ECLI:NL:RBMNE:2024:4117

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
569056
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van gewijzigde omstandigheden en de beoordeling van draagkracht

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 12 juli 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De man, die in een samengesteld gezin leeft, verzoekt om een aanpassing van de kinderalimentatie voor zijn twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die bij de vrouw wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn inkomen heeft zien dalen, wat een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De rechtbank heeft de relevante stukken en argumenten van beide partijen in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de behoefte van de kinderen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bedrag van € 255,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen, ingaande op 1 januari 2024. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de draagkracht van de man, die is berekend volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, aangezien er sprake is van een wijziging van omstandigheden die de man in staat stelt om een lagere bijdrage te betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de nieuwe alimentatie moet betalen, ook als hij in beroep gaat tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft benadrukt dat de kinderalimentatie bedoeld is voor de kosten van de kinderen en dat de vrouw heeft aangegeven dat zij de ontvangen alimentatie aan de kinderen heeft besteed. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de nieuwe alimentatie vastgesteld op 1 januari 2024, omdat dit de eerste dag van de maand is na de indiening van het verzoekschrift. De beslissing is genomen door rechter M.A.A.T. Engbers, in samenwerking met griffier J.C.M. Joosten, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/569056 / FA RK 24-108
Wijziging kinderalimentatie
Beschikking van 12 juli 2024
in de zaak van:
[man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. de Jong,
tegen
[vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Erkens.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man met producties, binnengekomen op 27 december 2023;
  • het verweerschrift van de vrouw met producties van 18 maart 2024;
  • het bericht van de man met aanvullende producties van 17 mei 2024;
  • de brief van de vrouw met aanvullende producties van 20 mei 2024;
  • het bericht van de vrouw met een aanvullende productie van 21 mei 2024;
  • het bericht van de man met producties van 26 mei 2024;
  • de brief van de vrouw met een aanvullend verzoek van 27 mei 2024.
De advocaten hebben tijdens de mondelinge behandeling pleitnota’s overgelegd.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
De ouders hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
De man is ook de vader van:
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 in de gemeente [geboorteplaats 3] .
[minderjarige 3] is geboren uit de relatie van de man met mevrouw [A] . [minderjarige 3] woont bij de man.
2.4.
De man is getrouwd met [B] . Mevrouw [B] heeft twee kinderen, [C] en [D] , die bij haar en de man wonen.
2.5.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 30 november 2021 beslist dat de man vanaf 20 oktober 2020 een bedrag van € 322,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het gerechtshof Den Haag heeft deze beslissing bij beschikking van 29 november 2023 bekrachtigd.
Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2024
€ 360,32,- per kind per maand.
Het geschil
2.6.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat:
- de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op nihil wordt gesteld, zulks per 20 oktober 2020, dan wel per 1 januari 2021, dan wel per 1 januari 2022, dan wel per 22 augustus 2022, dan wel per een datum en tot een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
bij wege van provisionele voorziening;
- de vrouw de beschikking van de rechtbank en Hof Den Haag van 30 november 2021 en 29 november 2023 niet ten uitvoer mag leggen.
Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en kan de man de bijdrage niet meer betalen.
2.7.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. De vrouw verzoekt de rechtbank daarnaast om de man te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal de het provisionele verzoek van de man afwijzen. In de bodemprocedure zal de rechtbank:
  • beslissen dat de man een bedrag van € 255,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 januari 2024;
  • het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling afwijzen.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De gevraagde provisionele voorziening
3.2.
De man verzoekt de rechtbank om een provisionele voorziening te treffen voor de duur van de procedure. Een provisionele voorziening is een maatregel die geldt voor de duur van de procedure tussen partijen. De procedure waar het om gaat, wordt de bodemprocedure genoemd. De rechtbank kan alleen een provisionele voorziening treffen, als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. [1] Zo moet er een bodemprocedure tussen partijen lopen en moet de provisionele voorziening voldoende met deze bodemprocedure samenhangen. Ook moet er voldoende belang bestaan bij de gevraagde provisionele voorziening. De rechtbank oordeelt dat niet aan deze voorwaarden is voldaan. De provisionele voorziening is op dezelfde mondelinge behandeling gepland als de bodemprocedure. In die bodemprocedure zal een eindbeslissing worden genomen. De man heeft hierdoor geen belang meer bij de gevraagde voorziening.
De kinderalimentatie
De reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als bij de vaststelling van de kinderalimentatie van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan [2] of als de omstandigheden zijn gewijzigd. [3] De rechtbank is van oordeel dat van de eerste grond geen sprake is. De man heeft namelijk stukken overgelegd om zijn financiële situatie aan te tonen, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat bij de vaststelling van de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan waardoor de kinderalimentatie van aanvang aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Wel is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Uit de overgelegde stukken is namelijk gebleken dat het inkomen van de man is gewijzigd. Het inkomen van de man uit dienstbetrekking is omlaag gegaan en wordt maar ten dele ondervangen door een hogere winst uit onderneming van de eenmanszaak van de man. Dit maakt dat het inkomen van de man op dit moment minder is dan zijn inkomen ten tijde van de vaststelling van de kinderalimentatie door de rechtbank Den Haag van 30 november 2021, welke is bekrachtigd door het Gerechtshof Den Haag op 29 november 2023. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende reden voor een herbeoordeling van de kinderalimentatie.
De ingangsdatum
3.4.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.5.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [4] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.6.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat zij terughoudend om moet gaan met een wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. Kinderalimentatie wordt geacht te worden gebruikt voor de kosten van de kinderen. De vrouw heeft gesteld dat zij de kinderalimentatie aan de kinderen heeft besteed en dat zij hierdoor niet in staat is om te veel betaalde kinderalimentatie terug te betalen. Wel had de vrouw vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift rekening kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat een ingangsdatum van 1 januari 2024 redelijk is. Dit is namelijk de eerste dag van de maand volgend op de datum van het indienen van het verzoekschrift, namelijk 27 december 2023.
Meerdere onderhoudsverplichtingen
3.7.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn/haar kinderen en dat over al zijn/haar kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden. Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. Hoeveel een kind kost, hangt namelijk samen met hoeveel de ouders te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst wat de kosten van elk kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Vervolgens wordt gekeken hoe de behoeftes van de kinderen over de onderhoudsplichtigen moeten worden verdeeld.
3.8.
De man heeft toegelicht dat hij niet bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [D] en [C] en dat mevrouw [B] niet bijdraagt in de kosten van [minderjarige 3] . De rechtbank zal daarom mevrouw [B] , [C] en [D] niet meenemen in de berekening.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.9.
De rechtbank Den Haag heeft in haar beschikking van 30 november 2021 de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vastgesteld op € 695,- per kind per maand, per 1 januari 2020. Het hof Den Haag heeft dit in haar beschikking van 29 november 2023 bekrachtigd.
Deze behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat niet ter discussie tussen partijen. Geïndexeerd naar 1 januari 2024, bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 801,- per kind per maand.
De behoefte van [minderjarige 3]
3.10.
De rechtbank Utrecht heeft bij beschikking van 20 juni 2023 de behoefte van [minderjarige 3] vastgesteld op € 833,33 per maand in 2014. In 2024 bedraagt de behoefte van [minderjarige 3] € 1.062,58 per maand.
De draagkracht van de ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Het inkomen van de man
3.13.
Het inkomen van de man bestaat uit de volgende onderdelen: loon uit [bedrijf 1] BV, winst uit onderneming van [bedrijf 2] ,- en rente van de lening aan [E] . De rechtbank houdt geen rekening met de inkomens uit de panden aan de [adres 1] en de [adres 2] en het inkomen uit [bedrijf 3] N.V. De rechtbank legt dit hierna uit.
[bedrijf 1] B.V.
3.14.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2023 blijkt dat de man in 2023 € 5.100,- ontving als loon van [bedrijf 1] B.V. Volgens de vrouw kan de man een hoger inkomen genereren uit [bedrijf 1] B.V., vanwege de koop en verkoop van zijn panden. De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. De man heeft met [bedrijf 1] B.V. in het verleden winst gemaakt op de koop en verkoop van panden, zoals aan de [straat 1] en [straat 2] in Doorn, maar dit is al verdisconteerd in de jaarcijfers 2023 van [bedrijf 1] B.V. Uit deze jaarcijfers blijkt ook dat de vermogenspositie van de B.V. in 2023 negatief is. Het komt er dan op neer dat de B.V. een winst heeft gemaakt van € 40.502,-, maar dat het eigen vermogen van de B.V. minus € 72.737,- bedraagt. Dit maakt dat er geen ruimte is voor de man om zijn loon te verhogen.
[bedrijf 2]
3.15.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2023 van de man blijkt dat hij een fiscale winst uit onderneming van zijn eenmanszaak [bedrijf 2] heeft van € 30.853,-. Partijen zijn het hierover eens.
Rente van [E]
3.16.
Ook zijn partijen het eens dat de man rente ontvangt van de aan [E] verstrekte lening van € 1.447,- per jaar.
De panden aan de [adres 1] en de [adres 2]
3.17.
De man heeft twee panden in privé-eigendom, namelijk de [adres 1] en de [adres 2] . De rechtbank zal met deze panden geen rekening houden. Het pand aan de [adres 1] bestaat uit appartementen die de man verhuurt en waar hij mogelijk inkomsten uit geniet. Dit pand heeft echter een negatieve exploitatie, wat wordt bevestigd door de accountantsverklaring. Hoewel de rechtbank het met de vrouw eens is dat een aantal posten uit de overgelegde exploitatie discutabel zijn, zoals de advocaatkosten van € 33.000,-, heeft de rechtbank begrepen dat de appartementen spoedig zullen worden verkocht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de WOZ-waarde van het pand, te weten € 1.250.000,-, lager is dan de schuld die op dit pand rust, namelijk € 1.306.384,- (€ 952.000,- aan [bedrijf 4] +
€ 98.600,- aan [bedrijf 4] + € 159.534,- aan [F] + € 96.250,- aan voormalig eigenaar [G] ). Hierdoor zal de man hoogstwaarschijnlijk verlies lijden op de verkoop van het pand. Dit is voor de rechtbank reden om geen rekening te houden met mogelijke huurinkomsten.
Daarnaast heeft de man het pand aan de [adres 2] in bezit. De man heeft verteld dat zijn ex-echtgenote, mevrouw [A] hier woont. Hij heeft over dit pand geen inkomsten, omdat zijn ex-echtgenote hem geen huur betaalt. Integendeel, dit pand kost hem geld omdat hij de hypotheek hierover betaalt als partneralimentatie in natura. De man is een procedure gestart om deze situatie te wijzigen zodat hij het pand kan verkopen. Hij hoopt met de overwaarde van dit pand het verlies van de verkoop van de [adres 1] te compenseren. Uit de aangifte IB 2023 blijkt dat de WOZ-waarde van de [adres 2] op 31 december 2023 € 501.000,- bedraagt. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat hier een hypotheek op rust van in totaal € 340.000,-. Gelet op de bovengenoemde schuld is het reëel om aan te nemen dat de man ook aan de verkoop van de [adres 2] nauwelijks geld zal overhouden nadat hij het verlies van de [adres 1] heeft gecompenseerd. De rechtbank zal daarom ook met eventueel inkomen uit het pand aan de [adres 2] geen rekening houden, ook omdat de uitkomst van de procedure tegen de ex-echtgenote nog ongewis is.
Inkomen uit [bedrijf 3] N.V.
3.18.
Het hof Den Haag is uitgegaan van € 12.000,- per jaar uit [bedrijf 3] N.V. De man heeft toegelicht dat hij dit inkomen al een tijd niet meer heeft. Daargelaten of dit inkomensverlies verwijtbaar is, is de rechtbank van oordeel dat dit niet voor herstel vatbaar is. De man ontving dit inkomen omdat hij in het bestuur zat van [bedrijf 3] N.V. Dit is een onderneming van de ouders van de man. De man is echter gebrouilleerd met zijn ouders, waardoor het uitvoeren van zijn functie niet meer mogelijk was. De rechtbank is van oordeel dat dit ook niet meer van de man verwacht hoeft te worden.
Het netto besteedbaar inkomen van de man
3.19.
Samenvattend komt de rechtbank tot een inkomen bestaande uit € 5.100,- bruto per jaar uit [bedrijf 1] B.V., € 30.853,- per jaar winst uit onderneming uit [bedrijf 2] en € 1.447,- per jaar rente van de lening aan [E] . De man heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Ook heeft de man recht op kindgebonden budget voor [minderjarige 3] , maar de rechtbank is, net als de man van oordeel dat dit enkel voor [minderjarige 3] aangewend dient te worden. De rechtbank zal hier daarom bij het netto besteedbaar inkomen geen rekening mee houden. De vrouw zal immers voor de kinderen van partijen ook een kindgebonden budget ontvangen, dat voor hen kan worden aangewend. Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt dan € 2.765,- per maand.
De draagkracht van de man
3.20.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ om de draagkracht te berekenen. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270).
Het woonbudget
3.21.
De rechtbank ziet in dit geval in navolging van de man om af te wijken van het woonbudget. De man heeft aangevoerd dat hij lagere woonlasten heeft dan het woonbudget. De man woont bij mevrouw [B] in, in haar woning. De man rekent daarom met 15% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten. Nu er een tekort aan draagkracht voor de kinderen zal zijn, vindt de rechtbank het redelijk om met een lager woonbudget rekening te houden. De rechtbank heeft begrepen dat de man € 356,- per maand aan hypotheekrente betaalt, maar dat hier nog extra kosten bij komen zoals verzekeringen. De rechtbank vindt het daarom redelijk om rekening te houden met een woonbudget van 15%, wat neerkomt op een bedrag van € 414,75 per maand.
De extra lasten
3.22.
De rechtbank zal geen rekening houden met de extra lasten die hij heeft voor zijn ziektekosten en zijn partneralimentatie (in natura). De rechtbank is van oordeel dat de man de ziektekosten onvoldoende met relevante en verifieerbare stukken heeft aangetoond. Daarnaast gaat volgens de wet kinderalimentatie boven partneralimentatie. De rechtbank zal daarom ook geen rekening houden met de hypotheeklast die hij voor mevrouw [A] betaalt.
3.23.
De draagkrachtformule ziet er dan als volgt uit: 70% [€ 2.765,- – (15% x € 2.765,- + 1.270,-). De rechtbank berekent de draagkracht van de man dan op € 765,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.24.
De draagkracht van de vrouw staat in onderhavige procedure niet ter discussie tussen partijen. De rechtbank Den Haag heeft in haar beschikking van 30 november 2021 de draagkracht van de vrouw op € 281,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de draagkracht van de vrouw € 323,87 per maand.
De verdeling van de kosten voor de kinderen
3.25.
[minderjarige 3] heeft een behoefte van € 1.062,58 per maand en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van
€ 801,- per kind per maand. De man kan al gedeeltelijk in de behoefte van [minderjarige 3] voorzien met het kindgebonden budget dat hij voor haar ontvangt. Berekend met bovengenoemd inkomen van de man en het inkomen van mevrouw [B] , heeft de man recht op een kindgebonden budget van € 3.035,- per jaar. Wanneer dit in mindering wordt gebracht op de behoefte van [minderjarige 3] , blijft er een behoefte voor haar over van € 809,66 per maand. Gelet hierop, hebben [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een gelijkelijke (resterende) behoefte. De rechtbank vindt het daarom redelijk om de draagkracht van de man evenredig te verdelen over de [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat de man voor [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (€ 765,- / 3 =) € 255,- per maand beschikbaar heeft.
De zorgkorting
3.26.
De man heeft geen omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit betekent dat de man geen recht heeft op zorgkorting. De man zal dus € 255,- per kind per maand aan de vrouw moeten betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De proceskosten
3.28.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een nodeloze of kansloze procedure waardoor de man veroordeeld dient te worden in de proceskosten. Er is namelijk een wijziging van omstandigheden geweest waardoor de hoogte van de kinderalimentatie zal wijzigen. De rechtbank beslist daarom dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 november 2021, welke door het gerechtshof Den Haag is bekrachtigd bij beschikking van 29 november 2023, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 januari 2024 € 255,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in samenwerking met mr. J.C.M. Joosten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage ***: ***

Voetnoten

1.Artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.