de rector het besluit om het examen ongeldig te verklaren voldoende zorgvuldig heeft genomen en in redelijkheid tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spiekbriefje van de scholier is aangetroffen, wat een onregelmatigheid vormt volgens het examenreglement van de school. De rector heeft de mogelijkheid gegeven om het examen opnieuw te maken, maar de vordering van de scholier is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor de scholier komen, omdat zij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/576825 / KL ZA 24-152
Vonnis in kort geding van 11 juli 2024
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen:
[eisende partij],
advocaat: mr. J.A. Keijser te Den Haag,
tegen
1. de stichting
STICHTING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS IN HET GOOI,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen:
CVO,
2.
[gedaagde sub 2],
handelend in zijn hoedanigheid […] van het [school] gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen:
[gedaagde sub 2],
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk te noemen:
CVO c.s.,
advocaat: mr. A.H.M. Agbakuru-van Bavel te Woerden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juni 2024 met producties 1 t/m 6;
- de akte overlegging producties 1 t/m 6 van de CVO c.s.;
- de akte overlegging productie 7 van [eisende partij] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. [eisende partij] en [gedaagde sub 2] (mede namens CVO) zijn verschenen met hun advocaten. De spreekaantekeningen die mr. Keijser en mr. Agbakuru-van Bavel hebben voorgelezen zijn toegevoegd aan het dossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
De rechter heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat uiterlijk op 11 juli 2024 vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eisende partij] is leerling van de door CVO in stand gehouden school voor voortgezet onderwijs ‘ [school] ’ in [vestigingsplaats] (hierna: het [school] ). [gedaagde sub 2] is […] van het [school] . Op 15 mei 2024 heeft [eisende partij] eindexamen Nederlands afgelegd. Na afloop van het examen is er een briefje met aantekeningen van [eisende partij] gevonden. [gedaagde sub 2] heeft het eindexamen Nederlands van [eisende partij] daarom ongeldig verklaard.
2.2.
De voorzieningenrechter moet de vraag beantwoorden of het eindexamen Nederlands van 15 mei 2024 alsnog inhoudelijk beoordeeld moet worden en het resultaat als geldig eindcijfer moet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter zal deze vraag met “nee” beantwoorden en hieronder wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Er is een spoedeisend belang
3.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van CVO c.s. dat [eisende partij] geen spoedeisend belang bij deze procedure heeft. [eisende partij] heeft onbetwist gesteld dat zij een vervolgopleiding wil gaan doen die begint in september 2024. Het procesrechtelijke alternatief voor dit kort geding is een bodemprocedure. Daarin zal niet voor 1 september 2024 vonnis worden gewezen.
Beoordelingskader kort geding
3.2.
De voorzieningenrechter moet in dit kort geding beoordelen of de vorderingen van [eisende partij] in een bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Er is sprake van een ‘onregelmatigheid’
3.3.
Het examenreglement van het [school] bepaalt in artikel 8.1 dat de rector maatregelen kan nemen als een kandidaat zich aan een
‘onregelmatigheid’schuldig heeft gemaakt. In het artikel worden enkele voorbeelden van onregelmatigheden gegeven, maar die opsomming is niet limitatief.
3.4.
Het is tussen partijen niet in geschil dat er na afloop van het eindexamen Nederlands een papiertje van [eisende partij] is gevonden met aantekeningen van verschillende vormen van drogredenen. Mevrouw [A] , docent Nederlands van het [school] , heeft schriftelijk verklaard dat eindexamenkandidaten de verschillende vormen van drogredenen moeten kennen. Mevrouw [B] , secretaresse en examensecretaris bij het [school] , heeft in een verklaring geschreven dat zij het papiertje na afloop van het eindexamen op de verwarming heeft gevonden met de beschreven kant naar boven en dat het papiertje voor [eisende partij] leesbaar was. Het papiertje is tijdens de mondelinge behandeling aan de voorzieningenrechter getoond. Het betreft een papiertje van ongeveer 10 bij 10 centimeter. [eisende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij haar aantekeningen niet op zulke kleine papiertjes maakt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het papiertje een spiekbriefje is.
3.5.
De vader van [eisende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat het aan de voorzieningenrechter getoonde papiertje niet hetzelfde is als het papiertje dat [gedaagde sub 2] hen op 16 mei 2024 heeft laten zien. [gedaagde sub 2] betwist dit. De voorzieningenrechter volgt de verklaring van [gedaagde sub 2] dat het getoonde briefje het gevonden briefje is, omdat het onaannemelijk is dat [gedaagde sub 2] twee papiertjes over drogredenen in het handschrift van [eisende partij] heeft.
3.6.
Of het spiekbriefje gedurende het eindexamen op de radiator heeft gelegen en of [eisende partij] hiervan gebruik heeft gemaakt, wat zij ontkent, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit. Na afloop van het door haar afgelegde eindexamen Nederlands lag er een spiekbriefje van [eisende partij] . Dat was een afwijkende situatie en daarmee een
‘onregelmatigheid’. Het spiekbriefje is door [eisende partij] gemaakt, door haar meegenomen naar school en ook door haar toedoen op de radiator terecht gekomen. Dit maakt dat [eisende partij] deze ‘
onregelmatigheid’heeft veroorzaakt en zich er dus schuldig aan heeft gemaakt.
De opgelegde maatregel is redelijk en proportioneel
3.7.
Het examenreglement bepaalt in artikel 8.3 dat de rector een discretionaire bevoegdheid heeft om maatregelen te treffen als een kandidaat zich schuldig heeft gemaakt aan een
‘onregelmatigheid’. [gedaagde sub 2] heeft op 17 mei 2024 het besluit genomen om het eindexamen van 15 mei 2024 ongeldig te verklaren en [eisende partij] de mogelijkheid gegeven om het eindexamen opnieuw te maken en, als dat nodig is, nog een keer te herkansen (hierna: het besluit).
3.8.
[gedaagde sub 2] heeft als rector van de middelbare school van [eisende partij] een bepaalde mate van vrijheid om te beoordelen of en welke maatregel in de gegeven omstandigheden wordt opgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 2] het besluit voldoende zorgvuldig heeft genomen en in redelijkheid tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen. [gedaagde sub 2] kan als rector een situatie als deze niet onbestraft laten. Dat veroorzaakt ongewenste precedentwerking. Bovendien moet de school er voor instaan dat het eindexamenwerk van haar leerlingen authentiek is en bij het eindexamen Nederlands van [eisende partij] kan [gedaagde sub 2] dat niet meer garanderen. Dan kan hij niet anders dan het eindexamen ongeldig verklaren. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] pas na overleg met de onderwijsinspectie tot het besluit is gekomen en ook nog voor de minst zware maatregel heeft gekozen. [eisende partij] heeft de gelegenheid gehad en ook genomen om het eindexamen Nederlands nog een keer te maken zonder dat dit haar een herkansing heeft gekost.
Discrepanties in verklaringen van [gedaagde sub 2] leiden niet tot ander oordeel
3.9.
[eisende partij] stelt dat [gedaagde sub 2] voorafgaand aan het nemen van het besluit verschillend heeft verklaard over het aantreffen van het briefje van [eisende partij] .
CVO c.s. heeft dat betwist. De vraag of sprake is van discrepanties in de verklaringen van [gedaagde sub 2] kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het midden blijven, omdat dit niet zal leiden tot een ander oordeel. Op grond van de feiten zoals in rechtsoverweging 3.4. is beschreven heeft [gedaagde sub 2] in redelijkheid tot het besluit kunnen komen.
Kennisgeving van het besluit
3.10.
[eisende partij] stelt dat zij niet op de juiste wijze in kennis is gesteld van het besluit en dat haar ouders niet over het besluit zijn geïnformeerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft CVO c.s. aangevoerd dat de brief waarin het besluit werd genomen naar het gebruikelijke e-mailadres van [eisende partij] is gestuurd. [eisende partij] heeft verklaard dat dit zo kan zijn, maar dat haar e-mail vanwege een technische storing niet bereikbaar was. Dat is een omstandigheid die niet voor rekening en risico van CVO c.s. komt en dus ook niet maakt dat het eindexamen van [eisende partij] geldig moet worden verklaard.
3.11.
Hetzelfde geldt voor het verwijt van [eisende partij] dat haar ouders geen afschrift van het besluit hebben ontvangen. Weliswaar schrijft het ‘Protocol bij maatregel als gevolg onregelmatigheid eindexamen’ van CVO voor dat de ouders van [eisende partij] een afschrift behoren te ontvangen van het besluit, maar schending van dit voorschrift brengt niet met zich mee dat het eindexamen van [eisende partij] daarom geldig moet worden verklaard.
Proceskosten
3.12.
[eisende partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van CVO c.s. betalen. De proceskosten van de CVO c.s. worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.581,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
4.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 1.581,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordelingen uit dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.